Jonas Daniel Meijer, een vergeten genie
Uit het verleden doemt een naam
op, elke keer wanneer we zijn plein te Amsterdam oversteken. Na een dag
enqueteren in die omgeving bleek dat praktisch niemand wist wie de man is naar
wie dit plein op 2 oktober 1873, bijna 39 jaar na zijn dood, is genoemd. Toch
is hij de man die de Nederlandse rechtspraak zijn menselijke gezicht gaf. Een
geëerd man in zijn eigen tijd; een verguisd man in onze vaderlands-joodse
geschiedenis - Jonas Daniel Meijer (Arnhem 15.09.1780 - Amsterdam 06.12.1834).
Dit is ten dele te danken aan de toon
waarmee de historicus dr. J. Zwarts hem afschilderde in zijn boek 'Hoofdstukken
uit de geschiedenis der joden in Nederland' (pag. 261 ev): een deftige
jongeman uit aristocratische joodse kring die innerlijk reeds geëmancipeerd was.
Hoe vrij hij met het jodendom omging, is moeilijk na te gaan. Wel weten we dat
hij op sjabbat 28 mei 1808 per rijtuig naar koning Lodewijk Napoleon op het Loo
ging om te praten over de maatschappelijke toestand van de Amsterdamse joden,
die gebukt gingen onder het 'despotische en kortzichtige beleid van hun
leiders'. Hoe hij ook tegenover de religieuze kant stond, hij heeft er alles
aangedaan om zijn geloofsgenoten, die veelal in bittere armoede hun dagen
sleten, te verheffen. Dit samen met het andere Nederlands-joodse wonderkind uit
die tijd, Carel Daniël (Carolus) Asser. Beiden werden in 1780 geboren; Carel
Daniël op 15 februari te Amsterdam en Jonas Daniël op 15 september te Arnhem;
beiden werden op zeer jonge leeftijd Meester in de Rechten: Jonas Daniël op 12
november 1796, Carel Daniël op 3 juli 1799. Waarom beide de naam Daniël aan hun
naam hebben toegevoegd, blijft giswerk; hebben ze wellicht één van hun docenten
met hun voornaam willen eren?
Samen met Jonas Daniël wijdde Carel
Daniël zich aan de balie van Amsterdam. Ze zijn de twee eerste joden die sinds
de grondvesting van de Republiek in 1795 als advocaten optreden. Ze onderhouden
een bijzondere vriendschap met elkaar en het is dan ook Carel Daniël die in
1834 de dood van zijn vriend bij de burgerlijke stand zal aangeven; hij heeft
hem slechts 12 jaar overleefd.
Hoewel de Assers -voorvechters van de
emancipatie van de joden- zich aansloten bij de afgescheiden joodse gemeenschap
Adat Jeschurun (1795), bleef Jonas Daniël de oude gemeente, nu Alte Gemeinde
genoemd, trouw. Later, in 1809 heeft hij op instigatie van koning Lodewijk
Napoleon beide gemeentes weer aaneengesmeed.
Mijn belangstelling voor Jonas Daniël
Meijer ontstond toen ik voor de eerste maal het Arnhems gemeente archief
bezocht en op een tafel in een opengeslagen boek de titel las 'Opstand Arnhem
Huis David Abraham Meijer' 1). Deze David Abraham bleek de vader te
zijn van de rechtsgeleerde Jonas Daniël Meijer en het genoemde huis -gekocht op
12 augustus 1779 door zijn grootvader Benjamin Cohen 2)- bleek zijn
geboortehuis. Het huis overleefde wel de opstand, doch niet de tand des tijds.
Daarom kon tussen 1852 en 1853 ongeveer op die plaats de grote synagoge van
Arnhem gebouwd worden, een monumentaal gebouw dat samen met de er vlakbij
gelegen beroemde Eusebiuskerk nog steeds het hart van deze stad vormt.
Het enige boek dat ik kon vinden over
het leven van de rechtsgeleerde was 'Leven en werk van Jonas Daniël Meijer'
door Mr. N. de Beneditty. Daarin stond dat er maar weinig over zijn privé leven
geschreven was en ik besloot die leemte op te gaan vullen, hetgeen resulteerde
in enkele kranten/tijdschriften artikelen en een boekje in de AO serie (nr.
