DEBORAH, DICHTERES ONDER DE PALMEN


Jael en Sisera

Hans Speckaert, 1570

 

Eén van de oudste liederen uit de Hebreeuwse literatuur is het lied van Dworah, de profetes-richteres, die samen met Barak, legeraanvoerder van Israël, de strijd aanbond met Jabin, koning van Kena'an. Als een moeder des vaderlands, de Golda Meïr uit 1250 voor de gewone jaartelling treedt Dworah naar voren. Er heerste geen eenheid onder het Joodse volk, dat, uit de woestijn komend, moest wennen aan het boerenbestaan. Elke stam die Kena'an binnentrekt en een woonplaats vindt, vecht voor z'n eigen hachie. Ze lopen mee met de Kena'anitische bevolking naar de Hoogten om er te offeren aan hun goden. Baat het niet, schaden doet het ook niet, denken ze erbij. Maar Dworah denkt daar anders over. Ze zegt: "Verenigd onder het vaandel van de G'd van Israël trokken we het land van melk en honing binnen. Nu gaat elke stam zijn eigen weg. Spoedig zal het volk van Israël opgaan in de volkeren van Kena'an". En ze gaat zitten bij de palmboom en geeft het volk raad. Bovendien maakt ze liederen; strijdlustige liederen, omdat er soms tegen een vijand gevochten moet worden. Als woorden niet helpen, moet men wel naar de wapens grijpen. In die tijd stuurt Jabin, koning van Kena'an, Sisera zijn legeroverste uit om de Hebreeuwse stammen te vernietigen. En omdat de stammen elkaar niet willen helpen, lukt dat Sisera ook aardig. Met haar citer in de hand trekt Dworah dan aan het hoofd van een leger naar de berg Tabor. Door het zingen van liederen wekt ze het volk op om te strijden tegen Jabin en Sisera. En het volk put kracht als het merkt dat Dworah hun eigen G'd, de sterke woeste G'd die ze hebben leren kennen in de woestijn, aanroept. Dworah moet wel een bijzondere plaats onder haar tijdgenoten hebben bekleed, daar we haar lied, het lied van Dworah, nog altijd zingen.

De naam Dworah

De vroedvrouw legt Jitschak de Judeeër zijn zojuist geboren dochter in de armen. Hij kijkt in haar grote glanzende ogen. Diepe wijsheid, verzameld door het eeuwenoude volk der Hebreeën ligt erin. Dit kind huilt niet omdat het de moederschoot heeft verlaten. In de blik van dit kind ligt het weten omtrent de schepping. Nooit zou Jitschak die blik vergeten. "We moeten haar goed beschermen", zegt hij tegen zijn vrouw Rifka. Deze kijkt hem lachend aan en antwoordt: "Ja, ja, vaders en dochters; het is weer het oude liedje". Overal loopt dat dochtertje op haar dikke kromme beentjes hem na. Op een dag als ze met hem meegaat naar de korven bijen, vliegt een bij op haar af. Met uitgestrekte armpjes roept ze: "Dew, dew, dew - bij bij bij." Sinds die dag noemt Jitschak zijn dochter Dworah, bij. En zo wordt ze door iedereen genoemd.

