Ridderlijke orden




Deze pagina gaat over (historische) riddergenootschappen. Zie hier voor de onderscheiding.



Friland

De ridderlijke orden in Friland hebben een turbulente geschiedenis; ze ontstonden vanuit religieuze conflicten en hadden daardoor oorspronkelijk een militair karakter. Van de vijf orden bestaan er nog twee: de Traudridars (Ferna Sed) en de Meldridars (Protestants), die zich tegenwoordig vooral bezighouden met liefdadigheid.
        Tijdens de Middeleeuwen waren de orden machten van betekenis. De invoering van godsdienstvrijheid in 1570 maakte een einde aan de vele religieuze twisten, waaraan de orden deels hun bestaansrecht ontleenden. In 1587 werd hun lot bezegeld met de invoering van de ordenwet (hairskapanlag), die bepaalde dat alle orden zich moesten demilitariseren: ze konden kiezen tussen zichzelf opheffen, integreren met het nationale leger of voortbestaan als louter religieuze en/of charitatieve orde. Hun landgoederen, kastelen en andere bezittingen werden niet langer als soeverein beschouwd en kregen voor de wet dezelfde status als bezittingen van bedrijven en instellingen. De ordenwet was bekokstoofd door het Riksțing en de in dat jaar aangetreden koning Erilgast, die het centrale gezag wilden herstellen en de macht van de ridders aan banden leggen.
        De orden lieten oorspronkelijk alleen mannen van adel toe. Sinds de 20e eeuw staan zij echter ook open voor vrouwen van adel en niet-edelen die daarvoor waardig worden geacht, al zijn het nog steeds aristocratische bolwerken.


Frilandse ridderorden
De in het groen aangegeven orden zijn nog steeds actief, die in het rood niet meer:

Jorgsridars
De Orde van Sint-Joris (Wi-Jorgshairskap), afgekort tot Jorisridders (Jorgsridars), was een Katholieke orde die van 1272 tot 1580 in Walamark actief was. Zij werd opgericht door Katholieke Frilandse edelen onder leiding van heer Seimon Josefung Națanssun. Door het gebrek aan centraal gezag tijdens de Derde Koningloze Periode (1264-1432) konden de Jorgsridars zonder veel tegenstand hun macht uitbreiden in Walamark, waar een minderheid van de bevolking al tot het Christendom was bekeerd. De doelen van de orde waren de bescherming van Christenen en hun heilige plaatsen en de uiteindelijke bekering van Friland. Wegens gebrek aan steun onder de bevolking zochten de Jorgsridars steeds vaker samenwerking met het eveneens Katholieke Hiveria. De Stahlridars, die het Ferna Sed geloof verdedigden, waren hun aartsvijanden. Beide orden bestreden elkaar vrijwel onophoudelijk, waarbij de Jorgsridars werden gesteund door Hiveria en de paus.
        Na het herstel van de Frilandse monarchie in 1432 werd het verzet tegen de kerstening van Walamark sterker en verenigder. De Jorgsridars kwamen hierdoor onder steeds grotere druk te staan. Tijdens de Reformatie (16e eeuw) splitste een deel van de orde zich af en vormde de Protestantse Meldridars, waarmee de Jorgsridars sindsdien een bittere strijd voerden. In 1580 werden de Jorgsridars vernietigd door een bondgenootschap van Stahlridars en Meldridars, waarschijnlijk met goedkeuring van het Frilandse gezag, dat de pro-Hiveriaanse Jorgsridars als te onbetrouwbaar beschouwde.

Meldridars
De Orde van Barmhartigheid (Meldhairskap), informeel Barmhartigheidsridders (Meldridars) genoemd, is een Protestantse orde die zich in 1558 afsplitste van de Jorgsridars onder leiding van heer Martin Kunstantinung Nikaudemssun. Haar doel was de bescherming van Christenen en hun heilige plaatsen en het helpen van de armen. De orde streefde niet naar bekering van Friland maar naar het behouden van de status quo. Hoewel de Meldridars het Ferna Sed geloof als heidens beschouwden, stelden zij zich verzoenend op jegens de aanhangers van dit geloof omdat zij eveneens streden tegen de Jorgsridars, die zij uiteindelijk samen met de Stahlridars wisten te verslaan. De nieuwe godsdienstvrijheid en het feit dat de Meldridars niet pro-Hiveriaans waren, zorgden ervoor dat de orde werd getolereerd en een plaatsje in de Frilandse samenleving kon verwerven. Na de invoering van de ordenwet gingen de Meldridars verder als charitatieve orde. Tegenwoordig houden zij zich vooral bezig met daklozenopvang en ontwikkelingshulp.
        Het hoofdkantoor van de Meldridars bevindt zich aan de Haustrat 5 te Spirdung. Ook zijn er vestigingen in Mulivai (Oost-Tagaloa) en Kwana (Kumanga).

