begin inhoud volgende terug

De Godsdienst.



De Bijbel toont een beeld waarin geleidelijk het volk Israël zijn God gaat dienen. Het is een lange weg die ze afleggen voordat ze iets begrijpen van wat hun God van hen verlangt; voordat ze eveneens inzien dat God niet zo gevaarlijk is, dan Hij aan het begin van de Bijbel geacht werd te zijn.

Vanaf de uittocht uit Egypte is God doende, met allerlei verschijningen en profeten, hen bij te sturen om het volk van de afgoden te verwijderen. Ten tijde van Ezra is dit min of meer gelukt. Hoewel deze weg erg lang is geweest, en de Joden zodoende erg veel tijd hebben gehad zich hierop te bezinnen, zien ze ten tijde van Jezus nog steeds niet dat Jahweh hen behoedzaam en voorzichtig naar een goede, leefbare en rechtvaardige samenleving manoeuvreert. In het oude testament staat vaak dat God gehoorzaamheid wil, en geen offeranden of eerbetoon. De Joden, maar ook de christenen, zien zelfs tegenwoordig nog niet dat hun godsdienst er niet is voor hun dienst aan God, en het eren van God, maar dat ze als eerste doel heeft de samenleving te verbeteren. Het eren van God, wordt als niet essentieel, als een bijzaak, omschreven door Jezus.

In de tijd van Jezus zijn de farizeeën nog altijd bezig de wetten van Mozes te perfectioneren volgens hun inzichten. Waarbij ze er van uitgaan dat de rituelen er zijn voor de godsdienst, en tot Gods eer. Ze dachten ook dat God zich vereerd voelde met hun eer. Deze detaillering van de wetgeving door de schriftgeleerden is ten tijde van Jezus al zo buitensporig uitgebreid, dat ze Jezus doet uitroepen dat de mens er niet is voor de wet, maar dat de wet er is voor de mens. Later, honderden jaren na Jezus, is men nog veel verder gegaan met deze detaillering.


Bij de inmenging in de gebeurtenissen van Israël door God, gebeurt het enkele malen dat God iets probeert door te voeren, maar er op terug komt omdat het volk er nog niet rijp voor is. De gebeurtenissen bij de Sinaï doen vermoeden dat het niet Gods bedoeling was een compleet godsdienstig ritueel met offerdiensten en priesters in te voeren, maar dat de oorspronkelijke bedoeling van God was alleen een wetgeving te verschaffen.

Als Mozes voor farao staat zegt hij dat ze een feest moeten vieren in de woestijn, ter ere van God. Hier zegt hij duidelijk dat hij niet weet waarmee ze God zullen moeten dienen, en dat daarom ook het vee mee moet. In die tijd was een godsdienstig feest altijd een offerfeest. Het was dus logisch dat de Israëlieten dachten dat ze ook nu een offerfeest gingen houden. Zonder offers kon men zich geen godsdienstig feest indenken. Het is vermoedelijk hierom dat er enkele malen staat dat ze een offerfeest gaan vieren in de woestijn, terwijl elders staat dat ze niet weten wat voor een feest ze gaan vieren.

Als ze bij de Sinaï komen, moeten ze zich wassen, heiligen en aantreden om Gods wet te horen. Er zijn geen offers en over een tabernakel wordt niet gesproken. Er wordt gesproken over de wet. Deze wet moet het hele volk aanhoren, maar ze zijn niet in staat om aan te treden voor God, want de verschijning van God is te indrukwekkend. Mozes wordt naar de berg gezonden om de wetgeving in ontvangst te nemen, en dit door te geven aan de Israëlieten.

Over offeren en een tabernakel wordt niet gerept totdat ze het gouden kalf maken. Hoewel de chronologie in Exodus anders is, lijkt het mij dat het kennelijk niet in de bedoeling van God lag een tempeldienst in te voeren, maar na de affaire met het gouden kalf ziet God als het ware in dat Hij het volk te snel wil evolueren, en dat het volk Hem niet begrijpt en Hem niet bij kan houden.

Als Mozes de tweede keer op de Sinaï naar boven gaat krijgt hij opdracht om een tabernakel te maken en een offerdienst in te voeren. Israël kon zich geen eerbetoon aan God voorstellen zonder offerdienst, zoals de andere volken hadden.

Als David een tempel wil bouwen is de reactie van God dat Hij geen tempel wil, maar als David aanhoudt geeft God toe. Op andere plaatsen in de Bijbel wordt te vaak gezegd dat God gehoorzaamheid wil en geen offers. De offerdienst was voor God niet belangrijk, deze was wel belangrijk voor het volk. Hieruit kunnen we leren dat God geen eerbetoon wil en behoeft, ook geen offers en geen tempels, maar gehoorzaamheid. Het komt er eigenlijk op neer dat God de lijfspreuk van Feijenoord aanhangt:"Geen woorden maar daden". In de gehoorzaamheid aan God ligt het welzijn van de mens; ook vandaag nog.

Het zal wel een samenloop van omstandigheden geweest zijn dat, 40 jaren na Jezus, de tempeldienst voorgoed verdween. Maar ongetwijfeld begonnen sommige Joden toen al te begrijpen, onder invloed van de Grieken en andere buurvolken, dat de offerdienst niet zo belangrijk was.



inhoud volgende terug eind
Hosted by www.Geocities.ws

1