DE KROONDRAGENDE KONINGIN


De lezing van de vijf rollen

De vijf rollen hebben nog steeds, ondanks hun ouderdom, een functie binnen het religieuze gebeuren van de Joodse feesten. Het gebruik om de rollen op deze feesten te lezen is ontstaan in verschillende periodes.

Op Pesach, Sjawoe'ot, Tisja be'Aaw en Poeriem worden respectievelijk gelezen: Sjier hasjieriem - Hooglied, Roet, Eecha - Klaagliederen, Kohelet - Prediker en Esther. Van deze rollen wordt alleen de megillat Esther uit een perkamenten rol gereciteerd, waarbij niet gerold, maar als een brief gevouwen wordt. Dit perkament moet gemaakt zijn van de huid van een kosjer geslacht dier en beschreven met lang houdbare, zwarte inkt en een ganzeveer, zoals ook de Torarol wordt geschreven. Ook mag alleen een sofeer, een man die volgens de Joodse wet leeft, deze rol schrijven. De toehoorders hebben meestal het verhaal van Esther in boekvorm voor zich en volgen de lezing vanuit hun eigen, dikwijls prachtig geïllustreerde exemplaren.

De lezing van de megillat Esther wordt voorafgegaan door zegenspreuken en na het uitlezen wordt ook weer geeindigd met een beraga. De andere 4 rollen moeten het stellen zonder speciale beragot. In Jeroesjalajiem worden alle vijf rollen in rolvorm gelezen. Voorafgaande aan de lezing van Hooglied, Roet en Prediker worden dan beragot uitgesproken. Deze beragot ontbreken voor het reciteren van Klaagliederen, gezien het karakter van de treurdag waarop deze rol gelezen wordt.

De vijf rollen worden door de verschillende groepen joden niet altijd op hetzelfde uur van de betreffende feestdag gelezen, maar dat zijn niet-noemenswaardige verschillen.

Hoewel niet meer overal Hooglied, Roet en Prediker in sjoel worden gereciteerd, kent de meerderheid van de joodse gemeenschap wel de inhoud van de rollen en ze vormen een geliefd studie-object. Ze worden niet alleen gelezen op de betreffende feesten, maar er wordt ook lering uit getrokken op andere tijden.

Midrasj en Targoem

Naast deze rollen is er de midrasj-literatuur die ook wel rabbijnse of na-bijbelse literatuur wordt genoemd. De midrasj gaat zeer diep op de stof in en probeert uit te leggen wat er met bepaalde passages, zinswendingen, zelfs woorden bedoeld kan zijn. Men vindt de midrasj vaak terug bij het werk van de Tenachcommentatoren. Midrasj-literatuur wordt ook vaak gebruikt bij bijzondere gelegenheden zoals briet mila, bar- of batmitswa, choepa, chinoeg habajiet - inwijding van een nieuw te betrekken huis; er is altijd wel een stukje midrasj voor de gelegenheid van toepassing.

Een groot deel van de midrasjiem is geschreven in het Aramees, een met het Hebreeuws verwante taal. Men kan de midrasjiem verdelen in drie tijdperken: Vroeg (w.o. Klaagliederen, Esther, Hooglied en Roet), middel en laat. Meer dan de helft van de midrasjiem stamt uit het toenmalige Palestina. Babylonische midrasjiem zijn van een slechtere vorm, stijl en techniek dan de Palestijnse. Maar ook in Italië werden midrasjiem geschreven (b.v. Josippon 10e eeuw).

In de Talmoed, Megilla 10b-17a is midrasj op Esther te vinden; in Sanhedrin 104a en b is midrasj op Eecha te vinden. Tussen de 6e en de 12e eeuw is de meeste midrasj verzameld.
Daarnaast zijn er de taroemiem, Aramese vertalingen. Deze Aramese vertalingen van de boeken van Tenach zijn gemaakt in de talmoedische tijd toen het Hebreeuws als spreektaal min of meer vervangen was door het Aramees. De vertaling is niet altijd letterlijk, maar vaak uitleggend, naar eigentijdse begrippen. Binnen de targoemiem wordt veel gebruik gemaakt van midrasjiem. Hierdoor zijn deze Aramese vertalingen soms erg breedsprakig. In de talmoedische tijd werd de Hebreeuwse Toralezing zin om zin door de metoergeman - vertaler vertaald in het Aramees en de profetenboeken en de geschriften werden om de drie zinnen door de metoergeman vertaald in het Aramees. Binnen de sjoeldiensten van joden afkomstig uit Jemen is deze gewoonte bewaard gebleven. De metoergeman is daar een hele jonge jongen die het lezen van het Aramees leert in voorbereiding op zijn barmitswa. Verschil met destijds is echter dat de metoergeman van nu, evenals zijn toehoorders, het Aramees niet machtig is. De taal van nu is Iwriet.

