Instituut voor Islamitische
Studies en Publicaties

 
 

 

Deze site tot uw startpagina maken? Klik hier!

De Dageraad
Editie november-december 2004


Download printversie: RIGHT-CLICK hier --> save target as

In deze editie:

Lees ook:


Vrijheid van meningsuiting: hoe ver(der)?

De moord op Theo van Gogh, 2 november 2004, heeft voor heel wat beroering binnen de Nederlandse samenleving gezorgd. Men is er nog niet helemaal uit of dhr. Van Gogh wel op de juiste manier is omgegaan met de vrijheid van meningsuiting, bijv. door moslims als ‘geitenneukers’ aan te duiden, door dhr. Abu Jahjah ‘de pooier van de profeet’ te noemen en door, samen met de politica Ajaan Hirsi Ali, de anti-islamitische film ‘Submission’ te maken. Ook anderen hebben eerder negatieve gevolgen ondervonden van de vrijheid van meningsuiting. Bekende voorbeelden zijn de politicus Pim Fortuyn (wijlen) en imam Khalil El Moumni. Hoe ver mag men gaan met de vrijheid van meningsuiting? En hoe moeten we verder, gezien de ontstane situatie na de moord op Van Gogh?

Historie

De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn in de artikelen 6 en 7 van de Nederlandse grondwet vastgelegd. De godsdienstvrijheid in de huidige vorm sinds 1848. De vrijheid van meningsuiting (artikel 7) is een verdere ontwikkeling van de vrijheid van drukpers, die ook uit 1848 stamt. Beiden zijn zogenaamde klassieke grondrechten. Het non-discriminatie-beginsel van artikel 1 is een recente aanvulling van 1983.

De grondrechten van vrijheid van meningsuiting en van vrijheid van godsdienst zijn zelfs op het hoogtepunt van het negentiende-eeuwse vrijheidsdenken in Nederland nooit absoluut geweest. Beide artikelen hebben in al hun versies altijd de beperking gekend: "behoudens ieders verantwoor-delijkheid volgens de wet." Het bestaan van strafbepalingen over laster, smaad en eenvoudige belediging heeft dus altijd beperkingen gesteld aan de vrijheid van meningsuiting.

Aangaande het verbod op discriminatie, is vóór 1934 in Nederland met name de strafbaarstelling van eenvoudige belediging van belang. Zo kan het gebruik van scheldwoorden tegen personen niet worden gerechtvaardigd met een beroep op de vrijheid van meningsuiting. Bescherming tegen discriminatie diende vóór 1934 op persoonlijk niveau te gebeuren en wel via het delict van de belediging. In 1934 wordt artikel 137 c Strafrecht (oud) ingevoerd, dat belediging van bevolkingsgroepen (dus niet meer van personen alleen) in Nederland strafbaar stelde. Dit artikel was in feite de eerste als zodanig geschreven anti-discriminatie-bepaling.

In 1966 komt het Internationale verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie tot stand. Dit VN verdrag, dat mede naar aanleiding van de situatie in Zuid-Afrika en de VS tot stand is gekomen, dwong de Nederlandse regering tot het opnemen van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Dit is een belangrijke ommekeer in het internationaal rechtelijk denken over de verhouding tussen het verbod op discriminatie enerzijds, en de vrijheid van meningsuiting anderzijds. Dit verdrag stelt duidelijk dat non-discriminatie prioriteit krijgt boven de vrijheid van meningsuiting. Alle ratificerende staten verplichten zich over te gaan tot strafbaarstelling van het verspreiden, op welke wijze dan ook, van denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat, aanzetting tot rassendiscriminatie, en zo ook alle daden van geweld of aanzetting daartoe, die zijn gericht tegen een ras of een groep personen van een andere huidskleur of etnische afstamming. Ter voldoening aan dit verdrag zijn enkele artikelen in de Nederlandse strafwet opgenomen (137 c tot en met g en art. 429 quater).

Het verbod op discriminatie is heden dus vastgelegd in de Nederlandse Grondwet, in het Nederlands strafrecht en in internationale verdragen. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Nederlandse Grondwet, in de Europese Grondwet en in diverse internationale verdragen.

