STERVEN EN ROUWEN


Sterven en rouwen; hoe ga je daarmee om

Het begrafenisritueel is al heel erg oud. Als we in de bijbel kijken, vinden we aartsvader Abraham die over zijn gestorven vrouw Sara weeklaagt en weent. We vinden dat in Genesis 23:2, maar direkt erna in 23:3 staat Abraham op en gaat een graf voor Sara proberen te kopen. En dan lezen we verder dat de zonen van Chet hem een graf aanbieden op hun allerbeste begraafplaats. Maar Abraham vraagt hen alleen medewerking bij het verkrijgen van de spelonk Machpela dat toebehoort aan Efron. Hij betaalt 400 zilverstukken en krijgt het in eigendom. Nog altijd is de eerste handeling van een nieuw op te richten joodse gemeente het aankopen van een stuk grond om de eigen doden te begraven. En zoals de graven in Hebron waar zich Machpela bevindt, nooit zijn geruimd, zo worden de joodse begraafplaatsen overal ter wereld niet geruimd, tenzij het niet anders kan. De riten rondom de herbegraving vinden we bij het Oude Israël, waar het lichaam niet meteen ter aarde werd besteld, doch eerst in een grafkamer werd bijgezet. Na een jaar werden de beenderen verzameld, in een lijkkist gedaan en dan tijdens een plechtigheid in het definitieve graf gelegd. Als er kinderen waren, rustte op hen de plicht van de 'verzameling der beenderen'. Ze namen op die dag ook de rouwgebruiken in acht.

De rouwperiodes

Hoelang er gerouwd moet worden, vinden we bij aartsvader Jakob om wie zijn zonen een rouw van 7 dagen in acht hebben genomen (Bereesjiet/Genesis 50:10). Het is de zware rouw van de sjiwwe, een woord waar we het Hebreeuwse getal 7, sjewa in terug vinden. Bij de leider Mozes wordt een periode van 30 dagen in acht genomen; nu nog terug te vinden in de wat minder zware rouw, de sjelosjiem, het Hebreeuwse woord voor 30. We vinden dat in Dewariem/Deuteronomium 34:8.

Wat we niet in de Tora vinden is de gedachte aan de onsterfelijkheid van de ziel. Het bijbelse jodendom heeft een nog erg aan de aarde gebonden karakter. De gedachte aan onsterfelijkheid deed pas later zijn intrede.

De Koheen

Het lichaam, hoewel bij het intrede van de dood cultisch onrein, moet met de allergrootste eerbied behandeld worden, want, zo is de opvatting na de Tora tijd, het heeft tot woning gediend van de onsterfelijke en goddelijke ziel. Priesters mochten zich er niet aan verontreinigen, tenzij zij de enige waren die de dode konden verzorgen (Wajikra/Leviticus 21:1-6). Ze moesten op 4 el afstand blijven en om die reden lag de begraafplaats altijd buiten de bewoning. Ze verbleven niet in een huis waar een dode was. Nog altijd wordt met deze kohaniem, deze priesters rekening gehouden. Ze bevinden zich niet in dezelfde ruimte als het dode lichaam, maar in een aparte ruimte, waar ze toch de dienst die er ter ere van de dode wordt gehouden, kunnen volgen. En langs een geheel eigen pad, het zogenoemde koheenpad kunnen ze ook de eigenlijke ter aarde-bestelling meemaken.

Het begraven - de lewaja

Vroeger en nu nog altijd in heel orthodoxe kringen gaan vrouwen niet mee naar de begraafplaats. De achtergrondgedachte hierbij is dat zij de voortbrengsters van leven zijn. Ze blijven thuis, omringd door vrouwelijke familie en vrienden.

Een andere achtergrond hiervan is dat de begrafenissen in het verleden niet zonder gevaar waren. De begraafplaatsen lagen altijd ver van de bewoonde wereld; en als je naar Amsterdam kijkt, dan moeten de Portugese joden naar Ouderkerk aan de Amstel en de Hoogduitse joden naar Muiderberg of Diemen. En de omgeving had niet altijd consideratie met de in het zwart geklede, psalmreciterende stoet.