Evenals Tora, Newie'iem en Ketoewiem zijn ook de taroemiem en de midrasj-literatuur zeer oud.

Enkele Midrasjverzamelingen op de vijf rollen:

Esther rabba en Eecha rabba stammen uit 400-500

Sjier hasjieriem rabba en Roet rabba stammen uit 500-640

Kohelet rabba stamt uit 640-900

Naast deze 'rabba' literatuur bestaat nog veel meer midrasj-literatuur, zoals o.a. 'Roet Zuta', 'Jalkoet Sjimoni' - door rabbi Simon uit Frankfurt a/M (eerste helft 13e eeuw) dat pas aan het eind van de 15e eeuw in brede kring bestudeerd werd en 'Midrasj haadol' - ca. 1350.

Ook komt midrasj op Sjier haSjieriem en Roet voor in het mystieke werk 'De Zohar - Stralenkrans' dat circa 1275 verscheen en op naam staat van Rabbi Sjim'on bar Jochaj, die aan het begin van de jaartelling leefde. Het decor van dit werk is het Judea uit de 2e eeuw en het werk bevat discussies tussen genoemde Sjim'on en zijn leerlingen. De taal ervan is Aramees. Toen de joden in 1492 en 1497 Spanje en Portugal moesten verlaten vond de Zohar, die in deze landen erg populair was, zijn weg naar alle delen van Europa. Aan één van de Marranen, een zekere Joseph Nasi, is het boek 'Lekach Joseph' opgedragen. Het is een verklaring op Esther door Rabbi Elieser Asjkenasi.

Circa 1332 verscheen het Ardashir -of Achasjwerosj-boek dat in 1910 werd heruitgegeven als 'Sefer Sharch Shakin al-megillat Esther'. De schrijver van het boek is een Joods-Perzische dichter uit Shiraz, Shakin. Hij is beïnvloed door klassieke Perzische poëzie. Zijn voornaamste werk is Sefer Sharch Shakin al ha-Tora, geschreven in het Perzisch met Hebreeuwse karakters. Het is een poëtische paraphrase op de Tora.

De plaats van de vijf rollen in Tenach

In TeNaCH -Tora, Newie'iem en K(Ch)etoewiem- worden de vijf rollen als een eenheid geplaatst in Ketoewiem. De volgorde is: Psalmen, Spreuken, Job, de vijf rollen, Daniël, Ezra, Nechemja en Kronieken. Hoewel de vijf rollen altijd deel hebben uitgemaakt van de Ketoewiem, was de volgorde oorspronkelijk chronologisch (Baba Batra 14b). Vanwege de genealogische lijst van David ging Roet vooraf aan Psalmen. Daarna kwam Job waarvan gezegd werd dat het bestond ten tijde van de koningin van Sjeba (Baba Batra 15b). Dan volgden de werken toegeschreven aan koning Salomon, n.l. Spreuken - Misjlee, Kohelet en Sjier hasjieriem. Dan kwamen de Klaagliederen uit Jeremia's tijd en de boeken Daniël, Esther en Ezra uit de Perzische tijd. Kronieken stond dan eens vooraan, dan weer achteraan in de lijst. In sommige handschriften volgt Sjier hasjieriem op Misjlee. Volgens sommige geleerden heeft het als aanhangsel daarvan deel uitgemaakt. Van alle boeken verwisselden de vijf rollen het meest van plaats. Sjier hasjieriem, Kohelet en Eecha worden in deze volgorde genoemd: 'de drie kleinste boeken van Ketoewiem' (Ber. 57b).

In de vroegst gedrukte Hebreeuwse Tenachs worden de megillot gegroepeerd naar de orde van de feestdagen, zoals ze door de Asjkenaziem worden gelezen. En die is: Hooglied, Roet, Klaagliederen, Prediker en Esther. In de Dodezee rollen komen noch Daniël noch Esther voor.

