volgende paragraaf

5.2 Godsdienst als dekmantel voor geweld

In de media werd de oorlog aan de grens afgeschilderd als een oorlog tegen de communisten die het gemunt hadden op het christendom. Kellerman, en met hem veel andere grensschrijvers, reageerden op deze paranoia. Zij waren het er niet mee eens dat in de oorlog het christendom werd gebruikt om geweld te rechtvaardigen. In ‘(van Dik de Necker)’ komt dit subtiel naar voren. In dit verhaal heeft een legerkok problemen met zijn corpulentie en de positie die hij daardoor moet vervullen. De andere soldaten noemen hem Dik de Necker, maar een ‘necker’ is hij juist niet. Het werkwoord to neck, wat onder anderen vrijen, liefkozen maar ook de nek om draaien en doden betekent, slaat in zijn geheel niet op hem. Meestal fantaseert hij tijdens zijn werkzaamheden in de keuken over Egypte en de rijke farao’s. Op een dag heeft hij een inzinking. Hij klaagt over zijn zwaarlijvigheid, eenzaamheid, roepingloosheid en waardeloosheid. De aalmoezenier komt hem bezoeken en vertelt over de Israëlieten die uit hun ballingschap in Egypte verlost zijn. Dan denkt Dik de Necker aan de tien plagen en de dood van de eerstgeborene. Hij denkt dus aan het lijden en de dood die in naam van God over de Egyptenaren zijn uitgeroepen en hij kiest daartegen, dus tegen dood en lijden in naam van de (oudtestamentische) christelijke God. Zo identificeert Dik zichzelf met de Egyptenaren en juist niet met de Israëlieten. In de Afrikaner cultuur werd juist vaak de vergelijking getrokken tussen de Israëlische exodus en de Grote Trek. Zuid-Afrika zou de ‘uitverkoren natie’ zijn, net als Israël. Deze gedachte wordt gedeconstrueerd als Dik de Necker juist gemoedsrust krijgt als hij de kant van de Egyptenaren kiest en expliciet het christendom van de aalmoezenier verwerpt.

In ‘(van om alleen te wees)’ vraagt soldaat Snyman aan het eind van het verhaal ook om gemoedsrust aan God: “hy fluister vir sy God: ‘Ek wil nie vannag alleen wees nie, die dag is nog te ver.’”[198] Het gebruik van de term ‘sy God’ duidt erop dat hij zijn eigen God heeft, waarmee hij de Zuid-Afrikaanse Christelik-Nasionale God verwerpt. Hij weet dat die God zijn daden alleen maar zou goedkeuren. Kellerman laat zo zien wat de effecten van structureel geweld zijn: het verdraait het christendom op een dusdanige wijze, dat het toegepast kan worden in het politieke en militaire machtsspel. Met deze propaganda-godsdienst wil de soldaat in het verhaal niets te maken hebben. Hij heeft zijn eigen God, die zijn hekel aan de oorlog kan begrijpen. Omdat de soldaat blijkbaar enige vorm van berouw heeft en een weerzin heeft tegen wat hij doet, voelt de lezer met hem mee. De hierboven aangehaalde slotwoorden die hij tot zijn God fluistert zijn in de directe rede aangehaald, waardoor ze extra beklemtoond worden.

Ook in ‘(van die waterbak)’ is de kerk betrokken bij het plegen van geweld. In het verhaal zijn Zuid-Afrikanen slachtoffer van de martelpraktijken van de vijand. In het verhaal wordt een soldaat genaamd Husselman levend begraven. Via een gesprek tussen een andere gevangen soldaat (Steenkamp) en zijn bewaker Gideon wordt duidelijk wat er met Husselman is gebeurd: “Die middag hoor hy ’n kerkklok lui, ver, uitnodigend. Gideon bring weer water. Hy kniel, gooi die ou water uit en maak die bak weer vol. ‘Gideon... waar is my vriend? Wat doen julle met hom?’ ‘Hulle het om gaan begrawe. Het jy nie die klok gehoor nie? Die klok lui altyd as iemand begrawe word, dan kom al die mense kyk.’ [...] ‘Maar hy het nog gelewe. Hy was nog nie dood nie.’ ‘Hy is nou.’”[199] De kerk neemt deel in het martelproces doordat zij Husselman levend begraaft en met het luiden van de klokken mensen uitnodigt om te komen kijken naar het spektakel. Geweld wordt zo door de kerk verheerlijkt, het wordt een kermisattractie.

