Het principe van lassen en solderen
De twee meest gebruikte methoden om metalen vast met elkaar te verbinden zijn solderen en lassen. Alhoewel lassen in het verlengde ligt van solderen en in beide gevallen er warmte wordt toegevoegd, is het belangrijkste verschil tussen lassen en solderen dat bij het soldeerproces er gebruik wordt gemaakt van vreemd toevoegmateriaal met een van een van het basismateriaal afwijkende samenstelling ("soldeertin") en een smeltpunt dat (veel) lager ligt dan het basismateriaal (in het geval van plaatwerk is dat het staal). Bij het solderen wordt alleen het toevoegmateriaal tot smelten gebracht wat zich hecht aan de te verbinden plaatwerkdelen.
Deze hechting wordt ook wel oppervlakte adhesie genoemd en het principe is enigzins vergelijkbaar met lijmen, met dien verstande dat er warmte nodig is om de lijm (het "soldeertin") tot smelten te brengen. Bij het lasproces daarentegen wordt het basismateriaal zelf tot smelten gebracht en wordt een toevoegmateriaal gebruikt met ongeveer dezelfde samenstelling als het basismateriaal. Het grote voordeel van solderen ten opzichte van lassen is dat er veel minder warmte toegevoerd hoeft te worden om de verbinding te realiseren. Dat betekent, met name voor dun plaatwerk, dat er veel minder vervorming optreedt en dat in de structuur van het staal minder spanningen als gevolg van warmtetoevoer ontstaan. Daarnaast wordt de techniek voor het solderen over het algemeen als makkelijker en eenvoudiger ervaren dan de techniek voor het lassen.
Solderen is een reeds honderden jaren oude manier om twee metalen "vast" met elkaar te verbinden, en wordt ook in deze tijd nog op ruime schaal toegepast. Het principe van solderen wordt gevormd door de capillaire werking van het vloeibare soldeertoevoegmateriaal tussen twee overlappende delen. Het is dan ook noodzakelijk voor een sterke soldeerverbinding dat de (in ons geval) twee stukken plaatwerkdelen zo dicht mogelijk op elkaar worden gelegd waarbij de tussenruimte ("spleet") overal kleiner dan ca. 0,25 mm moet zijn. Na verwarming wordt het soldeertoevoegmateriaal vloeibaar, en vloeit dan door de capillaire werking in de tussenruimte tussen de plaatwerkdelen en vult deze geheel op. Hierdoor kan tussen een goed gesoldeerde verbinding geen water meer komen en treedt daar dus ook geen corrosie op. De sterkte van een soldeerverbinding wordt, vergelijkbaar met een gelijmde verbinding, met name verkregen door de grootte van het overlappende oppervlak, en om deze reden is het soldeerproces niet geschikt voor het stuik ("butt weld") aan elkaar bevestigen van twee (plaatwerk)delen omdat bij een stuike verbinding  het contactoppervlak hierbij juist erg klein is.
Teneinde het soldeermateriaal goed te laten hechten aan het oppervlak, is het noodzakelijk dat het oppervlak eerst grondig mechanisch wordt gereinigd. Daarna wordt meestal een zgn. flux ("soldeervloeistof") toegepast die er voor zorgt dat het soldeertoevoegmateriaal goed kan uitvloeien en de te solderen oppervlakken goed worden "benat".
Er zijn verschillende soorten soldeertoevoegmaterialen elk met hun eigen specifieke toepassing. De meest gebruikte soldeertoevoegmaterialen bestaan vaak uit legeringen van Tin en Lood (Sn/Pb) in verschillende verhudingen ("zachtsoldeer"), zilversoldeer, en legeringen van Koper en Zink (Cu/Zn) eventueel met additieven ("hardsoldeer" of "brazing").

Het principe van het aan elkaar
lassen van twee stukken plaatwerk is eigenlijk heel eenvoudig: op de plek waar de lasverbinding moet komen worden de beide stukken metaal plaatselijk tot aan het smeltpunt verhit waarna deze, al dan niet door het gebruik van toevoegmateriaal, aan elkaar worden gesmolten. De warmtebron die benodigd is om het plaatwerk te verhitten kan bijvoorbeeld afkomstig zijn van de verbranding van een brandbare gassen of van een elektrische stroom ("vlamboog").
Een probleem bij dit soort hoge temperaturen (het smeltpunt van plaatstaal ligt bij ca. 1500-1600 0C) vormt de zuurstof uit de omringende lucht die het metaal zal doen verbranden. Tijdens het lassen zal dus de zuurstof uit het smeltbad moeten worden geweerd.
In het verleden zijn
verschillende lasmethoden ontwikkeld, die nog steeds worden doorontwikkeld en geoptimaliseerd.  Bij de restauratie van klassieke auto's worden hoofdzakelijk een viertal lasmethoden gebruikt t.w.: autogeen lassen, elektrisch lassen met beklede elektroden, MIG/MAG lassen en TIG lassen. Elk van deze lasmethoden heeft zijn eigen voor- en nadelen, en vaak wordt dan ook afhankelijk van het soort werk een combinatie van lasmethoden toegepast.
Speciale aandacht bij het lassen verdient het
veilig lassen en het gebruik van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen zoals leren handschoenen, leren lasschort en natuurlijk de laskap of lashelm.

� Ir. Alfred Westenbroek
Go Back:
Home page Beetle restoration page
Back to index Articles
My Info:
Name: Alfred Westenbroek
Email: [email protected]
Hosted by www.Geocities.ws

1