Ze is niet bang voor bijen, insekten of voor wat dan ook. "Jouw dochter is onze drie zoons te erg", klaagt zijn vrouw Rifka, die zelf ook heel wat met haar dochter te stellen heeft. "Je dochter wordt te groot om achter je aan te lopen. Ze hoort in huis, bij haar moeder", moppert Jitschaks oude moeder die bij hen inwoont. "Iets in Dworah zegt me dat ze een belangrijke vrouw voor Israël wordt," verdedigt Jitschak zijn dochter en voegt er meteen aan toe: "Daarom heb ik besloten haar samen met de drie jongens naar de school van Lapidoth de Gilgaliet te sturen". Zijn moeder draait zich hevig verontwaardigd om en loopt naar binnen. Dagenlang wisselt ze geen woord meer met haar zoon. Een meisje naar school! Hoe durft Jitschak. Zijn vrouw Rifka sterkt, na haar eerste verbijstering, zijn besluit met haar zachte klacht: "Wij vrouwen en meisjes zijn zo vaak jaloers op jullie mannen en jongens. Jullie gaan naar school, terwijl wij water halen uit de bron. Jullie leren en kijken daarom toch wel een beetje op ons, domme vrouwen neer. Kind na kind krijgen we, terwijl jullie nog tijd vinden om je te ontspannen. We baren kinderen, terwijl we oogsten. We voeden hen op, terwijl we ook het vee verzorgen. We weven, terwijl we bij het ziekbed van onze kinderen de wacht houden. Als jullie nog in het volle leven staan, worden wij al oude vrouwen. Je hebt gelijk Jitschak. Iemand moet de wereld veranderen. Er moet altijd een eerste zijn. Laat dat dan maar Dworah zijn." Voor het eerst verschijnt voor Jitschaks ogen een visioen. Hij ziet een vrouw met een staf in haar hand, wijzend naar de berg Tabor. "Daar gaan we de vijand verslaan", hoort hij haar roepen. Hij ziet een leger jonge mensen en hoort hun kreet: "Voor de G'd van Israël en onze vrouwe Dworah". Dan stormen ze de berg Tabor af.

De eerste schooldag

Terwijl de ogen van zijn dorpsgenoten in zijn rug priemen, brengt Jitschak op een dag zijn drie zoons, zijn dochter en zijn vrouw naar de school van Lapidoth de Gilgaliet. Die heeft niet zoveel bezwaar tegen de aanwezigheid van Dworah en vindt het vanzelfsprekend dat haar moeder een oogje in het zeil houdt. Hij wijst Rifka een schaduwrijk plekje in de hoek van de klas aan. Na enkele dagen zijn ook de andere jongens van de klas aan de aanwezigheid van beide vrouwen gewend. Rifka wordt de steun en toeverlaat bij hun ruzietjes en pijntjes. Ze krijgt van de kinderen zelf een taak. De dorpsgenoten uit Beth El mijden Jitschak; ze vinden hem een zonderling, omdat hij nooit de Hoogten van Ba'al beklimt. Telkens en telkens weer houdt hij hen voor: "De G'd van Israël, de onzichtbare G'd is onze Beschermer." Nou een mooie Beschermer is dat. Jaar in, jaar uit moeten ze schatting betalen aan Jabin, de Kena'anitische koning van Chatsor. Nee, ze kunnen beter luisteren naar de priesters van Ba'al die zeggen: "Hoe meer jullie één worden met het Kena'anitische volk, des te minder zal de vorst jullie onderdrukken." En dan die onderwijzer! Ook al niet veel wijzer dan Jitschak. Die is zelfs uit bewondering voor Jitschak naar hun dorp gekomen. Wel, een mooie roep heeft hun dorp. Die gekke Judeeër Jitschak moest op een dag zo nodig het net opgerichte en ingewijde beeld van Ba'al aan diggelen slaan. Zo'n daad gaat snel het hele land door en jawel, wie komt daar op af? Een jonge onderwijzer uit de priesterstad Gilgal. Uit bewondering voor Jitschak vestigt deze zich in Beth El.

Het eerste openbare optreden van Dworah

De getrouwen van Israëls G'd hebben het in die dagen niet gemakkelijk. Als het Pesachfeest nadert, bereidt Lapidoth met de kinderen van zijn school een maaltijd voor. De geur van het gebraden lam stijgt op naar hen, die de Heuvel van Ba'al beklimmen. Het doet hen denken aan de wonderbaarlijke verlossing uit het slavenland Egypte, waarover hun grootouders ieder jaar omstreeks deze tijd vertelden. Al klimmend met een offerdier voor Ba'al in hun hand, kijken ze elkaar aan. Ba'al zal toch geen bezwaar maken als ze hun eigen G'd ook een plezier doen? Samen eten en vertellen over de wonderen die hun grootouders zijn overkomen, daar steekt toch geen kwaad in? Vlug leggen ze hun offerdieren voor Ba'al neer en gaan de Heuvel weer af op weg naar het Pesachfeest. Zelfs de Ba'alpriesters schuiven aan de maaltijd aan. Dan staat Dworah, Jitschaks dochter op, pakt haar tamboerijn en begint te zingen. Eerst staan de meisjes op van de tafel en vormen een rei, dan volgen de vrouwen. En de kleine Dworah met haar heldere stem zingt wat eens Mirjam, de profetes zong toen het volk der Hebreeën veilig aan de overkant van de Rietzee was gekomen.