2155/27.02.1987). Het blad Misjpoge krijgt de primeur van de exacte
genealogische gegevens van deze Meijer-familie.
Afstamming
Jonas Daniël was de oudste zoon van
Marianne Cohen, een dochter van de beroemde Amersfoortse tabakshandelaar,
koopman en joodse geleerde Benjamin Cohen (juli/aug.1725 - 10.02.1800) en David Abraham Meijer, afkomstig uit
Hamburg, zoon van Abraham Meijer Rintel. Op de matseewa (grafsteen) van Jonas
Daniël komt de naam Rintel weer terug, want hij wordt daar Jona David Rintel
genoemd (op de
kaart van Duitsland vond ik een plaats met de naam Rinteln; vlakbij ligt de
plaats Minden, tevens een achternaam van een joodse tabaksfamilie, die vooral
in Nijkerk te vinden is).
David en Marianne trouwden op 10
december 1779. In het testament dat opgemaakt is bij dit huwelijk wordt Hitsel
Abraham Meijer als zuster en Meijer Abraham Meijer als broer van David Abraham
genoemd. Toch zou het mogelijk kunnen zijn dat David Abraham de broer is van de
tweede vrouw van Benjamin Cohen, de weduwe Chaile Abraham Meijer (overl. 05.06.1793 te A'dam en
begraven Muiderberg) met wie deze
op 5 september 1765 trouwt. Ik zoek al jaren de huwelijksbijlage 3),
want die zou mij meer duidelijkheid kunnen geven over de familiebetrekking.
Van de tabaksfamilie
Cohen is bekend dat ze zich verbonden hebben met alle groten van het Europesche
jodendom. Daarnaast stond deze familie in Nederland aan de wieg van joodse
gemeenschappen als Amersfoort, Arnhem en Nijkerk. Op latere leeftijd nam
Benjamin Cohen, na zijn verhuizing in 1786 naar Amsterdam, aldaar in de joodse
gemeenschap een belangrijke positie in en heeft mede de verantwoordelijkheid
ervoor gedragen in de politiek woelige strijd van de patriotten en
prinsgezinden.
Marianne Cohen kwam voort uit het
neef/nicht huwelijk van haar vader, die op 20 oktober 1744 huwelijksdispensatie
4) kreeg om te trouwen met Eva, de dochter van zijn oom Jacob
Ezechiël uit Arnhem. Misschien de oorzaak dat de tak van Jonas Daniël is
uitgestorven?
Naast Jonas Daniël bestond het gezin
Meijer uit Abraham David (Arnhem
08.10.
1781 - A'dam
17.03.1864) en Eva (Arnhem 15.10.1782 - A'dam
18.12.1850). In het voorjaar van 1790
overlijdt vader David Abraham zoals blijkt uit het geopende testament 5).
Hij heeft de eerste lauweren die zijn oudste zoon oogst bij het verlaten van de
Latijnse school te Arnhem niet meer mogen meemaken. In 'Maandelijksche
Uittreksels of Boekzaal der geleerde Waereld; 153e deel, voor july 1791' wordt
al gewezen op het bijzondere talent van Jonas Daniël:
Hij is op
z'n elfde jaar het Latijn in die mate machtig geworden dat hij de klassieke
auteurs, zonder zich daarop voor te bereiden, kan vertalen. Hij volbrengt zijn
studie in Grieks, Hebreeuws, Duits, arithymetica, algebra, mathesis,
cosmographia, geographia, logica, oratoria en algemene historiën 'met lof'.
In een plechtige openbare bijeenkomst
houdt hij een redevoering met als titel 'De kennis van de taal wordt aangewezen
tot oorsprong en bron van alle wetenschap'. Deze in het Latijn gehouden
redevoering was overvloeiende van Hebreeuwse woorden 6). In taal zal
hij altijd belangstelling blijven houden, zoals onder andere blijkt uit zijn
belangstelling bij het taalprojekt dat koning Lodewijk Napoleon start om -in
navolging van de in Duitsland werkzame groep rondom de geleerde Mozes
Mendelssohn- de joden hier het Nederlands aan te leren via de hen vertrouwde
Tenach. Door de
abdicatie van deze koning mislukt het taalprojekt, maar wordt later verder
ontwikkeld onder koning Willem I; echter zonder medewerking van Jonas Daniël.
