SOEKOT
GEDICHTEN
Vier
muurtjes en een dak van riet
Vier muurtjes en een dak van riet
meer is het niet, meer is het niet
Ons huisje is zo gauw gebouwd
wat riet, wat spijkers en wat hout
en dat getimmerd aan elkaar
en kijk daar is de soeka klaar
wat takjes hier, wat bloempjes daar
en kijk dan is ons huisje klaar
Er liggen buiten stapels hout
want onze Loofhut wordt gebouwd
dat is toch echt wel mannenwerk
je moet daarvoor zijn heel erg sterk
De vloer die wordt het eerst gelegd
en kijk, de wanden staan al recht
De ramen nog, de deur erin
en dat is nog maar het begin
Het takkendak is zo mooi groen
en nu gaan wij ons best ook doen
Wij maken zelf een schilderij
en hangen dat erbij
Clara Ascher-Pinkhof
ONZE HUT
Onze hut is mooi groen
wat kun je daar veel gezelligs in doen
kom erin; 't is hier fijn
als wij hier samenzijn
Van de ochtend tot de nacht
houdt de soeka hier de wacht
zeven dagen blijft hij hier staan
en dan mag het niet regenen gaan
Hier ligt ook de etrog; die ruikt fijn
en de loelaw (=palmtak) moet er ook zijn
met de hadas (=mirte) en met de arawa (=wilg)
die moeten mooi zijn, kijk dat altijd na
Welkom is dan ook bezoek
kunt u 't vinden? 't is om de hoek
't mag gerust; dus kom erbij
daarmee maakt u ons dan blij
LOOFHUTTENFEEST
Uit: Het Joodsche Lied door Jacob Israël de Haan
Voor 't liefste Feest altijd het liefste Lied.
Andre dagen hebben ook vreugd en bloemen.
Van alle Feesten, die mijn Liedren roemen,
Is één zoo schoon als 't Loofhuttenfeest niet.
Waarom? Ons volk werd verdrukt. Met Tien Plagen,
Fel maar gerecht bracht G'd hen juichend uit.
Voor hen bloeide een land open, zoete buit,
Zóó rijk, zóó drachtig, als geen droomen zagen.
Uit rotsen bloeiden parelende putten
Voor hun dorst. Nooit bloeide hun hart in vrede.
Zij bleven buiten 't Land van vaste steden
Als zwervers wonen in losse loofhutten.
Veertig jaren: dan dwars door den Jordaan
Voerde hen Jozua. G'd liet vervallen
Machtige muren. Hunne duizendtallen
Veroverden de velden van Kanaän
Dat bedenken wij. Maar is 't nog wel noodig
Een Looverhut in deze ballingschap?
Is voor ons Volk, bedreigd bij elken stap
Elken dag niet herdenking overbodig?
Neen: 't vroom herdenken, het getrouw bezinnen
Verbindt het Volk aan Land en Stad en Leer.
Wij weten: wat wij door vreemde gunst winnen
Ontneemt der vreemden ongunst ons ook weer.
Maar wat een Volk wint door zijn hartekracht
Wordt door geen vreemde volken weer geroofd.
Legers noch vloten strekken ons tot macht,
Maar de smalle Hut, bebloemd en geloofd.
Ik was een Knaap: toen bracht het Feest ons wijding,
Heilig Licht stralend over onze jeugd.
Vaders verhaal van vrees en van bevrijding
Bracht ieder jaar zijn trouwe, sterke vreugd.
De wind woei ruischend over 't rieten dak.
De regen vlaagde als een gebroken breker
Wij luisterden: de Looverhut bouwt zwak
Maar wie trouw dienen, wonen trotsch en zeker.
De
Israelitische Looverhut
Wie smalend tot Uw Hutje kwam -
Niet ik, gij Kind van Abraham!
Ik schenk, uit een oprecht gemoed,
Den drempel mijnen vredegroet!
Gij viert uw Feest, en zit getroost,
Te midden van Uw talrijk kroost,
In schaduw van Uw loovertent,
Als Mozes U heeft ingeprent.
Judea's wijnstok groent hier niet;
Olijf, noch vijg teelt ons gebied;
Gij gaardet hier, in raauwer lucht,
Min weeldrig blad, min zoete vrucht;
En toch, gij zit, uw lot getroost,
Temidden van uw talrijk kroost;
Uw Feesthut staat bij ons geplant,
Als eens in 't Palestijnsche Land.
Drieduizend malen kwam de zon
Terug, waar zij uw jaar begon,
En nog bouwt gij uw loovertent,
Als Mozes u heeft ingeprent
Jeruzalem ligt diep verneêrd;
Des Tempels grondslag omgekeerd;
Verduisterd blijft die gloriedag
Toen Isrel beider grootheid zag;
Maar eeuwig jong herrijst uw TENT,
Bij alle volken tal gekend;
Zoo vaak de schaal, aan 's hemels boog
Der dagen maat weêr effen woog.
Wij - tasten rond, in 't ongewiss';
Op onze wieg ligt duisternis;
De stond, dat ons G'ds wil hier bragt,
Bleef ongevierd; werd moet gedacht!
Maar u heugt, dertig eeuwen door,
Dat u G'd uitverkoor;
Dat , als 't geweld u vlugten deed,
Een reddend spoor het diep doorsneed;
Dat, zonder huisdak, levenslang,
Uw schaar zwierf, op haar kronkelgang;
Waar Vuur- en Rook-zuil voor haar toog,
En 't Man haar spijsde van omhoog.
Gij viert het, tot op dezen tijd,
Dat zoo G'ds arm u heeft bevrijd.
Dies breng ik, met opregt gemoed,
Uw Hutje mijnen vredegroet.
Wie smalend tot den drempel kwam;
Niet ik, gij Kind van Abraham!
A.C.W. Staring
De familie Staring die op
het kasteel 'De Wildenborch' bij Vorden woont, heeft in de afgelopen 200 jaar
voor ons gebied belangrijke figuren opgeleverd. In de eerste plaats is dat
A.C.W. Staring geweest die leefde van 1767 tot 1840. Hij heeft niet alleen
landelijke bekendheid als dichter, maar hij is een van de eerste eigenaren van
een landgoed geweest die dit op een moderne manier heeft geëxploiteerd. Zo
heeft hij er veel toe bijgedragen dat de streek rond 'de Wildenborch' goed
ontwaterd werd, waarna hij allerlei bossen heeft aangelegd. Ook op sociaal
gebied heeft hij goede dingen verricht. Zijn zoon W.C.H. Staring, die leefde
van 1808 tot 1877, is een heel bekend geoloog geweest. Hij was de eerste die
een kaart heeft gemaakt waarop staat aangegeven welke grondsoorten er in
Nederland worden gevonden. Een derde belangrijk lid van de familie is de in
1980 overleden mr. A. Staring. Hij was kunsthistoricus en heeft zich ervoor
ingezet dat kasteel 'de Wildenborch' in de twintiger jaren ernstig in verval
geraakt, zijn oude glorie heeft herkregen.
Terug naar Literature