Rabbi Elchanan
Op de tweede dag Rosj Hasjana lezen we een
pioet, een gedicht van Rabbi Sjim'on ben Jitschak ben Aboen uit Mainz, een oom
van Rasjie (lle eeuw). U kunt deze pioet vinden op pag.153/154-157/158 van de
Rosj Hasjana uitgave van I. Dasberg. Op blz 157/158 vindt u dan bovenaan:
'El Chanan nachalatoh beno'am lehasjpar' -
G'd heeft Zijn erfdeel (Zijn volk) gunst geschonken, ons een bijzonder
liefderijk lot toegedacht. Hij heeft ons verheven boven de andere natiën, opdat
wij Hem alleen behoren. Genoemde R' Sjim'on heeft één van zijn zonen Elchanan
genoemd. Over deze jongen is een novelle geschreven, waarvan wij wegens
ruimtegebrek hieronder een verkorte weergave geven.
Kort na de vervaardiging van het gedicht,
waarvan de vierjarige Elchanan de regel waarin zijn naam voorkomt, uit het
hoofd heeft geleerd, wordt het kind ziek. Zowel zijn ouders als hun trouwe
dienstbode waken bij zijn bed. De dokter gebiedt hen de zieke geen moment
alleen te laten; nog negen dagen lang zal de koorts toenemen, dan wordt de
crisis verwacht.
Na de kerkdienst op de zondag die in deze
crisis valt, gaat Margaretha, de dienstbode ter biecht. Ze vertelt de
biechtvader hoeveel ze van het kind houdt en hoe erg ze het vindt dat dit kind
ter helle gedoemd zal zijn, omdat het joods is. Maar getroost verlaat ze de
kerk.
Ook de vader van Elchanan is gelukkig, want
hij heeft een droom gehad over een vorst die in een paleis woonde, zoals die in
Italie gebouwd worden. De vorst was gekroond met een driedubbele kroon en
rondom hem stonden mannen die voor hem neerbogen en zijn voeten kusten.
"Toen ik de vorst beter bekeek, zag ik
dat het onze Elchanan was. Ik schrok erg, want er hing een gouden kruis op zijn
borst en ik begon te jammeren. Toen sprong de vorst van zijn troon, wierp het
gouden kruis weg en viel mij om de hals. Wij gingen terug naar Mainz. Daar
betrad Elchanan de troon, nadat hij zijn driedubbele kroon in de Rijn had
gegooid en op de troon aangekomen, daalden talloze engelen naar beneden. Een
engel drukte een uit zonnestralen gevlochten kroon op Elchanans hoofd en
jubelde 'Zo geschiedt de man die de Koning der Koningen vereren wil". Met
die droom wist R' Sjim'on ook zijn vrouw Bela ervan te overtuigen dat hun zoon
zou blijven leven.
Inderdaad werd Elchanan beter. Terwijl zijn
ouders wisten dat Kodesj Boragoe het leven van hun zoon had gered, wist
Margaretha voor zich, dat het de doop was geweest die zij het kind op aanraden
van haar biechtvader had toegediend. Van toen af aan beschouwde zij hem als
haar eigendom en zon op een middel om hem bij zijn ouders weg te halen.
Op Rosj Hasjana, toen de hele familie in
sjoel was, greep zij haar kans. Ze liet het kind dat nog te zwak was om naar
sjoel te gaan uit het huis wegvoeren. Te laat besefte ze dat ze niet alleen het
kind aan zijn ouders, maar ook aan zichzelf had onttrokken. Toen de familie uit
sjoel kwam, vonden zij Margaretha volkomen buiten haarzelf en zochtten vergeefs
naar Elchanan. Op de tweede dag Rosj Hasjana toen het gedicht: 'Elchanan
nachalatoh beno'am lehasjpar' werd voorgedragen, barstte R' Sjim'on in luid
geween uit en met hem de hele kille. Toch vonden de ouders troost door het
onwrikbaar vertrouwen dat ze in de Voorzienigheid hadden.