Naar Amsterdam
Na de dood van haar echtgenoot in 1790
verhuist moeder Marianne van Arnhem naar Amsterdam waar ze met haar drie kinderen
bij haar vader Benjamin Cohen op de Nieuwe Herengracht 103 gaat inwonen. Jonas
Daniël bezoekt nu het Atheneum en wordt door de hoogleraren van Swinden en
Wijttenbach binnengeleid in de wetenschappen. Bij professor H.E. Cras studeert
hij van 1793-1796 rechten. Tijdens zijn studie knoopt hij blijvende relaties
aan met zijn medestudenten Arntzenius, Kemper, Graafland, Vollenhove en vooral
met Anton
Reinhard Falck, die het allemaal tot
bijzondere Nederlanders hebben gebracht. Nauwelijks 16 jaar oud legt hij een
'proeve van bekwaamheid' af met een goed onderbouwde aanval op het werk van
Thomas Payne, 'On the rights of man'. Thomas Payne stelde dat latere
geslachten niet gehouden waren tot nakoming van publiek-rechterlijke
verbintenissen door vroegere geslachten aangegaan. Jonas Daniël draagt dit
werk op aan zijn grootvader Benjamin, omdat deze de taak van vader overgenomen
heeft. Wanneer hij op 15 november 1796 de eed van getrouwheid aflegt en tot
advocaat wordt aangesteld, is hij de eerste jood die toegang krijgt tot dit
beroep; tot dat tijdstip mochten joden alleen in lagere banken recht spreken.
Hij is ook een van de jongste advocaten die Nederland heeft gekend, maar hij
zal door zijn joodse afkomst nooit de positie krijgen die een Hugo de Groot (10.04.1583-28.08.1645) of een Rutger Jan Schimmelpenninck (31.10.1761-25.03.1825) hebben bereikt. Noch het rijke Amsterdamse
koopmansgilde noch andere klanten van christelijke huize kloppen bij hem aan.
Hij krijgt daardoor de tijd zich te bekwamen in de geschiedenis van het recht
van andere landen, hetgeen resulteert in belangwekkende publicaties die hem
naast internationale roem ook lidmaatschappen van vele Europesche
universiteiten en academies oplevert.
Zijn eerste buitenlandse roem oogst
hij met de inzending op de door de Koninklijke Academie van Wetenschappen te
Berlijn uitgeschreven wedstrijd Kan de zedelijke waardering van een
handeling in aanmerking komen bij de vaststelling en toepassing van een
strafwet en zo ja, in hoeverre. Hij is de eerste rechtskundige die
zich afvraagt in hoeverre de levensomstandigheden en de psychische gesteldheid
van de dader deze tot het door hem gepleegde misdrijf hebben geleid. Daarmee
was hij zijn tijd ver vooruit, want tot dan toe was het de gewoonte de
vermoedelijke dader door middel van pijnbank (pas afgeschaft in 1796) en dergelijke tot een bekentenis te dwingen.
Helaas kan zijn werk niet bekroond worden, omdat hij door ziekte van zijn
moeder (ze overleed op 9 augustus 1803) te laat was met inzenden. Wel krijgt
hij een eervolle vermelding en laat hij zelf dit werk in 1804 te Amsterdam in
druk verschijnen.
Hij weet uit eigen waarneming hoe
honger kan leiden tot het stelen van voedsel en hoe onredelijk hoog de straf
daarvoor kan zijn. Zijn eigen geloofsgenoten worden door het merendeel der
christenen gezien als dieventuig, waarbij men geen oog heeft voor de
erbarmelijke ellende waaronder de meeste van hen moeten leven. Later verricht
hij een onderzoek in de gerechtelijke archieven naar de criminaliteit onder de
joden om het zogenaamde misdadige karakter te weerleggen. Het blijkt dat de
meesten alleen kruimeldiefstallen plegen, maar moord en doodslag onder hen niet
of nauwelijks voorkwamen.