Dubieuze interpretatie

Ondanks alle regelingen, zoals hierboven behandeld, is een eenduidig beleid aangaande de vrijheid van meningsuiting zoek. Theo van Gogh, Pim Fortuyn en Hirsi Ali worden door het grote publiek gezien als moedig omdat zij de islam durven te beledigen, maar men neemt moslims hun uitspraken over bijvoorbeeld het Westen, Israël of homoseksualiteit ten zeerste kwalijk. Veel Nederlanders zien wel een gevaar in uitspraken van moslims over bijvoorbeeld homo's, maar maken zich geen zorgen over de gevolgen die zwaar beledigende uitspraken als die van Van Gogh kunnen hebben. Als een niet-moslim een racistische uitspraak doet, wordt zijn of haar geloof er niet bij betrokken, maar als zo’n uitspraak van een moslim komt, “hebben die achterlijke moslims het weer gedaan”. Vrijheid van godsdienst is verankerd in de grondwet. Maar de signalen dat de islam in Nederland nauwelijks wordt geduld, zijn talrijk. Vanuit het parlement worden pogingen ondernomen de islamitische scholen te verbieden. Het debat over het dragen van hoofddoekjes voor de klas, in de horeca, bij de politie en de rechterlijke macht, laait steeds weer op. De bouw van moskeeën wordt voortdurend gefrustreerd. Indien er grenzen moeten worden gesteld aan de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst, moeten die op iedereen van toepassing zijn, ongeacht ras, godsdienst of maatschappelijke positie.

Moraal en religie

Regelmatig moeten personen zich voor de rechter verantwoorden wegens smaad, laster of belediging. Ook politici zijn in het verleden wel eens voor de rechter gedaagd vanwege discriminerende uitspraken. Wijlen Hans Janmaat mocht bepaalde uitspraken over de multiculturele samenleving niet doen en toenmalig RPF-fractievoorzitter Leen van Dijke moest zich verantwoorden vanwege uitspraken over homoseksualiteit. In mei 2001 raakte de imam Khalil El Moumni in opspraak door zijn uitspraken over homoseksuelen. Hij werd, na door het Openbaar Ministerie voor het gerecht te zijn gedaagd, in april 2002 vrijgesproken, omdat de rechter vond dat hij het recht had om zijn eigen mening te uiten. In alle voornoemde gevallen werd gezocht naar de wettelijke grens aan de vrijheid van meningsuiting. Dat er ook fatsoensgrenzen zijn, bleef daarbij steeds buiten beschouwing. Wat moet met betrekking tot dit soort discriminerende uitspraken zwaarder wegen: de vrijheid van meningsuiting of het recht op bescherming tegen discriminatie?

Door de strikte scheiding van kerk en staat gaat men er vanuit, dat religieuze normen en waarden geen invloed mogen hebben op het openbare leven. Aan de ene kant is dit begrijpelijk, omdat er in een multiculturele en multireligieuze samenleving geen strikt uniforme normen en waarden zijn, die tot wet kunnen worden verheven, maar aan de andere kant is de scheiding van kerk en staat niet absoluut. Zo leggen hoogwaardigheidsbekleders, bij het aanvaarden van hun ambt, nog steeds een eed af, waarbij ook trouw aan God wordt gezworen. Van hen mag dan wel worden verwacht, dat zij hun persoonlijke religieuze en morele normen in acht nemen bij het uitvoeren van hun ambt. Zo ook heeft iedere andere burger van een samenleving een persoonlijke morele verantwoordelijkheid voor het helpen behouden van de orde en rust in de gemeenschap.

Religieuze boeken geven reeds eeuwen lang aanwijzingen hoe mensen zich dienen te gedragen tegenover hun medemensen. Zo bevat de Heilige Koran bijv. een verbod op roddel en laster, (49:11-12), een verbod op leugen en bedrog (2:188, 4:29, 5:62), een verbod op het valselijk beschuldigen van anderen (4:112), een verbod op het uiten van kwetsende taal in het openbaar (4:148), een verbod op het spotten met God’s Boodschap (4:140), een verbod op grootspraak tegen de ouders (17:23), enz. Ook andere godsdiensten kennen soortgelijke bepalingen. Ondanks het feit, dat door de scheiding van kerk en staat deze regelingen niet in de algemene wetten kunnen worden geïntegreerd, blijven de burgers verantwoordelijk voor hun uitspraken. In gevallen waar de wet geen duidelijke beperkingen stelt aan de vrijheid van meningsuiting, zal de individuele moraal de burgers dus in het gareel moeten houden, zoals reeds gesteld.