Intussen was de kleine Elchanan naar een
klooster op de Jacobsberg gebracht. Het zwakke kind werd opnieuw ziek en
verzorgd door de biechtvader van Margaretha, pater Thomas, die hem met veel
liefde verpleegde en hem de naam Felix gaf. Nadat hij volkomen hersteld was,
werd Felix naar het Jacobsgesticht te Bamberg gebracht, een plaats waar niemand
de zoon van de rabbijn uit Mainz zou zoeken.
Felix won het hart van de aldaar levende
monniken. Ze leerden hem alles wat zijzelf wisten en waren verwonderd over de
ijver, de bijzondere aanleg en het merkwaardige denkvermogen van de jongen.
Met zeven jaar sprak en schreef hij al
vloeiend Latijn. Door de prior van het klooster werd hij naar Rome gebracht en
voorgesteld aan de paus die hem verder begeleidde. Het pausdom was op het
toppunt van zijn macht; verheven boven keizers en koningen.
Een dreiging met de pauselijke banvloek
kluisterde de machtigen der aarde als onderworpenen aan de pauselijke stoel.
Felix werd verder opgevoed door de
Benedictijner monnik Hildebrand, die een vertrouwde vriend was van
aartsbisschop Laurentius van Amalfi en bezield met een onbegrensde eerzucht.
Deze Hildebrand beklom onder de naam Gregorius VII de pauselijke stoel. De
achttienjarige pater Felix werd naar Duitsland gestuurd om de pauselijke
bevelen uit te laten voeren, bevelen die niet mals waren: de nieuwe paus wilde
een nieuwe kerkelijke hierarchie vestigen; hij wilde als plaatsvervanger van
G'd niet alleen kerkelijke, doch eveneens wereldlijke, staatkundige macht.
Daartoe had hij een leger nodig dat verspreid moest zijn over de hele wereld.
Hoewel er al een dergelijk leger was, bestaande uit talloze geestelijken die
overal de grootste invloed uitoefenden, waren deze door hun huwelijk, door hun
vrouw en kinderen, afhankelijk van de wereldlijke regering van graven, vorsten,
hertogen, koningen en keizers. Dus zouden deze geestelijken, evenals de
monniken, ongehuwd moeten zijn. Hij vervaardigde in zijn bul het celibaat uit.
De hele katholieke kerk was in rep en roer. Duizenden gehuwde priesters moesten
zich van hun vrouwen laten scheiden, anders werden ze verdrongen door de monniken.
Op vele plaatsen, vooral in Duitsland, weerstreefde men het pauselijke bevel.
Gregorius liet zich niet afbrengen van wat hij zich had voorgenomen en wie was
beter als instrument om zijn zin door te drukken dan de jongen die hij had
opgeleid, de rabbijnenzoon Elchanan die nu Felix heette.
Gregorius kon inderdaad geen betere
vertolker voor zijn plannen hebben en de keizerlijke nuntius werd geroemd om
zijn werk. Hij werd bevorderd tot bisschop van Roveredo en weinig later tot
aartsbisschop van Ravenna. Nog geen jaar later, 25 jaar oud, werd Felix
kardinaal.
De paus bond de strijd aan met de Duitse
keizer Hendrik IV, die werd overwonnen. Maar het tij keerde en Hendrik begon de
rollen om te keren. Om de zaak te bespreken ondernam Felix een tocht naar
Regensburg. Onderweg wierp zich plotseling een joodse man voor het rijtuig die
wanhopig aan Felix vroeg zijn dochter te redden die door een van de strijdende
partijen was ontvoerd.
Inderdaad wist Felix de 12-jarige dochter
Rachel aan haar vader terug te geven.
Het geluk was met de Duitse keizer die Rome
veroverde. De paus nam de wijk naar Salerno, waar hij aan uitputting overleed.
Aan zijn sterfbed wees hij Felix als zijn opvolger aan.
Op 14 mei 1086 beklom de 30-jarige zoon van
R' Sjim'on uit Mainz, onder de naam Victor III de pauselijke stoel. Hij heerste
over koningen en keizers en een groot deel van de toen bekende wereld lag aan
zijn voeten. Maar de jonge paus was niet gelukkig. Het ontbrak hem aan geloof.