Op 4 mei 1808 roept koning van
Lodewijk Napoleon -die in 1806 door zijn broer keizer Napoleon Bonaparte tot
Koning van Holland is benoemd- het Koninklijk Instituut van Wetenschappen,
Letterkunde en Schone Kunsten in het leven en benoemt Jonas Daniël tot één der
11 leden van de tweede klasse ervan, de klasse die zich bezighoudt met de
nationale taal en letterkunde. Daarnaast wordt hij benoemd tot directeur van de
Koninklijke Courant. Als Lodewijk Napoleon op 12 september 1808 hier te lande
in navolging van zijn broer het Opperconsistorie in het leven roept, wordt
Jonas Daniël voorzitter van dit instituut dat alle zaken rondom de joodse
gemeenschap gaat regelen; ordening van het armwezen, wering van de bedelarij,
opwekking tot militaire dienst, uitbreiding van de nijverheid en bovenal
verbetering van onderwijs. In die tijd kwam een 'israëlitischen cathechismus in
het nederduitsch tot stand, bekend onder de naam Gronden des Geloofs' 9).
Tot 1815 zet hij zich, samen met Carel Asser en anderen vanuit dit instituut in
voor het welzijn van zijn geloofsgenoten, die over het algemeen het
opperconsistorie haten, door de dwang die het hen oplegt.
Als dank voor wat de koning voor hem
persoonlijk, maar in de eerste plaats voor zijn land- en geloofsgenoten
betekent, draagt Jonas Daniël hem de inzending op waarmee hij de eerste prijs
en het lidmaatschap van de academie van Gard te Nîmes won 'Het bepalen van het
grondbeginsel van de rente, de toevallige oorzaken van hare veranderingen en
hare betrekkingen tot de moraal.'
Persoonlijk leven
Op 25 juli 1809 trouwt hij met
Jeannette Ephraïm Dresden (Amsterdam 10.03.1790 - Amsterdam 30.05.1863). Van de vier ouders leeft dan nog slechts de
moeder van Jeannette, Ester Zadok Philips.
Ik vond de grafsteen
van Jeannette op de joodse begraafplaats Muiderberg op de rij van verdienstelijken
van de joodse gemeenschap Amsterdam, vlak achter de oude rabbijnenrichel. Ook
na intensief speurwerk in joodse kranten vond ik toch niet meer dan een luttele
mededeling van haar overlijden.
Uit het huwelijk werden te Amsterdam
geboren: Maria Anna (11.12.1811
-07.12.1876), David Frederik Ernst
(16.03.1817 -
04.05.1842) en Joanna Ernestina (04.06.1818 - 14.02.1886). Het gezin Meijer ging wonen op de
Cloveniersburgwal nr. 34, nu nr. 77.
De dochters bleven
ongehuwd, gingen na de dood van hun moeder over tot het Luthers geloof en
woonden samen op de Binnen Amstel 270.
Inlijving door Frankrijk
De inlijving van de Nederlanden door
Frankrijk betekent een herziening van de rechterlijke macht. Als op 24 januari
1811 de Rechtbank te Amsterdam wordt opgericht, bevindt ook Jonas Daniël zich
onder de zestien rechters. Hij wordt de rechterhand van de President der
Rechtbank, Scholten van Oud-Haarlem en behoedt dit lichaam voor vele
struikelingen. In 1813 doet hij hierover een publikatie uitgaan 'Principes sur
les questions transitoires' - Beginselen over de transitoire vraagstukken,
beschouwd buiten verband met alle stellige wetgeving, alsmede, in het
bijzonder, met de instructie van het wetboek van Napoleon. "Al had hij
niets anders gepresteerd dan dit ene werk, dan had hij op grond hiervan alleen
reeds een eerste plaats verdiend onder de rechtsgeleerden van zijn tijd",
aldus een van zijn biografen, P. Simons. Op 9 mei 1811 wordt hij tevens
secretaris van de algemene raad van de Zuiderzee en redacteur van het
Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee, waaronder ook Amsterdam
valt. Het blad verschijnt in het Nederlands en in het Frans en hoewel Jonas
Daniël zich bij het redigeren van elk commentaar onthoudt en het vult met
graaggelezen 'mengelwerk', bezorgt het hem een aantal vijanden. Na zijn
overlijden zou zijn ambt- en geloofsgenoot Levysson hierover zeggen: 10)
Meijer was
te groot in het oog van sommigen; schitterde als eene ster, terwijl hun licht
door hem werd verduisterd. Hij muntte uit in vlugheid, werkzaamheid en
behartiging der hem toevertrouwde zaken. Hij maakte van de belangrijkste
regtsvragen soms een punt van opzettelijke beschouwing die hij het publiek
mededeelde....