Esthers politieke invloed

Geen enkel bijbelboek heeft zo tot de verbeelding gesproken als de megillat Esther. In alle eeuwen hebben schilders, (toneel)schrijvers, musici, maar ook politici de thematiek uit het verhaal gebruikt.

Het verhaal van Mordechaj en Esther speelt zich af in Perzië, dat kort daarvoor het Babylonische rijk heeft overwonnen. Het is een typisch ballingschapsverhaal. Het verheimelijken van afkomst; het stijgen tot grote hoogte dat tot jaloezie leidt; regeringsleiders die zich laten misleiden in hun vreemdelingen-politiek door gehaaide, op macht beluste hoge ambtenaren. Verschillend groeperingen vreemdelingen die zich voorgoed willen vestigen en daarbij over de andere vreemdelingen heen walsen.

Door een anonieme schrijver uit de 16e eeuw is het verhaal gebruikt om zijn ontevredenheid met de regering van Hendrik VIII te uiten. Racine (1639-1699) heeft er een episch drama van gemaakt ten behoeve van de morganatische vrouw van Louis XIV, Madame de Maintenon.

Maar ook het in koninklijke kring gebruikelijke verstandshuwelijk kunnen we er in terugvinden. De nieuwe machthebber (Achasjwerosj) consolideert zijn rijk door te trouwen met een dochter uit het oorspronkelijke koningshuis (Wasjti). De koningsdochter rebelleert tegen haar man, de nieuwe koning, maar ze brengt het niet tot een goed einde. Het verzet wordt gebroken en een ander neemt haar plaats in (Esther).

Maar hoe kan het dan dat we noch de naam van Wasjti noch de naam van Esther in de wereldgeschiedenis terugvinden.

Het boek van hoop, moed en godsvertrouwen, dat zovelen ook buiten joodse kring heeft aangesproken, is wel in de Bijbel terecht gekomen, maar we vinden er geen spoor van terug in de wereldgeschiedenis. Dr. M. Wolff heeft in een studie, uitgegeven in 1916 te Haarlem de reden hiervan gevonden in het eerste hoofdstuk van de megilla.

Behalve zeven hoffunctionarissen is sprake van zeven vorsten van Perzië en Medië, die het aangezicht van de koning mochten zien. Er was een afspraak gemaakt tussen zeven vorsten die in aanmerking kwamen voor het koningschap. Eén van hen zou de troon bekleden, een ander zou de koningin leveren en alle zeven mochten bij elkaar in- en uitlopen. Hieruit zou de gelijkwaardigheid van hen alle zeven blijken. Dit gold voor de eerstvolgende koning. Over latere koningen werd nog niet gesproken. Als gemalin en koningin van Xerxes, die verondersteld wordt de Achasjwerosj te zijn, noemt de historie Amestris.

Hoe zit het dan met Wasjti en later met Esther, die beiden koningin worden genoemd? Uit de annalen blijkt dat er drie soorten echtgenotes waren aan het hof. De hoofdvrouw, een dochter van één van de zeven groten van het rijk. Dan een tweede categorie, de kroondragende koninginnen en een derde categorie de haremdames, die in de verblijven van de bijvrouwen woonden. Vanuit de harem konden meisjes van uitzonderlijke schoonheid en bevalligheid opklimmen tot kroondragende koningin, ongeacht of ze van uitheemse origine waren of van Perzische origine. Als kroondragende koninginnen woonden ze in het koninklijk verblijf en waren bekleed met alle koninklijke onderscheidingen. Volgens Dr. M. Wolff behoorden Wasjti en Esther tot de tweede categorie en is dat de reden waarom beiden niet in de officiële geschiedenisboeken voorkomen.

Bij telling blijkt dat er hier sprake is van acht vorsten: Achasjwerosj en zeven anderen. Er is een veronderstelling die zegt dat Achasjwerosj mogelijk een titel is, zoals de farao van Egypte en dan zou het getal zeven weer wel kloppen. Maar dit alles is midrasj, een verklaring van datgene wat zo op het eerste gezicht moeilijk te begrijpen is. De officiële lezing is die van de Megilla zelf.

Nechamah Mayer-Hirsch

 

Terug naar Religion