Hij geloofde zelf niet in wat hij anderen leerde. Als een van de weinigen van
zijn tijd las en leerde hij de bijbel in zijn oorspronkelijke taal en dat gaf
hem troost. Paus Victor geloofde niet langer de verhalen der kerk. Na ernstig
nadenken kwam hij tot de overtuiging dat het oorspronkelijk en historisch christendom
een uitvloeisel van de godsdienst der Hebreeën was. Zijn echt wijsgerige geest
bracht hem tot het geloof aan de enig ondeelbare G'd, zoals Deze in het
jodendom wordt voorgesteld. Ook de onbekendheid met zijn afkomst begon aan hem
te knagen.
Toen kondigde pater Thomas uit Mainz een
bezoek aan en vertelde de paus over diens afkomst, zonder een spoor van berouw,
in de overtuiging dat hij een mens gered had van de hel.
Felix wist dat hij als paus vele vijanden
had. Men had hem destijds beschouwd als een vondeling van adellijke afkomst.
Daarom kon hij, ondanks zijn onbekende achtergrond toch tot paus verheven
worden. Wat zou er echter gebeuren wanneer men er achter kwam dat hij jood was.
Ook was het voor hem als paus onmogelijk Rome te verlaten. Daarom besloot hij
een edict uit te vaardigen tegen de joden van Mainz. Dat zou in elk geval de
rabbijnen van Mainz dwingen naar Rome te gaan om hem te smeken het edict te
herroepen. Het edict dat een verbod van sjabbat-viering, briet miela en mikwe
behelsde, deed inderdaad de Mainzer rabbijn R' Sjim'on naar Rome gaan. Op het
moment dat R' Sjim'on voor de paus trad en de driedubbele kroon zag die deze
droeg, kwam hem de droom van vijfentwintig jaar daarvoor weer helder voor de
geest. Toch wist hij zich te beheersen en gedaan te krijgen dat de paus het
edikt herriep.
R' Sjim'on vertelde in een privé-gesprek met
de paus dat zijn zoon als vierjarig jongetje waarschijnlijk in een vlaag van
waanzin door zijn toenmalige dienstmeisje was vermoord en in de Rijn gegooid.
"Hoe heette uw zoon", vroeg de
kerkvorst hem. "Elchanan", antwoordde de vader bedroefd.
"El Chanan nachalatoh beno'am
lehasjpar" riep toen Felix in vervoering uit. "Vader, mijn vader, ik
ben uw zoon Elchanan".
Veertien dagen verbleef R' Sjim'on bij zijn
zoon in het Vaticaan voor hij hem het tweede deel van zijn droom vertelde.
"Ontdoe u van de glans, werp de kroon
weg. G'd zal u een andere geven, die heerlijker is dan deze", antwoordde de
vader, nadat zijn zoon hem gevraagd had wat hij moest doen. Na een lange, zware
strijd met zichzelf verliet de paus op een regenachtige nacht in maart Rome.
Tot Bologne legde hij de weg te voet af, vervolgens reed hij zijn afkomst
tegemoet in paard en wagen. Hij trouwde met Rachel, het meisje dat hij eens van
een ontvoering gered had, werd vader van kinderen en een groot joods geleerde.
Toen trokken de kruisvaarders door het
Rijnland, dood en verderf onder de joodse bevolking zaaiend. En de eens
aanbeden kerkvorst, wiens geschiedenis bekend was bij de gehele kille Mainz,
sprak de kille toe om G'ds Naam nimmer te ontheiligen. Om liever te sterven met
een zuiver geweten. Op 3 siewan 4857 - 1096 stierf R' Elchanan tesamen met 800
nakomelingen van Awraham, Jitschak en Ja'akow op de brandstapel onder het
uitspreken van 'Sjema Jisra'eel'. Het vuur nam in zijn woede ook een groot deel
van de stad Mainz mee, maar verteerde noch deze geschiedenis, noch de gedichten
die Rabbi Elchanan naliet.
Bewerkt door Nechamah Mayer-Hirsch
Terug naar Religion