Hulpvaardig,
voorstander van al wat goed en edel is, de raadgever van allen, die zulks
behoefden. Welkom was bij hem elk, die verlangde door hem te worden geholpen.
Hij rekende zich zelven mensch en hield zich verpligt tot het vervullen van
diensten omtrent al wie mensch heet.
Buiten de landsgrenzen benoemen vele
Geleerde Maatschappijen hem tot lid, zoals de Koninklijke Akademie van Brussel,
het Franse Instituut, Genootschap van Wetenschappen te Batavia, Akademiën van
Wetenschappen van Göttingen, van Turin, van Londen en andere Geleerde en
Letterkundige Maatschappijen. "Hij was gewis in de overtuiging dat hij
zoovele eerbetoningen verdiend had, dat hij ze niet uit nederigen hoogmoed
verzweeg, maar op de titelbladen zijner Werken veelal vermeldde", aldus
een van zijn biografen 11).
Ondanks zijn grote roem helpt hij zijn
geloofsgenoten waar hij kan, waardoor hij ondanks zijn werk bij het door hen
gehate opperconsistorie bij zijn dood genoemd wordt als de steun der weduwen
en vader der wezen.
Een sprekend voorbeeld is zijn hulp
bij het redden van de wezen van het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis,
Megadlé Jethomim. Op 29 juni 1808 verschijnt een openbare mededeling uit naam
van Napoleon Bonaparte:
In
verschillende plaatsen zullen jongens uit Godshuizen en andere gestichten van
Weldadigheid worden opgeleid voor de militaire dienst.
De
koninklijke kwekelingen zullen worden ingedeeld in vier klassen: De 1e klas tot
3 jaar; de 2e klas van 3-7 jaar, de 3e klas van 7-14 jaar en de 4e klas boven
de 14 jaar.
Al op 4 november 1811 moeten er 6000
jongens boven de 15 jaar geleverd worden. Ook de regenten van Megadlé Jethomim
worden hiermee geconfronteerd en denken na uren vergaderen aan 'adon lechower
rabbi Joune ben lechower rabbi Dowid Rintel, hammegoene Mr. Jonas Daniël
Meijerse, moge zijn naam ten goede worden opgeschreven'.
Hij weet de weesjongens tot
theologische studenten te bevorderen en ze bovendien van een moeder te voorzien
die hen op de leeftijd van 15 jaar voor haar onderhoud nodig heeft. Zeven van
de acht wezen voldeden aan het door hem gestelde criterium en de achtste zou in
aanmerking zijn gekomen voor de militaire dienst, ware hij niet zo ziek
geweest.
Uit dankbaarheid worden hij en zijn
vrouw tot ereleden van het weeshuis gemaakt, een onderscheiding waar hij, die
overspoeld wordt door eerbewijzen, heel dankbaar voor is, zoals blijkt uit het
chesbounousboekje van het weeshuis, dat gevonden werd in een vergeten hoekje
van het archief van de joodse gemeente Den Haag.