De andere kant

Wat moet de houding zijn van iemand, die in het openbaar beledigd wordt? Is de oplossing, om de kwaaddoener te vermoorden of op enige andere manier te pijnigen? De Heilige Koran stelt dat in gevallen, waar het toepasselijk is, gestraft mag worden met een straf gelijk aan het gedane kwaad. Als vergeving echter een betere oplossing kan brengen, dient vergeven te worden. Vooral in discussies gebiedt de Koran de moslims om zich fatsoenlijk te gedragen. In dit verband kunnen drie verzen worden aangehaald:

“Roep tot de weg van uw Heer met wijsheid en uitnemende vermaning, en redetwist met hen op de beste wijze.” (16:125)

“Het kwade en het goede zijn niet gelijk. Weer (het kwade) af met wat best is, en zie! Hij tussen wie en u vijandschap is, zal zijn of hij een boezemvriend was.” (41:34)

“Verdraag geduldig wat zij zeggen.” (20:130)

Kwaad met kwaad vergelden zal geen oplossing bieden voor de spiraal van beledigingen, die moslims en andersdenkenden tegenover elkaar uiten in Nederland, maar ook in vele andere landen. Slechts het respectvol behandelen van elkaar zal aan de ontstane pijnlijke situatie een eind kunnen brengen en voor maatschappelijke rust en vrede kunnen zorgen. Gezien voormelde aanhalingen uit de Heilige Koran hebben de moslims een voorhoederol om de eerste stappen te zetten naar een gezonde multiraciale, multiculturele en multireligieuze samenleving. Temeer daar de Koran in zodanige mate tolerantie aanbeveelt, dat moslims zelfs gebedshuizen van andere godsdiensten moeten beschermen, zoals vers 22:40 vermeldt: “En was er niet God's terugdrijven van sommige mensen door anderen geweest, zouden er zeker kloosters en kerken en synagogen en moskeeën, waarin aan God's naam vaak gedacht wordt, afgebroken zijn."

Terugroeprecht

Ook in Suriname is de afgelopen weken de vrijheid van meningsuiting ter sprake. De Nationale Assemblee is namelijk aan het debatteren over het aannemen van een “terugroepwet”, die politieke partijen het recht zou moeten geven om assembleeleden van een partij, die zich niet houden aan het beleid van de partij, terug te roepen. Zo’n wet zou de assembleeleden monddood kunnen maken, aangezien men dan niet meer vrij is zijn of haar eigen mening te uiten. De regering zou er goed aan doen onderzoeken te raadplegen, die op dit gebied reeds gedaan zijn. Afstudeerscripties van universiteitsstudenten hebben uitgewezen, dat het terugroeprecht nergens ter wereld naar behoren functioneert. Het zou dan ook niet wenselijk zijn om de meningsuiting van de Surinaamse assembleeleden – die immers vertegenwoordigers van het volk zijn, en niet van een bepaalde partij – afhankelijk te stellen van de visie van de politieke partij waartoe zij behoren.

Conclusie

In vrijwel geen enkele kwestie is het mogelijk om alles door wettelijke regelingen te omkaderen. Altijd zijn er wel mazen te vinden, die misbruikt kunnen worden door kwaadwillenden. Deze mazen kunnen alleen worden gedicht door de individuele moraal. Het is dan ook de morele verantwoordelijkheid van ieder individueel lid van de samenleving, om ervoor te zorgen dat er zich geen calamiteiten meer voordoen zoals die zich bijv. in de kwesties Pim Fortuyn en Theo van Gogh hebben voorgedaan. Aan de andere kant moet men zich niet de mond te laten snoeren, louter omwille van politieke motieven.

Tot slot

Absolute vrijheid zonder grenzen is ongekend en ondenkbaar.
Men zegt ook wel: "alles heeft zijn grenzen", mede getoetst aan de zgn. 'elasticiteitstheorie'. Als je tot het uiterste gaat, gaat de elastiek kapot, het verpakt materiaal valt uiteen en er is schade.
De vraag is: "Hoe ver mag je gaan?" Het antwoord is: "Net zo ver dat derden er geen last, hinder of schade van ondervinden."



Salariëring geestelijken

De Ware Tijd van 11 november vermeldt dat enkele religieuze organisaties (Sanatan Dharm, Arya Dewaker, Madjlies Moeslimien Suriname, Surinaamse Moeslim Associatie, Surinaamse Islamitische Vereniging) een spoedonderhoud hebben aangevraagd met president Venetiaan. De reden is, dat de organisaties zich niet kunnen terugvinden in de verhoging van 19 mei 2004 van het aantal geestelijken per organisatie, dat in aanmerking komt voor overheidsbezoldiging. Volgens het krantenbericht heeft de overheid het aantal betaalde geestelijken verhoogd zonder overleg te plegen met de organisaties, en wel op basis van gegevens van de volkstelling van 1980.