Zingt voor de Eeuwige, want Hij is hoogverheven Ook de mannen en jongens van Beth El vormen een rei. Zwaar galmen hun stemmen door de heuvels. De Eeuwige is een krijgsheld. Wie is gelijk U onder de goden, Eeuwige. U hebt in Uw liefde het volk dat U verlost hebt, geleid. Met Uw kracht voert U het naar de heilige woning. Volkeren horen het; zij beven. Benauwende angst beklemt de bewoners van Pelesjet. Dan zijn ook de vorsten van Edom ontzet. De machtigen van Mo'ab - huivering grijpt hen aan, terwijl doortrekt Uw volk Eeuwige. U brengt hen en plant hen op Uw bergachtig erfdeel.

Voor het eerst beseft Beth El dat een dochter uit hun midden wel eens de grootste dichteres van Israël genoemd zou kunnen worden. Dat dat jonge meisje, dat zo afwijkend van de rest van de meisjes wordt opgevoed, ook een andere taak zou kunnen krijgen. Een taak die te zwaar lijkt voor die jonge schouders. Die avond wordt de basis gelegd voor de eenheid onder het volk, dat geleid door Dworah Jabin zal overwinnen en het land veertig jaar rust zal geven. Die avond ook zal men spreken over een bruidegom voor de jonge Dworah; de man die zich tussen haar en haar vader zal schuiven.

Een bruidegom voor Dworah

Dworah wenst de uitgekozen bruidegom niet te huwen. Het is de prijs die Jitschak te betalen krijgt voor haar vrije opvoeding. Er is nog slechts boosheid tussen vader en dochter. Als Dworah na de ruzie met haar vader op weg naar school gaat, grijpt deze haar bij haar arm. Van schrik laat ze haar kleitafeltje vallen. Terwijl ze snikkend de stukken aan elkaar legt, leest Jitschak de tekst. Boosheid en angst wurgen hem. Hij begint over zijn hele lichaam te beven. Langzaam leest hij de woorden. Hardop. En bij ieder woord vervreemd zijn kind meer van hem.

Waak op, waak op, Dworah zing een lied.

Leiders ontbreken in Israël tot jij opstaat Dworah, moeder in Israël

De dagen die volgen, gaan in zwijgen voorbij. Als Jitschak langs Dworah's kamertje loopt, hoort hij haar klaagzang: G'd is mijn zegen. Hem wijd ik mijn lied. Hij is mijn hulp. Hij verlaat mij niet. Hij denkt terug aan de dag van haar geboorte, toen hij dankbaar, haar een levenswens meegaf op haar pad: 'Hinee anogie sjolee'ag mal'ag lefanèga - Zie ik zend een engel voor u uit om u op uw weg te behoeden'. Welke engel zou het pad van zijn kind betreden om haar te leiden bij deze moeilijke beslissing? De engel komt, in de gedaante van zijn moeder, naar hem toelopen. Ze zegt: "Ga, mijn zoon, naar de leerschool van je dochter. Daar is de man die de ongebreidelde kracht van Dworah in toom kan houden. Daar is de man onder wiens leiding haar natuurlijk talent kan uitgroeien tot leiderschap over haar volk. Kies als haar bruidegom haar leraar, Lapidoth de Gilgaliet. Eens, niet lang meer, zal de tijd gekomen zijn, dat men Dworah roept voor de taak waartoe ze bestemd is. Dan zal er iemand in staat moeten zijn haar tere ziel te beschermen. Want nog vers in het geheugen liggen de woorden van je dochter, Jitschak, toen ik haar zei dat ze zich moest gaan bekommeren om de huishouding. Later, oma, zei Dworah mij, als ik uitgezongen ben. Alles heeft een uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd. Er is een tijd van baren en een tijd van sterven. Een tijd om te huilen en een tijd om te lachen. Een tijd om te beminnen en een tijd om te haten. Een tijd van oorlog en een tijd van vrede." Speel mijn kind, zolang Jabin je citer nog niet heeft opgeist, had haar grootmoeder gedacht. Wees onbezorgd, zolang hij je niet als prooi voor zijn soldaten werpt. Uit de verte reeds ratelt het ijzeren geluid van zijn strijdwagens. Op een dag zul je wakker worden, Dworah en moeten strijden. Mannen zullen je om raad komen vragen als de wijsheid bezit van je heeft genomen. Ba'alpriesters zullen hun eigen goden vernietigen als jij de G'd van Israël om hulp en steun smeekt. Maar de grootmoeder wist ook dat het nog niet zover was, want als in een visioen zag ze dat de overwinning op Jabin niet door één vrouw zou worden behaald, maar door twee.