Koning Willem I
Op 30 november 1813 zet Willem
Frederik, zoon van Willem V en Wilhelmina van Pruisen voet aan wal in
Scheveningen, maar heeft dan nog geen daadwerkelijke macht. Daarom vormt Jonas
Daniël met 22 anderen het Stedelijk Tussenbestuur om chaotische toestanden te
voorkomen; voor de leden zelf is dit niet zonder levensgevaar. Een jaar later
wordt hij door Willem Frederik, die op dat moment gekroond is tot Koning Willem
I, opgeroepen tot stemming over de grondwet der Verenigde Nederlanden,
waaronder ook België valt. Om de grondwet geheel te herzien wordt in 1815 een
commissie in het leven geroepen dieJonas Daniël bestaat uit 12 noordelijke
protestante afgevaardigden en 12 zuidelijke katholieke afgevaardigden. Hoewel
het tot veel protest leidt, wordt Jonas Daniël als neutrale secretaris
aangesteld. De koning toont hem zijn dankbaarheid door hem als een der eersten
te vereren met de benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dit
nadat in 1814 een conflict met de secretaris van Staat voor Binnenlandse Zaken,
Roëll over de aanstelling van Jonas Daniël tot notabele van de 'Nederduitsche
Israëlietische gemeente van Amsterdam' hem bijna had genoopt het land voorgoed
te verlaten. Hij bedankt namelijk voor die eer en dit wordt hem, die wel zijn
diensten aangeboden had aan de vreemde overheersers, zoals Roëll hem op 1
september van dat jaar schreef, bijzonder kwalijk genomen. Hij schrijft dan
terug hoeveel onaangenaamheden hij tijdens zijn bemoeiingen met zijn kerkelijke
gemeente heeft gehad en in zijn schrijven aan koning Willem I getuigt hij van
zijn Oranjegezindheid door te verwijzen naar de verdiensten van zijn grootvader
(Benjamin Cohen) en zijn vader voor het Huis van Oranje en zijn eigen inzet in
1813 12). Uiteindelijk heeft Jonas Daniël toch korte tijd, tot 1818,
deze functie uitgeoefend. Maar ook als rechtskundige in staats-burgerlijke
functies is zijn bloeitijd voorbij, hoewel hij door zijn collega's wordt
geroemd als goed vaderlander en uitnemend rechtsgeleerde. Hij wordt niet
uitgekozen mee te werken aan het ontwerp voor een nieuw wetboek en hij wordt
ook niet aangesteld tot de door hem zo begeerde post van griffier van de Tweede
Kamer der Staten Generaal of de functie van Staatsraad in buitengewone dienst.
Daartoe hebben zijn franse gezindheid en zijn jood-zijn het nodige bijgedragen.
Terugtrekking uit openbare functies
In 1817 trekt hij zich terug uit
openbare functies en krijgt eervol ontslag. De zomer brengt hij met zijn gezin
in Kleef door, waar hij zijn aanbeveling aan de regering schrijft onder de
titel 'Over de noodzakelijkheid van eenen provisioneelen Hoogen Raad in het
Koningrijk der Nederlanden', maar dat in tegenstelling tot zijn andere
aanbevelingen niet wordt aangenomen 13).
Terugkerend in Nederland gaat hij zich
weer aan de advocatuur wijden, terwijl nu zijn grootste en belangrijkste werk
tot stand komt 'Esprit, origine et progrès des institutions judiciares -
geest, oorsprong en vorderingen der regterlijke instelling' (1819-1823).
Dit werk bevat de geschiedenis der regterlijke instellingen van Engeland,
Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland. Het doet over de geschiedenis,
staatkunde en wetgeving een nieuw licht opgaan.
Van zijn joods-geschiedkundig besef
getuigt 'de zaak Reuchlin'. Als deze familie zijn hulp inroept bij het
verheffen in de adelstand, wil hij daarvoor geen geldelijke beloning, omdat
"Ik vereffen met mijn werk voor uw familie een schuld, want uw voorouders
hebben aan het eind van de 15e eeuw het verbranden van joods-theologische
werken weten te verhinderen".
Mei 1820 wordt hij belast de aanspraak
die ex-koning Lodewijk Napoleon op het 'paviljoen te Haarlem' meent te hebben,
te verdedigen tegen de Oranjes. De pleitrede die hij houdt is een meesterstuk
van gepaste vrijmoedigheid, erkentelijkheid voor ontvangen blijken van gunst en
vertrouwen van de ex-koning en liefde jegens de huidige Oranjevorst. Hij laat
van dit pleidooi een dertigtal exemplaren drukken. De rechtzaak wordt in die
tijd gerekend tot de schitterendste optredens alsof de dagen van Hortensius en
Cicero zijn weergekeerd 14).