Naar onze mening is het geen slechte uitgangspositie om het aantal door de overheid betaalde geestelijken per organisatie te baseren op een volkstelling. Echter is ons bekend, dat niet alle organisaties het salaris, dat zij ontvangen ten behoeve van de geestelijken, ook daadwerkelijk voor dit doel gebruiken. Sommige organisaties hebben slechts één betaalde geestelijke in dienst, terwijl ze een vergoeding van de overheid ontvangen voor betaling van zes geestelijken. Het zou ons inziens daarom beter zijn om het aantal door de overheid betaalde geestelijken per organisatie te baseren op het werkelijk aantal betaalde geestelijken, dat per organisatie in dienst is geweest in de afgelopen jaren. Dit aantal zou dan moeten blijken uit de financiële jaarverslagen van de organisaties.

Nationale feestdagen

Als het zover komt dat voornoemde organisaties door president Venetiaan worden uitgenodigd voor een gesprek, zou het wenselijk zijn ook de kwestie ‘nationale feestdagen’ op de agenda te plaatsen. Anno 2004 zijn de moslims en de hindoe’s, in vergelijking met de christenen, nog steeds sterk ondergewaardeerd voor wat betreft het aantal religieuze feesten, waarvoor de overheid een vrije dag uitvaardigt. Met enige regelmaat wordt via de media of anderszins de wens te kennen gegeven om het islamitische Offerfeest en het Divalifeest van de hindoe’s ook te verheffen tot nationale feestdag. De religieuze leiders zouden er goed aan doen om, naast de salariëring aan geestelijken, zich ook voor deze veel belangrijkere kwestie in te spannen, om zodoende de religieuze belevenis voor hun achterban gemakkelijker te maken.


Ied ul-Fitr speech
Londen, 14 november 2004
Dr. Zahid Aziz
(hoofdpunten)

Direct na de paragraaf in de Koran die gaat over vasten, komt vers 2:189: “En zij vragen u over de nieuwe manen”. Het begin ervan lijkt toepasselijk, omdat men naar de nieuwe maan vraagt in verband met de Ramadan. Het vers zegt dat de nieuwe maan het middel is om tijden vast te stellen. Daarna wordt gesteld: “het is geen rechtschapenheid dat u de huizen door hun achterzijden ingaat.” Wat heeft dit te maken met de nieuwe maan?

Commentatoren van de Koran zeggen dat er een gewoonte was onder de pre-islamitische Arabieren. Als een van hen zijn huis uitging voor iets belangrijks en hij het niet bereikte, ging hij bij het terugkomen naar huis niet via de voordeur, maar via de achterdeur naar binnen. Als de woorden van het vers alleen maar op deze gewoonte wijzen, hebben ze vandaag de dag geen betekenis meer. De klassieke commentatoren van de Koran zeggen ook dat de woorden “ga de huizen in door hun deuren” betekenen, dat men de juiste methode moet hanteren om iets te doen. Als we deze betekenis hanteren, kunnen we het zeker verbinden aan het onderwerp van de nieuwe maan. De manier waarop de eerste verschijning van de maansikkel wordt bepaald, lijkt namelijk inderdaad op het binnentreden van een huis middels het negeren van de voordeur en over de achtermuur springen. Dit vers leert ons om de rechtstreekse, vanzelfsprekende, eenvoudigste methode te gebruiken, en niet een kronkelweg. [...]

Ik ga nu naar het vers dat zegt: “De maand Ramadan is die, waarin de Koran geopenbaard werd, een leiding voor de mensen ....” De openbaring van de Heilige Koran aan de Profeet Mohammed begon dus in de Ramadan. Voordat de Profeet tot deze missie werd geroepen, maakte hij zich grote zorgen om de vervallen morele staat van de mensheid en hij bad tot God voor oplossingen. Hij vastte ook in eenzaamheid om dit doel te bereiken. God gaf hem toen leiding in de vorm van openbaring, later in boekvorm verzameld als de Koran. Ons vasten dient een zelfde doel, namelijk het reinigen van onszelf, zodat we in staat zijn God’s Woord te begrijpen. Daarna is het ook onze plicht om de leerstellingen ervan aan de wereld bekend te maken. Zoals het in het vers vermeld wordt, is de Koran een leiding voor alle mensen. Het doel van het vasten wordt niet bereikt, zolang het ons niet leidt tot het maken van de Koran tot een gids in ons leven, en dan voor de hele wereld.