Op de begraafplaats zelf is vaak een ruimte, waar eerst een speciale dienst gehouden wordt. Het eerste gebed daarbij is 'Tsiddoek Hadien', erkenning van de goddelijke rechtspraak, gebaseerd op verschillende bijbelverzen, gevolgd door een rouwrede, een hesped, waarin de verdiensten van de dode worden gememoreerd. Dan wordt de kist door mannen van de eigen gemeenschap naar het graf gedragen onder het reciteren van psalm: 90:17, de gehele psalm 91 en een mystiek gebed Ana Bego'ach. Hierbij wordt de kist driemaal neergezet. De dragers laten de kist in het vers gedolven graf zakken, waarbij ze de tekst uit Daniel 12:13 zeggen

'Ga naar uw eindbestemming en blijf rusten, om weer op te staan volgens uw lot aan het einde der dagen''

Daarna gooit elk der aanwezigen drie scheppen zand op de kist en zegt daarbij de woorden uit Prediker 12:7:

'De stof keert terug naar de aarde, waaruit ze ontstaan is; de ziel echter keert terug tot G'd, Die haar gegeven heeft'

Als het graf dichtgeschept is, wordt gezegd:

'Moge het Uw wens zijn, Eeuwige, G'd van de zielen dat de ziel van -de naam van de overledene- in liefde en genegenheid bij U wordt ontvangen. Zend Uw goede engelen om deze persoon te behoeden voor elk lijden in het graf en stuur deze persoon naar het Gan Eden, het Paradijs'.

Dan wordt er bij het graf een stukje uit de Misjna, de Mondelinge Leer, de Talmoed en de Midrasj geleerd en wordt een gebed voor de zielerust van de overledene, een jizkor gezegd, waarbij voor het eerst de zin uit I Samuel 25:29 wordt uitgesproken die meestal onderaan de grafsteen staat gebeiteld:

Tehi nisjmato (nisjmata voor een vrouw) tseroera bitsror hachajiem - Moge zijn/haar ziel gebonden worden in de bundel van het eeuwige leven.

De mannelijke nabestaanden zeggen nu het kaddiesjgebed, een gebed ter heiliging van G'ds naam, waar het begrip noch het woord dood in voorkomt, maar dat in de lange geschiedenis van het joodse volk ter nagedachtenis wordt gebruikt. Rabbijn S.Ph. De Vries, auteur van 'Joodse riten en symbolen' noemt het kaddiesjgebed 'Hymne van G'ds koningschap'

Daarna wordt de psalm 23 gezegd: De Heer is mijn herder; mij zal niets ontbreken. Voordat men bij het graf weggaat, wordt nog een gebed gezegd, waarin het begrip 'herleving der doden' uit Jesaja 26:19 naar voren wordt gebracht.

Dan vormen de aanwezigen aan twee kanten een rij, waartussen de treurenden als het ware naar het leven toelopen, omringd en gesteund door hun vrienden en de gemeenschap, waarbij de woorden klinken: Moge G'd u troosten met alle rouwenden om Tsion en Jeruzalem, woorden die ook in het sterfhuis gedurende de sjiwwe worden gezegd tegen de nabestaanden.

Daarna wast men de handen, waarvoor bij elke begraafplaats gelegenheid is om zo te scheiden tussen de cultisch onreine dood en het leven en zegt de woorden uit Dewariem/Deuteronomium 21:7 of de tekst uit Jesaja 25:4: 'Hij vernietigt de dood voor immer'.

De gehele begrafenis van huis of mortuarium tot en met het verlaten van de begraafplaats wordt lewaja - begeleiding genoemd. Zodra je een rouwstoet ziet, ga je er een paar passen achteraan. Dat geldt voor de eigen dode, zowel als voor de stoet die je per ongeluk tegenkomt en zegt: "Ga tot vrede".

Vroeger werd er ook gecollecteerd ten bate van ziekenbezoek in het algemeen of andere taken van de chewre. In Oost-Europa werd de dode begeleid en voorafgegaan door boden van de chewre die om een gift vroegen onder het uitroepen van: Tsedaka tatsiel mimawèt, rechtvaardigheid redt van de dood (Spreuken 11:4) Nu we het allemaal economisch wat beter hebben gekregen, roept dat collecteren alleen nog maar irritatie op en wordt achterwege gelaten. Het is een mitswa, een mooie daad als de lijkstoet langs de synagoge kan gaan, waar dan speciaal de lichten zijn ontstoken en als de voorganger niet degene is die de lewaja leidt, staat hij in de ingang en reciteert psalm 91: 'Want Zijn boden zal Hij u zenden om u te behoeden op al uw wegen'.