In deze jaren verschijnen veel
opzienbarende publicaties voor de Academie van Wetenschappen, die zijn broer
Abraham David gebundeld heeft onder de titel: 'Verhandelingen in geleerde
genootschappen' die bestaan uit Letter-, oudheid-, taal- en geschiedkunde. Want
Jonas Daniël was naast rechtskundige ook een begenadigd schrijver en als lid van
de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, tweede klasse, toegewijd aan de
Nederduitsche Taal- en Letterkunde en aan de Vaderlandsche Geschiedenis. Koning
Willem I verzocht hem dan ook als secretaris zitting te nemen in de commissie
van wetenschappelijke mannen die een schets moesten samen te stellen, die als
grondslag zou kunnen dienen voor de beschrijving van de vaderlandse
geschiedenis. Dit was een laat eerbetoon aan de man die bij het begin van het
koninkrijk der Nederlanden zo onterecht terzijde was geschoven, want alleen de
allerbekwaamste mannen op het gebied van letteren en geschiedenis waren
hiervoor aangezocht.
Vanaf 1827 gaat zijn gezondheid hem
echter parten te spelen. Hij begint aan een voeteuvel te lijden zoals ook zijn
overgrootvader Jonas Cohen, die dermate aan huis gekluisterd raakte, dat de
joodse gemeente tegen de verordeningen in op soekot 1765 bij hem aan huis
minjan kwam maken. Van veel ernstiger aard zijn de zenuwberoerten waaraan hij
begint te lijden en die zijn gezondheid steeds verder ondermijnen. Hoezeer hij
altijd betrokken is gebleven bij zijn geloofsgenoten getuigt de daad die hij op
zijn sterfbed verricht als hij de uitnodiging tot bijwoning van de viering van
het 50-jarig bestaan van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen terugstuurt
met de woorden "Ik ben Israëliet" 15). Daarvoor al had hij
zijn baan als secretaris van de commissie tot herziening der Grondwet op het
spel gezet door er schriftelijk op te wijzen dat "de Maatschappij dient
tot nut van het algemeen, maar evenwel mij en mijn geloofsgenoten uitsluit.
Gene maatschappij kan het zich veroorloven 60.000 natuurgenoten en medeburgers
uit te sluiten, alleen omdat ze de joodse godsdienst hebben. Gaarne zou ik dat
veranderd zien". Ondanks zijn grote invloed op de toenmalige Nederlandse
samenleving deed men er niets op uit en het heeft nog heel wat protesten van
joodse kant gekost voor joden als lid werden toegelaten.
Op 29 oktober 1834 benoemt de koning
van Frankrijk hem tot ridder van het Legioen van Eer, maar hij zal de versierselen
die daarbij horen nooit dragen.
Zijn studie 'het historische van de
roman en het romantische van de geschiedenis' kan hij ook niet meer voltooien,
evenmin als het rechtskundig advies, waarmee hij bezig is als de engel des
doods hem op 6 december komt halen.
Zoon David volgt de voetsporen van
zijn beroemde vader en gaat rechten studeren, maar voor hij deze studie heeft
kunnen afronden, sterft ook hij (1842) en komt op Abraham David Meijer de taak
te liggen het nagelaten werk van Jonas Daniël, met wie hij 35 jaar nauw heeft
samengewerkt, uit te geven.
In 1842 verschijnt 'Consultatiën en De
leerstellingen omtrent de regterlijke magt'; in 1844 en 1846 gevolgd door de
hiervoor genoemde 'Verhandelingen'.
Abraham David, die op 11 augustus 1808
te Leiden tot doctor in de rechten promoveert en naast de hulp aan zijn broer
zich veel heeft bezig gehouden met het loterijwezen, sterft ongehuwd (1864).