Klik hier voor het volledig artikel.


Over Geven

“Toen zei een rijk man: Spreekt tot ons over geven.
En hij antwoordde:
U geeft slechts weinig als u geeft van uw bezit,
U geeft pas echt als u geeft van uzelf.
Want wat zijn uw bezittingen anders dan dingen die u achter de hand houdt uit angst dat u ze morgen nodig hebt?
En wat brengt de dag van morgen de al te voorzichtige hond die botten begraaft in het sporenloze zand, terwijl hij achter de pelgrims aansjokt op weg naar de heilige stad?
Is de angst voor behoeftigheid niet zelf al behoeftigheid?
En is de dodelijke angst dat u niet genoeg te drinken hebt terwijl uw bron vol is, niet de onlesbare dorst?

Sommigen geven maar weinig van het vele dat ze bezitten. Ze geven het om gezien te worden en hun heimelijk verlangen maakt dat er geen zegen op hun gaven rust.
Anderen hebben maar weinig tijd en geven alles.
Zij geloven in het leven en de milddadigheid ervan, en nooit is hun geldkist leeg.
Sommigen geven met vreugde en in die vreugde ligt hun beloning.
Anderen geven met pijn in hun hart en in die pijn ligt hun vuurdoop.
Er zijn er echter ook die geven zonder pijn, die geen vreugde zoeken, en ook niet geven met de gedachte aan goed doen.
Zij geven zoals in gindse vallei de mirte zijn zoete geur uitademt.
Door middel van hun hand drukt God zich uit en van achter hun ogen glimlacht Hij de aarde toe.

Het is goed om te geven als iemand erom vraagt, maar het is beter om ongevraagd te geven vanuit begrip.
Voor een vrijgevig mens is het zoeken naar iemand die wil ontvangen een vreugde groter dan geven.
Zoudt u iets willen achterhouden?
Eens zult u alles geven wat u hebt.
Geef dus nu, opdat het geven valt in uw tijd en niet in die van uw erfgenamen.

Ik heb u vaak horen zeggen: ‘Ik wil wel geven, maar alleen aan wie het verdient.’
Dat zeggen de bomen in de boomgaard en de kudden op de weiden niet.
Zij geven om te leven, want achterhouden betekent te gronde gaan.
Is hij die zijn dagen en nachten heeft verdiend niet alles waard wat u hem geven kunt?
Wie het gegeven is te drinken uit de oceaan van het leven, verdient het zeker zijn beker te vullen aan uw kleine stroom.
Ligt niet de grootste verdienste besloten in de moed, het vertrouwen, ja, de liefdadigheid van het ontvangen?

Wie bent u dat uw medemens zich voor u zoudt moeten vernederen en blootgeven?
Moet hij soms zijn borst openrijten, zijn waardigheid en zijn trots prijsgeven en naakt en beschroomd voor u staan?
Zorgt eerst maar dat u het zelf verdient om als werktuig in dienst te mogen staan van het geven.
Want in werkelijkheid is het het leven dat geeft aan zichzelf, en u, die denkt dat u geeft, bent daarvan slechts getuige.
En u die ontvangt – en ontvangt u niet allemaal? – neemt niet de drukkende last van de dankbaarheid op u, opdat u uzelf en degene die geeft geen juk oplegt.
Stijgt liever met de goede gever op alsof u vleugels had.
Door al te bedacht te zijn op dat wat u verschuldigd bent, twijfelt u immers aan zijn vrijgevigheid die de gulhartige aarde tot moeder en God tot vader heeft.”

Uit het boek: De Profeet
Auteur: Kahlil Gibran
Uitgever: Altamira-Becht, Haarlem


COLOFON

Redactie
:

  • Riaz Ahmadali
  • Reza Ghafoerkhan
  • drs. Sharda Ahmadali-Doekhie
  • Irshaad Djoemai

Abonnementen / reacties / inzendingen:

Internet:

Overname uit De Dageraad is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.

De Dageraad is een uitgave van het Instituut voor Islamitische Studies en Publicaties (I.V.I.S.E.P.).

De Dageraad is een voortzetting van:

  • Hakikatoel Islam (1934-1960), redacteur: moulvi Shekh Ahmadali
  • Al Haq (1971-1980), redacteur: mr. Basharat Ahmadali

 

 
   

 

Hosted by www.Geocities.ws

1