Stahlridars
De Staalridders (Stahlridars) noemden zich naar hun stalen zwaarden, een uiting van rijkdom in een tijd waarin dit metaal nog zeer kostbaar was. De orde werd in 1096 opgericht door koning Habuk als reactie op de groeiende macht van het Christelijke Hiveria en de bedreiging die zij vormde voor het inheemse Ferna Sed geloof. Haar doel was de bescherming van Ferna Sedars en het behouden of heroveren van hun heilige plaatsen. De Stahlridars vochten mee in de Tweede Frilands-Hiveriaanse Oorlog (1142), waarin velen van hen sneuvelden bij de val van Austanburg. Sinds de Derde Koningloze Periode (1264-1432) was de koning niet langer het hoofd van de orde en kozen de ridders hun eigen grootmeester. Tijdens de Derde Frilands-Hiveriaanse Oorlog (1448) vochten zij samen met de Sturmridars in het leger van koning Țeudrik en namen zij deel aan de bevrijding van Walamark. Ook waren zij betrokken bij de herovering van Austanburg, waarmee zij het verlies van deze burcht na drie eeuwen eindelijk konden rechtzetten. Met hun aartsvijanden, de Katholieke en pro-Hiveriaanse Jorgsridars, rekenden zij af in 1580 door hen met hulp van de Protestantse Meldridars verpletterend te verslaan.
        De in 1587 ingevoerde ordenwet zorgde voor verdeeldheid onder de Stahlridars; een deel van hen koos eieren voor zijn geld en splitste zich af als de Traudridars, maar het merendeel weigerde de ordewet te aanvaarden omdat deze de macht en onafhankelijkheid van de orde drastisch inperkte. De Stahlridars waren een rijke en machtige organisatie, die uitgestrekte landgoederen en kastelen bezat. Hun belangrijkste kasteel was Hlemburg en hun hoofdkwartier bevond zich in Tillau, waar zij vaak meer invloed hadden dan de Frilandse overheid. Ook in de rest van Walamark waren regelmatig botsingen tussen de macht van de Stahlridars en dat van het centrale gezag, dat mede daardoor de ordewet invoerde. Toen het leiderschap van de Stahlridars werd aangeklaagd voor het niet naleven van de ordewet, besloot zij tot openlijke rebellie tegen de Frilandse regering. Om dit te organiseren, kwamen grootmeester Harberht Tisgeldung Karilssun en zijn getrouwen op 1 juli 1587 bijeen in hun hoofdkwartier, het Stahlridarhus te Tillau. Tijdens de bijeenkomst drongen gewapende Sturmridars het gebouw binnen en doodden alle aanwezigen. Hiermee werd een bloedige opstand voorkomen en was de orde effectief "onthoofd". De Stahlridars werden hierna ontbonden en hun bezittingen in beslag genomen.

Sturmridars
Stormridders (Sturmridars) of Stormruiters is een bijnaam van de Ainharjars, het dodenleger van de god Wodan. De naar hen vernoemde orde was oorspronkelijk de lijfwacht van koning Țeudrik, die haar in 1434 verhief tot een ridderorde met hem als grootmeester. De Sturmridars zwoeren trouw aan Țeudrik en zijn opvolgers. Hun doel was het bewaren van de eenheid en onafhankelijkheid van het koninkrijk, waarmee zij een tegenwicht vormden voor de vaak op eigen houtje opererende Stahlridars. Ook waren zij een elite-eenheid, waartoe alleen de beste en meest krijgshaftige ridders werden toegelaten. Ze vochten mee in de Derde Frilands-Hiveriaanse Oorlog (1448) en speelden een doorslaggevende rol in de Slag bij Dannanwalț. Bij de invoering van de ordenwet in 1587 werden de Sturmridars een geïntegreerd onderdeel van de Frilandse krijgsmacht, waardoor zij formeel geen ridderlijke orde meer zijn maar een militaire eenheid. De huidige Sturmridars staan open voor iedereen met de Frilandse nationaliteit, al hebben zij nog steeds een grote aantrekkingskracht op jongemannen van adel, die voor hun toelating echter aan dezelfde torenhoge eisen moeten voldoen als de andere rekruten.