Is de overledene de rabbijn of opperrabbijn dan wordt hij de synagoge binnen gedragen en wordt er een speciale dienst gehouden, waarbij men zevenmaal om de baar loopt en bij elke rondgang op de sjofar, de ramshoorn blaast. Er wordt op de sjofar geblazen als de baar wordt binnengebracht en als de baar de synagoge weer verlaat; een zeer indrukwekkende plechtigheid

Elke begrafenis is altijd zeer sober en zo is ook de begraafplaats. Bloemen worden niet neergelegd, noch wordt het graf door potplanten of boompjes omringd.

'Met lege handen komt men op de wereld en met lege handen verlaat men de aarde ook weer' (Job1:21).

Alle doden worden richting Tempel te Jeruzalem begraven, vanuit Nederland is dat naar het oosten. Eens zal van daaruit de opstanding der doden een aanvang nemen.

Na het begraven

De nabestaanden krijgen nu door de gemeenschap de eerste maaltijd aangereikt, bestaande uit brood en een hardgekookt ei. Een ei symboliseert het leven; het lijkt dood, maar als het bebroed wordt zit er leven in. Men zegt hiermee: de dode is niet echt gestorven, maar leeft eeuwig, zoals dat ei dat maar schijnbaar dood is. Straks komt de Masjie'ag, de gezalfde en daarna zullen de doden herleven. Het brood als troost is ontleent aan Hosea 9:4: 'Als het brood der treurenden, lechem oniem, zijn ze hem'.

Die hele week zullen de nabestaanden de gelegenheid krijgen zich aan hun verdriet over te geven. Er wordt voor hen gekookt; ze hoeven de deur niet uit. Niemand voert het woord tegen hen. Zij zitten in hun gescheurde kleren, met pantoffels aan op lage stoelen, ongeschoren, onverzorgd en niemand neemt er aanstoot aan. Iedereen heeft het over de gestorvene en zo leren de achterblijvenden dat ook anderen verdriet hebben om hun dode en hij of zij voor hen eveneens belangrijk was. Dan is het ook gemakkelijker om over de dode te spreken en zodra zijzelf het woord gaan voeren, is er een luisterend oor. Na 7 dagen worden de rouwenden geholpen uit de sjiwwe op te staan. Onder begeleiding lopen ze een rondje om het huis, waarbij de begeleider de woorden uit Jesaja 20:20 zegt:

'Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan verdwijnt niet meer, want de Eeuwige zal u zijn tot een eeuwig licht; mogen de dagen van uw rouw zijn afgesloten'

Aan overmatig verdriet geeft men zich niet over. Verdriet kan zich uiten in diepe, intense stilte. In de Spreuken der Vaderen 4:49 staat: 'Die geboren worden zijn bestemd om te sterven. De doden om te herleven' en even verder in de zelfde zin 'Weet ook dat alles volgens afrekening gaat en laat je hartstocht je niet verzekeren dat het graf een toevlucht voor je is'. Hiermee zie je ook hoe het jodendom tegenover de zelfdoding staat. De zin eindigt met de woorden: 'Of je wilt of niet, je wordt gevormd; of je wilt of niet, je wordt geboren; of je wilt of niet, je leeft en of je wilt of niet, je sterft'.

Bij zelfdoding waar het jodendom moeite mee heeft, moet men denken aan motieven om economische redenen, zoals bijvoorbeeld bij faillissement of beurskrach. Is de zelfdoding een gevolg van psychisch lijden, dan wordt dit als ziekte met dodelijke afloop beschouwd.