Op zekere dag verschijnt Ja'eel, de Kenitische, de bruid van Chewer bij de bron van Beth El. Ze vraagt de aanwezige vrouwen daar naar Rifka, bij wie ze het tapijtweven wil leren. "Wil je ook leren lezen en schrijven?" vraagt een jong meisje haar. Verlegen kijkt Ja'eel het meisje aan. Lezen en schrijven! Ze ziet zich al aankomen bij haar bruidegom Chewer. "Behalve tapijtweven heb ik ook maar even leren lezen en schrijven". Maar ze kan het jonge meisje met de doordringende ogen niet teleurstellen. "Ja", zegt Ja'eel de Kenitische en verbindt zo haar lot met dat van Dworah. Eens zullen zij samen de machtige Kena'anitische vorst Jabin overwinnen, deze twee kind-vrouwen van twee verschillende stammen.

De bruiloft

Om het huwelijk door priesters te laten inzegenen moeten Dworah en Lapidoth naar Gilgal. In Beth El wonen geen priesters van de G'd van Israël. Daar wonen slechts Ba'alpriesters. De vrouwen uit Beth El schamen zich als ze dat moeten antwoorden op de vraag van Ja'eel, de Kenitische. Ze zien haar verwondering. De vreemdelinge schijnt meer vertrouwen in de G'd van Israël te stellen dan de inwoners van Beth El. Dworah neemt afscheid van haar kindertijd temidden van de vrouwen van haar geboortedorp. Ze draagt voor hen het lied van Mosjee, de grootste profeet van Israël voor. In de jaren die komen gaan, zal ze nog vaak dit lied, deze bede tot inkeer, voordragen voor de stammen van Israël. Maar ze zal nooit meer alleen staan. De vrouwen van Beth El drinken de woorden van hun grote leider Mosjee, rollend uit de mond van hun Dworah, in. Ze besluiten nooit meer de Hoogten van Ba'al te beklimmen. Ze hebben hun eigen G'd. Een strenge, maar barmhartige G'd. In alle tegenspoed die hen nog te wachten staat, zullen ze alleen Zijn naam aanroepen.

Neig het oor, hemel, dan wil ik spreken en luister aarde, naar wat mijn mond zeggen wil. Moge mijn leerdicht druppen als regen wanneer ik de naam van de Eeuwige verkondig. Toen de Allerhoogste de volkeren een erfgoed aanwees; toen Hij de mensenkinderen van elkaar scheidde, stelde Hij voor de volkeren gebieden vast naar het getal van de kinderen Israëls. Maar het deel van de Eeuwige is Zijn volk Ja'akow zijn toegemeten erfgoed. Hij vond hem in een woestijngebied in een woeste wereld vol gehuil van de wildernis Evenals een arend boven zijn jongen heen en weer vliegt en zijn vleugels uitspreidt zo leidt de Eeuwige het alleen geen vreemde G'd naast zich. Hij liet honing puren uit de rotsen en olie uit keihard gesteente. Boter van de koeien en melk van de schapen. Vet van lammeren; het beste uit de graankorrels en bloedrood druivennat als vurige wijn.