Traudridars
De Armzalige Ridders (Traudridars) zijn een religieuze en charitatieve orde. Zij splitsten zich in 1587 af van de Stahlridars onder leiding van Țunarber Ansțewung Hagalradssun. Zij distantieerden zich van de rijke en eerzuchtige Stahlridars met een nederige en sobere levensstijl, waarnaar hun naam verwijst. Van haar inkomsten gebruikt de orde alleen wat noodzakelijk is voor haar instandhouding, de rest wordt gebruikt voor hulp aan zieken en mensen in psychische nood. Naast deze doelen beschouwt de orde zich als verdediger van het Ferna Sed geloof, al gebeurt dit tegenwoordig niet meer met het zwaard maar met de pen.
        Het hoofdkantoor van de Traudridars bevindt zich aan de Furdweg 16 te Tillau. Ook zijn er vestigingen in Hwarbgard (Frilands-Tagaloa) en Berginstad (Frilands-Kumanga).



Hiveria

Hiveria heeft twee ridderorden gekend, waarvan alleen de Katholieke Chevaliers de Boniface nog bestaan.


Hiveriaanse ridderorden
De in het groen aangegeven orden zijn nog steeds actief, die in het rood niet meer:

Chevaliers de Boniface
De Hospitaalorde van Sint-Bonifatius (Ordre hospitalier de Saint-Boniface), ook wel Bonifatiusridders (Chevaliers de Boniface / Fri: Bonifatsridars) genoemd, is een Katholieke ridderorde die haar oorsprong vindt in de Tweede Frilands-Hiveriaanse Oorlog (1142). Hierin ondernam een leger kruisridders, bestaande uit Hiverianen en Engelse, Franse en Spaanse vrijwilligers, een mislukte poging Friland tot het Christendom te bekeren. Na de oorlog ontstonden uit de restanten van dit kruisleger de Chevaliers de Boniface, dat in 1143 werd opgericht door de Franse edelman Bouchard de Vascoeuil. De orde was gebaseerd in Hiveria, maar had ook bezittingen in Jeruzalem en Antiochië om pelgrims in het Heilige Land te ondersteunen. De orde verloor haar bezit in Jeruzalem in 1187 en in Antiochië in 1268, al is zij tegenwoordig weer actief in Jeruzalem.
        De Chevaliers de Boniface vochten aan Hiveriaanse zijde in de Derde Frilands-Hiveriaanse Oorlog (1448), waarin het Huis d'Alençon plaatsmaakte voor het Huis Concarneau. Door hun connecties met het oude koningshuis was de relatie tussen de Chevaliers de Boniface en het nieuwe Huis Concarneau moeizaam. In 1532 werd de orde daarom gedemilitariseerd door koning Pasquier Concarneau, die haar te invloedrijk vond. De Chevaliers de Boniface begonnen zich hierna meer te richten op liefdadigheidswerk en het verspreiden van het Christendom in de Hiveriaanse koloniën. Na de Hiveriaanse revolutie (1794) werd de orde verboden, al zette zij in het geheim haar werk voort tot in 1884 het verbod werd opgeheven.
        De orde is tegenwoordig een religieuze liefdadigheidsinstelling die zich richt op ontwikkelingswerk, evangelisering, het leveren van medische zorg aan minderbedeelden en het organiseren van bedevaarten naar Jeruzalem. De Chevaliers de Boniface hebben veel moeite om voldoende Katholieke mannen van adel te vinden om hun werk voort te zetten. De meeste ridders zijn hierdoor hoogbejaard. Om personeelstekorten te voorkomen mag het lagere personeel van de Chevaliers de Boniface tegenwoordig ook uit Katholieke niet-edelen bestaan.
        Het hoofdkantoor van de Chevaliers de Boniface bevindt zich aan de Rue la Fontaine 16 te St. Gérard. Ook zijn er vestigingen in Jeruzalem, Port Gaudin (Esrayette) en Port-de-Vivre (Hiveriaans-Kumanga).

Chevaliers Huguenots
De Hugenotenorde (Ordre des Huguenots), ook wel Hugenotenridders (Chevaliers Huguenots / Fri: Huganautanridars) genoemd, was een Protestantse ridderorde. De orde werd gesticht in 1787 door de Hiveriaanse edelman Maximilien de Coligny en bestond hoofdzakelijk uit Hiveriaanse en (gevluchte) Franse Protestanten, die zich, naar Frans voorbeeld, Hugenoten noemden. Het doel van de orde was de bescherming en verspreiding van het Protestantisme in Hiveria. De Chevaliers Huguenots hadden geen militair karakter maar probeerden vooral invloed te verwerven in de Hiveriaanse politiek. Dit was mogelijk omdat het Protestantisme in Hiveria, na bijna twee eeuwen onderdrukking, zo onbeduidend was geworden dat het minder streng werd vervolgd. De Chevaliers Huguenots werden na de Hiveriaanse revolutie (1794) verboden, wat zij, in tegenstelling tot de Katholieke Chevaliers de Boniface, niet wisten te overleven.