Naamsverandering bij ernstige ziekte - sjienoej hasjeem

De geleerde Rabba vertelt in de Talmoed ('Sjabbat 12b') dat hij eens met rabbi Eliëzer meeging om een zieke te bezoeken. Hij hoorde rabbi Eliëzer het gebed uitspreken: haMakom jifkadga lesjalom - G'd zal u bedenken tot gezondheid. Het is een mitswa, mooie daad wanneer men bij de zieke voor alle zieken bidt. Want het gebed waarin men allen die hetzelfde treft mede in G'ds genade betrekt, heeft de grootste waarde (Talmoed sjabbat 12b). Zelfs op sjabbat, waarop eigenlijk ieder smeekgebed verboden is, moet men voor de zieke een gebed zeggen. De Talmoed (sjabbat 12a en 12b) geeft verschillende van die korte gebeden op: Sjabbat hie millizok oerefoe'a kerowa kawo - Sjabbat is het; men mag niet om hulp roepen, maar de genezing -spoedig- zal zij komen. Het gebed voor zieken wordt genoemd 'G'd zoeken'.

Het kortste gebed vinden we als Mozes voor zijn zieke zuster Mirjam tot G'd bidt met de woorden uit Bemidbar/Numeri 12:13: "Eel na, refa na lah - G'd, alstublieft, genees haar toch". Het gedrag van de aartsvaders en moeders is nog altijd bepalend voor hun verre nazaten. Hoe ging Abraham destijds met zijn gasten om? We kennen het antwoord uit het bezoek van de drie engelen. Ondanks de pijn van de Brith Mila, de besnijdenis, ontving hij zijn gasten met open armen en voorzag hen van voedsel. Aan de andere kant wordt dit engelen-bezoek aan de zieke Abraham gezien als belangstelling van G'd voor zieken. Zoals G'd Zijn belangstelling en medeleven toonde, zo doen de joden dat nog steeds. Binnen de gemeenschap worden de zieken bezocht door de rabbijn en door gemeenteleden. Staat men er enigszins buiten en is de joodse gemeenschap heel klein, dan komt ook dit ziekenbezoek wel eens in de verdrukking.

Bij zeer ernstige ziekte kan men overgaan tot 'naamsverandering, sjinoej hasjeem'. Ook daarbij staan aartsvader Abraham en aartsmoeder Sara ten voorbeeld. Abram wordt na het verbond met G'd, de besnijdenis, Abraham genoemd en Saraj wordt Sara. In de Talmoed staat dat naamsverandering het Hemelse besluit kan afwenden. Het idee berust op het feit dat de mens bij ernstige gebeurtenissen in zijn leven een geheel ander mens kan worden. Hij of zij komt tot bezinning, tot inkeer, doet boete en vangt een geheel nieuw leven aan. Bij dat nieuwe leven hoort een ander karakter, dat uitgedrukt wordt in een andere naam. Deze naam wordt de ernstig zieke gegeven in een speciale gebedsdienst, waarbij naast het vragen om genezing de Torarol wordt open gerold en men daarbij zoekt naar de naam van iemand die als zeer goed mens geleefd heeft. Deze handeling wordt goumel-bensjen genoemd. Vaak ook wordt de naam Chajiem voor een man of Chaja voor een vrouw gegeven, hetgeen in beide gevallen het Hebreeuws is voor 'leven'. Of Raphael, G'd zal genezen.

In het gewone maatschappelijke leven wordt deze naam niet gebruikt; binnen het joodse leven wel, bijvoorbeeld als de man deelneemt aan de Toralezing. De extra naam wordt ook op de grafsteen vermeld. De naamsverandering gaat, evenals alle andere handelingen in het joodse leven gepaard met gebed, waarbij de ernstig zieke zelf zijn schulden belijdt, in het Hebreeuws de 'widoej'. Nadat er gebeden is voor de zieke, zijn of haar naam veranderd is en hij/zij de zonden beleden heeft, wordt nog voldaan aan een vierde voorwaarde, het doen van weldadigheid, tsedaka. Dat is het geven van geld aan een minderbedeelde of een goed doel en dat doen dan alle aanwezigen ter ondersteuning van deze, als het ware nieuwgeboren persoon.

Het sterven

Maar dan gebeurt toch het onvermijdelijke; de zieke is stervende. Als hij of zij alles bewust meemaakt, wordt samen met de familie die het sterfbed omringt of iemand van de chewre die de stervende begeleidt het sjema - de getuigenis van G'ds eenheid gezegd: 'Hoor Israel, de Eeuwige is onze G'd, de Eeuwige is Een'. (Deuteronomium 6:4).