Na deze mooie woorden somde Mosjee ramp na ramp op, wanneer het volk zich niet zou houden aan wat de Schepper van hen vroeg. Maar hij besloot:

Kom nu tot het inzicht dat Ik jullie G'd ben en dat er naast Mij geen G'd is. Ik dood en laat leven. Ik sla wonden en genees en niemand ontsnapt aan Mijn macht.

En Dworah herhaalde voor haar dorpsgenoten deze woorden van troost. Als het bruidspaar de poort van de priesterstad Gilgal nadert, wordt het verwelkomd door gezang. Uit de poort komt een zingend priesterkoor hen tegemoet. Verbazing is op ieders gezicht te lezen. Vanwaar deze eer voor dit jonge bruidspaar? "Daar nadert de redster van Israël", verklaart hen de hogepriester. "Vannacht heb ik haar in mijn droom gezien. Boven op de berg Tabor spoorde ze de krijgers aan tot de strijd tegen Sisera, de legeroverste van koning Jabin". De mensen in de poort halen hun schouders op. Dromen en Hebreeën. Daar weten ze meer van. Als het zover is, zien ze het vanzelf wel. Het is nu tijd voor feestvieren. De feestweek die volgt is vol van geruchten over Jabin, koning van Chatsor die steeds verder oprukt en stad na stad inneemt. Ze houden die geruchten bij het jonge bruidspaar weg en maken er een denderend feest van. Een feest dat Dworah zich zal herinneren als ze uitgeput en dorstig steeds verder naar het Noorden moet trekken met de krijgers van Israël.

Op weg naar de strijd

Pas veel later komen de mannen uit het Noorden naar Dworah toe. Hun baarden zijn woest, hun haren hangen los, hun kleding is vuil en gescheurd. Onrustig lopen ze voor Dworah heen en weer. Voor het eerst hoort Dworah over de wrede legeroverste Sisera, die zijn ijzeren strijdwagens met enorme snelheid over de heuvels doet rijden, recht op onschuldige boeren af. Waar zijn wagen niet overheen kan rijden, daar maken de lange messen die aan de zijkant zitten, korte metten mee. Die messen zitten als zwaarden aan de wielen vast. Volwassenen, maar vooral kinderen kunnen aan die ijzeren monsters niet ontkomen. Er is al een delegatie vrouwen naar de hoofdstad Chatsor gegaan om er te spreken met de moeder van Sisera. Maar zij heeft hen lachend huisvuil en water over het hoofd gegooid. Soldaten die de wegvluchtende vrouwen achterna joegen, hebben een groot aantal van hen te pakken gekregen en hen meegenomen naar hun onneembare stad. Dworah hoort de mannen verbijsterd aan. Daar staan ze. De mannen van haar volk. Hun eigen G'd durven ze niet meer aan te roepen, want ze beklimmen de Heuvel van Ba'al. "Ga terug naar huis en bedenk op de lange terugweg dat jullie G'd, de G'd van Israël, jullie grootouders heeft gered uit de slavernij van Egypte." Als de mannen zich teleurgesteld omdraaien, geeft ze hen een boodschap mee. "Breng dit kleitafeltje naar Ja'eel, de vrouw van de Keniet Chewer, die zijn tenten heeft opgeslagen in Tsa'anajiem". De mannen lezen beduusd de tekst:

De tijd is gekomen. Maak je gereed. Debbie.

Is dat het antwoord dat Israëls nieuwe leider de Noordelijke stammen geeft? Tabor en Kisjon mengen zich in de strijd Doch niet lang daarna gaan ze op weg. De mannen uit Beth El. De mannen uit Gilgal. Van overal vandaan volgen jonge mannen en meisjes de citerspelende Dworah en ze marcheren op haar lied: Ik hef naar de bergen mijn ogen op, vanwaar zal er hulp voor mij komen? Dat lied trilt onder hun voeten door het hele land tot aan de berg Tabor. Ze weten het niet, maar de berg Tabor bereidt zich voor op de strijd. De trillingen van het lied verheffen hem van een ronde heuvel tot een berg, waarover tot het einde der dagen gezongen zal worden. Het water van de beek Kisjon roert zich om straks de grootste en machtigste der rivieren te zijn. In haar tent wordt Ja'eel onrustig. Dworah is op weg naar het Noorden. Dworah verwacht haar steun. Voor in haar tent drinkt haar man Chewer palmwijn met Sisera, legeroverste van koning Jabin.