Prachtig is de tekst waarin gespeeld
wordt met de Hebreeuwse uitdrukking voor licht (=ha'ier - mee'ier) waarmee
Jonas Daniël Meijer herdacht wordt.
Toen zei
G'd: Er zal licht (=or) zijn in de duisternis en hij riep tot Meïr:
Het is
zeker dat jij je licht zult laten schijnen (leha'ier) over de aarde
1) Kroniek van Arnhem 1233-1789 door Dr.
J.W. Staats Evers
2) Rechterlijk archief Inv.nr. 434/nr.352
Gem.arch. Arnhem
3) Zou zich bevinden in het Rijksarchief
Utrecht
4) Huwelijksdispensatiën H 1744 6-23
5) R.A. 490 fol.221-230 (testamentenbak);
nr. 254: testament geopend 25.05.1790.
6) Zijn biograaf N. de Beneditty heeft het
cahier, waarin deze redevoering met de hand van Meijer in schoonschrift is
geschreven en dat bewaard was in particuliere verzameling, in mogen kijken voor
zijn in 1925 uitgegeven boek.
7) Grafsteen nr. 40: Sjeine bas Ephraïm
Dresden, weduwe van Jouno ben David Rintel, geb. 10 mrt 5550, gest. 30 mei
5625.
8) 'Notice sur la vie et les écrits de Mr.
J.D. Meijer' door P. Simons; 's Gravenhage, '1835.
9) Jaarboeken voor de Israëlieten in
Nederland 1835 'III Mengelwerk - levensschets van Mr. J.D. Meijer; uitg. J.
Belinfante, 's Gravenhage. Hierin is tevens een Hebreeuws gedicht in vijf
coupletten met vertaling ter nagedachtenis van J.D. Meijer te vinden.
10) L(evysson) in de Konst- en Letterbode,
1834, II, pag. 387.
11) 'Mr. Joannes van der Linden en Mr. Jonas
Daniël Meijer als regtsgeleerden herinnerd' door Mr. M.C. van Hall; Amsterdam,
1853.
12) 'Leven en werken van Mr. Jonas Daniël
Meijer door Mr. N. de Beneditty, pag. 46 t/m 48.
13) Een uitgebreide bespreking ervan wordt
gehouden in 'Recensent, ook der Recensenten 10 dl, 1e dr., 1817. Uitg. Joh. van
der Heij, A'dam.
14) 'Oratio de J.D. Meyero' door F. de Greve,
1846, pag.15
15) Van Hall noemt dit gebaar 'onmiskenbaar
bits blijk van overdreven gevoeligheid'. Als voorzitter van de feestviering legt
hij omstandig uit waarom joden geen lid kunnen worden van de Maatschappij op
pag. 86 van bij 8) genoemd werk.
Andere werken van
en over J.D. Meijer
De la codification en
général et de celle de l'Angleterre en particulier - over het wetboeken maken
in het algemeen en over dat van Engeland in het bijzonder; 2 dl. Inhoudende een
briefwisseling van J.D. met de Engelse advocaat Cooper. Uitg. A'dam en Londen,
1830.
'Briefwisseling van
eenige regtsgeleerden over de aanstaande Nederlandsche Wetgeving (onder de letter
D), 2 stukken, Leyden 1819.
'Vertoog over het
onderzoek en de herziening der stedelijke en plaatselijke voorregten en keuren
door de regterlijke magt in de Nederlanden, en bijzonder door den Hoogen Raad.
'De joden te Amsterdam
in de laatste jaren van het Keizerrijk' door Eduard van Biema in 'De
Navorscher, 54 jr.1904, aflevering 8.
'Algemeene Konst- en
Letterbode' 1935 I, pag. 18 t/m 25; 35 t/m 41; 259 t/m 265; 282 t/m 286 en 338
t/m 341.
Nalatenschap w.o.
bibliotheek bij notariële archieven A'dam. no. 20791-A van Rutger Jan toe Laer,
nr. 111.
'Pinkas; geschiedenis
van de joodse gemeenschap in Nederland', J. en D. Michman, H. Beem. Uitg.
Kluwer Ede/N.I.K, Amsterdam 1992.
Nechamah Mayer-Hirsch
Back to History