Daarop wordt driemaal geantwoord: 'Geloofd zij de naam van Zijn heerlijke regering, immer en eeuwig'.

Daarna zevenmaal de woorden die de profeet Elia uitsprak op de berg Karmel: 'G'd is de ware G'd '(I Koningen 18:39)

De Nederlandse jood noemt deze laatste gebedsdienst op de rand van het leven: 'sjeimes zeggen' zeggen'. Deze gebedsreeks zegt men ook aan het eind van Jom Kippoer, de Grote Verzoendag.

Als de persoon gestorven is, zeggen de achterblijvenden de laatste zin van psalm 90: Moge de liefderijke hulp van mijn Heer, onze G'd ons bijstaan en de gehele psalm 91 en tot slot het mystieke gebed Ana Bego'ach van rabbi Nechonja ben Hakana uit de eerste eeuw, waar de 42- lettergrepige godsnaam in verborgen is.

Als men denkt dat de persoon gestorven is, legt men een veertje of wattenpluisje onder de neus om te zien of er nog ademhaling is en men waarschuwt de arts. Volgens de joodse wet, de halacha , is de dood ingetreden als ademhaling en hartslag enige tijd gestopt zijn. In Nederland zegt men dat de dood is ingetreden als er 15 minuten geen hartslag of ademhaling is te bespeuren. Dan bedekt men het gezicht van de overledene en zegt: 'Geloofd zij de rechtvaardige Rechter'.

Nu scheurt men een stukje van de eigen kleding in, als teken van rouw, zoals eens aarsvader Jacob bij het bericht dat zijn zoon Joseph was verscheurd door een wild dier. Dan sluit men de ogen van de overledene en bindt men de mond zodanig dat deze dicht blijft zitten en zegt: 'G'd heeft gegeven; G'd heeft genomen; G'ds naam zij gepreze'n (Job 1:21). Men legt de armen en benen van de overledene rechtuit. Alles wat niet van oorsprong tot het lichaam behoort, wordt verwijderd, zoals bijvoorbeeld een pacemaker. Alle sieraden worden afgedaan en het lichaam wordt in een laken gewikkeld. Bij het hoofd wordt nu een lampje of kaars geplaatst. Inmiddels is de chewra kadiesja, een Aramese benaming voor de Heilige Broederschap/Zusterschap, gewaarschuwd. Zo'n chewra kadiesja, geheel bestaande uit vrijwilligers, draagt vaak de naam 'Gemiloet Chassadiem', waarvan de letterlijke betekenis 'het bewijzen van trouw' is, hetgeen men kan vinden bij Jacobs laatste wilsbeschikking (Bereesjiet/Genesis 47:29) En trouw zijn ze, deze vrijwilligers, die op elk moment van hun leven klaar staan om de doden te wassen, de enige dienst waarvoor geen dankjewel gezegd kan worden.

Tahara- de reiniging

Het dode lichaam wordt gezien als cultisch onrein, tamee, waarmee beslist niet hetzelfde bedoeld wordt als vies. De ziel gaat naar G'd en het lichaam blijft achter. Het heeft geen funktie meer. Zoals een baby wordt gereinigd als deze ter wereld komt, zo wordt de dode gereinigd als hij of zij de wereld verlaat. In de dood zijn allen gelijk. Dat uit zich in de verzorging van het lichaam en de aankleding ervan. Degenen die de reiniging, tahara uitvoeren, zijn leden van de chewra kadiesja. De te verzorgen dode ligt op een speciale tafel onder een laken en op de tast trekken de chewre-leden de kleren die de dode draagt uit, zodat deze niet naakt voor de vrijwilligers verschijnt. Dit uit piëteit met de dode. De leider of leidster van de tahara gaat voor in een speciaal gebed, waarin vooraf reeds vergiffenis wordt gevraagd voor een eventuele tekortkoming bij de verzorging. De chewre-leden zeggen alleen iets als het hoognodig is en te maken heeft met de verzorging. Maar meestal zijn ze zo op elkaar ingespeeld dat knikken met het hoofd of wijzen genoeg is. De vrouwelijke chewre-leden verzorgen de vrouwelijke dode, de mannen de mannelijke. Over het laken wordt lauw water gegoten. Het lichaam wordt afgedroogd. De nagels worden verzorgd. Bij de laatste overgieting zeggen de kabraniem/kabranot de woorden van Leviticus/Wajikra 16:30:

Want op die dag zal men verzoening voor jullie verkrijgen om jullie te louteren; van al jullie zonden zullen jullie tegenover de Eeuwige rein worden.