In deze passage worden christelijke motieven gebruikt die echter een geheel andere betekenis krijgen. Gideon ‘kniel’ als hij de bak met water vult. Van respect voor de gevangenen is echter geen sprake. Het water zelf heeft binnen de christelijke symboliek ook vele betekenissen, zoals reiniging en genade. Deze betekenissen worden in het verhaal omgedraaid; voor de gevangenen is geen genade meer mogelijk. De bewaker heeft een bijbelse naam. In de bijbel is Gideon een van de richters van Israël; hij is de strijder voor de eer Gods. De Gideon in het verhaal is echter het tegenovergestelde van zijn bijbelse naamgenoot. Hij doet juist geen recht aan Gods eer, want religie in dienst van geweld doet God nooit eer aan, lijkt Kellerman te willen zeggen.

Deze omdraaiing en herinterpretatie van christelijke normen en waarden als gevolg van geweld komt ook heel duidelijk naar voren in ‘(van integrasi’.e) Dit verhaal speelt zich af op een kostschool. In de klas wordt eerst Lukas en vervolgens Daniël weggepest. De laatste wordt geslagen met kousen die met zand gevuld zijn. In ernstige toestand wordt hij in het ziekenhuis opgenomen. In het verhaal wordt gesuggereerd dat zowel Daniël als Lukas niet blank zijn en dat de motieven voor het pesten racistisch van aard zijn. De leraar (meneer Cilliers) keurt dit gedrag van zijn vermoedelijk blanke pupillen goed, door te glimlachen. Hij lijkt ze zelfs daarin te stimuleren, wanneer meneer Cilliers tijdens de godsdienstles “die kwessie van wie jou naaste is” bespreekt.[200] Hij raadt bovendien een van zijn leerlingen aan zijn sokken uit te kloppen, omdat de politie die dag het voorval komt onderzoeken.

Het verhaal heeft veel verwijzingen naar het evangelie van Lucas uit de bijbel. Zo heet een van de zwarte leerlingen Lukas. Tijdens de godsdienstles behandelt Cilliers de kwestie van naastenliefde, die in het evangelie van Lucas behandeld wordt. Maar in plaats van naastenliefde te verkondigen, bevordert Cilliers slechts ‘naastenhaat’. Kellerman verwerpt het type christelijkheid dat discriminatie en geweld rechtvaardigt, en zet de zogenaamde christelijke Cilliers boosaardig neer. Het is precies dit type christendom dat Dik de Necker in ‘(van Dik de Necker)’ ook afkeurt. Kellerman suggereert zelfs dat discriminatie en christendom niet samengaan. In het Evangelie van Lucas (10:25 e.v.) krijgt Jezus’ liefde voor de buitengestotenen namelijk veel nadruk. Net als Lukas, representeert Daniël in Kellermans verhaal het ware christelijke geloof. En net als Lukas heeft Daniël iets gemeen met zijn bijbelse naamgenoot. De bijbelse Daniël was namelijk een joodse balling, die ondanks de vele beproevingen trouw blijft aan het joodse geloof. Net zo vastberaden is Kellermans Daniël, die ondanks de mishandelingen op de school wil blijven.

 

volgende paragraaf

 

 


[198]ibid., p. 25.

[199]ibid., pp. 31 en 32.

[200]ibid., p. 56.


©André Kloer

 

 

1