Barak, de legeraanvoerder van de Noordelijke stammen, komt Dworah tegemoet. Dworah ziet zijn verslagen blik, ziet zijn soldaten en onder haar doordringende blik wordt zijn hart koud en beginnen zijn handen te beven. "Ga jij in mijn plaats, Dworah. Ik heb het respekt van de soldaten verloren". Leunend op de schouders van de jonge leider roept de verslagen man zijn G'd aan:

"Mijn G'd, mijn G'd, waarom verlaat u mij. Waarom bent U ver van mijn hulp, ver van mijn klaagzang. Mijn G'd, ik roep u elke dag, maar U geeft mij geen antwoord en 's nachts stelt niets mij gerust".

Als een moeder legt Dworah haar hand op zijn schouders en laat haar kracht vloeien in zijn hart. "De Eeuwige behoort het rijk en Hij heerst over de natiën". Gesterkt door die woorden staat Barak op. "Wat draal je nog, legeraanvoerder Barak". "Wat suf je hier in de tent. De regen gutst neer op de berg Tabor. Zij schudt zich al en al haar water loopt naar beneden, naar het dal. Daar ligt je vijand, Barak, loerend vanuit de ijzeren wagens. De beek Kisjon raakt oververzadigd van al dat water. Het dal loopt vol en de wielen van de wagens raken vaster en vaster in de modder. Moeten de sterren vanuit hun banen strijden, Barak, terwijl jij aarzelt? Lok Sisera's strijdmacht het dal in nu de G'd van Israël de sluizen van de hemel heeft geopend. Op, legeraanvoerder van Israël." De overwinning Voorop gaat Dworah en zingt. Achter haar aan komen de vrouwen met manden vol stenen, jonge kinderen voorzien van pijl en boog, jonge meisjes met klinkende cimbalen en schallende cimbalen. En de soldaten van Sisera lachen om het gekke volkje dat temidden van oorlog feest wil vieren. Zo lokt Dworah's leger de soldaten van Sisera het dal in, waar hun strijdwagens vastraken in de modder. Stenen komen op hun hoofden neer als ze proberen weg te vluchten. Pijlen worden afgeschoten, terwijl de modder hun leren laarzen naar zich toezuigt. Met cimbalen, ratels, fluiten en citers wint het leger van Dworah de strijd. Verderop in de tent van Chewer de Keniet worstelt zijn vrouw Ja'eel met haar geweten, wanneer ze de tentpin in de slaap van Sisera slaat. "Je hebt mijn volk een grote dienst bewezen", zegt later de leider van Israël tot haar. "Gezegend zal je naam zijn onder alle vrouwen. De G'd van Israël zal je deze moord vergeven, omdat je door Sisera te doden Zijn kinderen hebt gewroken en voor verder leed hebt gespaard."

Hoog torent de berg Chermon met haar besneeuwde top boven de Tabor, die nu uitrust van haar taak. De sluizen van de hemel gaan langzaam dicht en de stroom van de Kisjon rimpelt en trekt zich terug binnen haar oevers. En de profetes Dworah dankt haar G'd met zang en citer:

Van U is de hemel; van U de aarde;

de wereld en haar volheid,

U heeft ze gegrondvest.

Het Noorden en het Zuiden, U heeft ze geschapen.

Tabor en Chermon jubelen in Uw naam

Rechtvaardigheid en recht zijn de steun van Uw troon.

Onder Dworah's bezielende leiding krijgt het land veertig jaar rust en vrede.

© Nechamah Mayer-Hirsch

 

Terug naar Religion