En Ezechiel 36:25: 'En Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden; van al uw onreinheden en walgelijkheden zal Ik u reinigen'. De haren van de dode worden gekamd en de witte katoenen doodskleren, die eveneens door vrijwilligsters zijn genaaid, worden aangetrokken. Allen krijgen dezelfde soort kleren aan, zoals rabban Gamliel II heeft bevolen in de eerste eeuw van de gewone jaartelling, toen de minderbedeelden straatarm werden door een zo mooi mogelijke begrafenis te verzorgen. De man krijgt voor zijn laatste reis zijn gebedsmantel, talliet om, waarin hij gebeden heeft. De tsietsiet, de schouwdraden worden nu afgeknipt, want doden prijzen G'd niet meer, zoals er staat in psalm 115:17.

De doodskleren - tachriegien, zijn een afspiegeling van de vroegere priesterkleren. Een muts, hemd, broek, gordel en sokken; in sommige gemeenschappen ook nog een extra jas. Vroeger behoorden deze tachriegien tot de uitzet. Het lichaam wordt in een laken gewikkeld en in de spaanplaten kist gelegd Ook hier weer voor alle doden een gelijke kist, zonder opsmuk, omdat het lichaam eigenlijk zo in de aarde gelegd hoort te worden, zodat stof tot stof kan weerkeren. In de kist wordt ook aarde uit het Heilige Land meegegeven met de woorden: 'En Hij verzoent zich met Zijn volk, met Zijn grond' (Dewariem/Deuteronomium 32:43). Hoewel de volksmond anders beweert, worden geen sieraden en geen gebruiksvoorwerpen meegegeven. De kist wordt gesloten en er wordt een zwarte doek overheen gelegd. Op de kist komt aan het hoofdeinde een lichtje te staan. Het zogeheten jaartijdlichtje, het neer nesjama. De ziel van een mens wordt vergeleken met een vlammetje dat altijd naar omhooggaan streeft. Zoals er in Spreuken 20:27 staat: 'De ziel van de mens is een lamp van G'd'.

Zo'n lichtje wordt ook aangestoken in het huis van de achterblijvende en zal daar een jaar, 12 joodse maanden, branden ter herinnering aan de ziel van de dode, voor wie ook dat hele (joodse) jaar gebeden wordt. Op elke gedenkdag van het sterven wordt dat lichtje na dat eigenlijke rouwjaar gedurende 24 uur aangestoken. In Israël zijn daar speciale 24-uurs kaarsen voor te koop.

Waken

Vroeger en ik denk ook nu nog in Israël en ander grote joodse gemeenschappen, werd er dag en nacht bij de dode gewaakt door familie, vrienden of mensen van de Gemiloet Chassadiem. Daar zijn verschillende redenen voor te geven. Het lichaam werd bedreigd door ongedierte, zoals muizen of stond bloot aan lijkroof. Er werden psalmen gezegd en geleerd uit de joods-religieuze literatuur. Tussendoor werd ook koffie gedronken en wat gegeten. Het lichaam was door een scherm of iets dergelijks afgescheiden van de gemeenschap, omdat het niet meer mee kon doen; naar Spreuken 17:5: 'Die de arme bespot, hoont Zijn Maker'. Het leren staat in dienst van de ziel van de overledene; door deze geestelijke bagage mee te geven, krijgt de ziel een betere begeleiding en raakt sneller naar zijn eindbestemming.

De oneen - de stille klagende

De oneen is meestal iemand die het dichtst bij de dode staat. Hij wordt bij het intrede van de dood in een onuitsprekelijke diepte gegooid. Plotseling bevindt hij zich buiten het gewone leven. Zolang de dode letterlijk voor hem ligt, kan hij aan niets anders denken dan aan het onherroepelijke moment van het sterven. In Misjna Awot 4:23 zegt rabbi Sjim'on ben El'azar: 'Tracht iemand niet te troosten als zijn dode nog voor hem ligt'. Het is nog geen tijd voor tranen. Het leven lijkt een groot zwart gat en toch moet er van alles geregeld worden. De dode moet begraven worden en in Nederland moet dan een van de rabbijnen worden benaderd die dat verder regelt. Omdat er zo gauw mogelijk moet worden begraven, direkt na 36 uur, moeten vrienden worden gebeld die op hun beurt weer de gemeenschap per telefoon waarschuwen. Religieus wordt de oneen vrijgesteld van allerlei verplichtingen, zoals het dragen van tefillien en het bijwonen van een gebedsdienst. Oneen wordt men door overlijden van vader, moeder, broer, zuster, zoon, dochter of echtgenote. Hij onthoudt zich van vlees eten en wijn drinken, beide behorend tot vreugdevolle zaken. Ook de synagoge bezoekt hij niet. Hij moet alle ruimte krijgen de begrafenis te regelen. Gecondoleerd wordt hij door de gemeenschap ook niet. Die biedt alleen zijn diensten aan en een luisterend oor. De oneen en de andere naaste familie leden hebben bij de tahara, de reiniging de dode een sok aangetrokken. In het metaheerrhuisje, reinigingshuisje krijgen ze nu een kerie'a, een inscheuring in de kleding, als dat al niet onmiddellijk na het sterven is gebeurd. Dit alles om het grote rouwen op gang te brengen. Daarbij wordt gezegd met de profeet Jo'eel 2:13:

'Verscheurt uw hart, niet alleen uw kleren, keert terug tot de Eeuwige, uw G'd, want genadig en barmhartig is Hij; lankmoedig en oneindig in genade en Hij verandert het noodlottige besluit ten goede'.

Verschil in visie

Veel godsdienstige tradities in Oost en West menen dat de mens bestaat uit een reine ziel die is gevangen in een onrein stoffelijk lichaam. De ziel probeert zich bezig te houden met gebed en beschouwing, maar het lichaam blijft voortdurend in de ban van eten en seks. Daarom is het doel van de godsdienst de ziel tot groei te brengen ten koste van het lichaam, in de verwachting van dat heerlijke moment van verlossing dat de ziel zal worden bevrijd uit haar kerker van bederfelijk vlees en zich in vrijheid zal verheffen naar de wereld van de geest. Het jodendom verwerpt die dualiteit. In de eerste plaats ziet het de dood niet als een bevrijding uit aardse boeien en als een verheffing naar een betere wereld. Het ziet de dood als een tragedie. De dood maakt een eind aan het vermogen van een mens de wereld te heiligen. Door de dood van een goed mens is G'd iets minder tegenwoordig op aarde. In de tweede plaats ziet het jodendom de stoffelijke wereld, de wereld van eten en seks en slaap en andere lichamelijke behoeften, niet als minderwaardig aan de wereld van de geest. Niets dat door G'd is geschapen, is waardeloos en nutteloos. Alles kan heilig of onheilig worden gemaakt door de manier waarop het wordt gebruikt. De Talmoed vertelt over een van de wijzen die arbeiders een standbeeld van de keizer zag schoonmaken en versieren en daarop zei: "Als dat standbeeld, dat een beeld van een koning van vlees en bloed is, het waard is zo goed verzorgd te worden, hoeveel te meer mijn lichaam, dat een beeld is van de Koning der Koningen."

Literatuur

De Pentateuch (vijf boeken Mozes) met Nederlandse vertaling van Jitschak Dasberg, 1970

Sefer Chajim Lanefesj door A.W. Rosenberg

Handleiding voor de Tahara (reiniging)

Het huis van de levenden; Beth Hachajiem door N. Mayer-Hirsch

The Jewish Way in Death and Mourning door Maurice Lamm

Overpeinzingen; over pijn zingen door rabbijn I. Vorst

Symboliek der joodse religie door Dr. J. Soetendorp

Gebedenboek met Nederlandse vertaling van Jitschak Dasberg

Artscroll siddoer

Internet pagina's

De godsdienst van Israël door Dr. Th.C. Vriezen; uitg. Loghum Slaterus Arnhem, Palladiumserie, 1963

 

Uittreksel uit 'Sterven en Rouwen' van Nechamah Mayer-Hirsch

 

 

Terug naar Religion