De Banaanse Sinaasappelkoning

Sprookjesboek

 

De Zingende Bananen | De Aardbeientuin | Het Boze Vruchtenbos | De Reuzenvrouw | De Komkommerprins | De Banaanse Sinaasappelkoning | De Jungle-vrouw | De Vreemde Paddestoel | Het Komkommerkasteel | De Frambozenverkoper | De Reuzenbewaker | De Perenprins | Het Tovermannetje | Het Wondersap

 

 

De Zingende Bananen

 

Er waren eens wat beren die een hele bijzondere banaan bewaakten. Niemand kon de banaan bereiken. Maar op een dag kwam de zon naar beneden. De bijzondere banaan werd slapper en slapper en kleiner en kleiner, totdat er een klein bananenboompje uit voort begon te groeien. Het bananenboompje werd steeds groter, en op een dag begonnen de bananen te praten en te zingen. Ze hadden prachtige stemmen en ook heel luid, zodat iedereen in de omgeving het kon horen. De beren hadden het zwaar met het bewaken van de bananenboom, want iedereen wilde er een glimp van opvangen, en velen probeerden zelfs dichtbij de bananenboom te komen. Op een dag hielden de beren het niet langer, en smeekte de zon om weer een banaan van de bananenboom te maken. Dat deed de zon, en deze banaan was zo bijzonder dat er bananensap uitstroomde, zoveel dat de rivieren er mee vol liepen. Sindsdien werden de beren niet meer lastig gevallen.

 

De Aardbeientuin

 

Er was eens een aardbeientuin waar ook hele bijzondere sprekende wondervruchten tussen de aarbeien groeiden. De tuin werd bewaakt door angstaanjagende spinnen die alles doorboorden wat in de aarbeientuin probeerde te komen. Eens kwam er een man langs de tuin, en sprak : ‘Hey, wat als ik alleen kom om een aarbei te plukken ? Ik beloof dat ik nergens anders aan zal zitten.’ De spinnen lieten de man in de tuin komen. De man nam een aardbei, stak hem in z’n mond en staarde naar de wondervruchten. Toen de spinnen hem zagen wilden ze hem niet meer laten gaan. ‘We kunnen nog wel een tuinman gebruiken,’ zei één van de spinnen. ‘Maar waag het niet aan andere dingen te zitten dan aan de aarbeien.’ Dat beloofde de man. Diep in de nacht toen de spinnen even niet goed opletten liep de man heel dicht naar zo’n wondervrucht toe, en zei : ‘Hey.’

 

Stop een aardbei in me,’ fluisterde de wondervrucht. De man keek even om zich heen of de kust veilig was en stopte toen een aardbei heel diep in de wondervrucht. Binnen korte tijd groeide er een aarbeienboom vanuit de wondervrucht met de lekkerste aarbeien die ook konden spreken. ‘Hoe deed je dat ?’ vroeg één van de spinnen. Toen vertelde de man maar wat hij had gedaan. En van de spinnen moest hij nu een aarbei stoppen in alle wondervruchten. Binnen de kortste keren stond de tuin helemaal vol met aarbeienbomen met de lekkerste aarbeien die konden spreken. En niemand wist waar de wondervruchten gebleven waren.

 

 

Het Boze Vruchtenbos

 

Er was eens een man die in een bos kwam waar allemaal exotische sprekende vruchten hingen. De man begon één voor één van die sprekende vruchten te eten, maar na een tijdje begon het hem te vervelen, en wilde hij wel dat de vruchten bananen waren. De man zei dat tegen die sprekende vruchten, en toen begonnen die sprekende vruchten verschrikkelijk kwaad te worden. Ze werden jaloers, en waren ineens helemaal niet meer zo aardig. De man was erg bang geworden, en rende dieper het bos in, maar de sprekende vruchten kwamen hem achterna. Helemaal in paniek ging hij een huisje binnen, waar een heks op een stoel zat. De man vertelde het verhaal, en de heks zei : ‘Dat is nou ook wat. Nu ben je op de vlucht voor sprekende vruchten, en nu val je in de handen van een heks.’ Maar ja, de heks had tenminste wel bananen in huis liggen. ‘Ik ben zo blij dat ik een paar bananen zie,’ zei de man. De sprekende vruchten begonnen al op de deur te kloppen. ‘Wegwezen !’ krijste de heks.

 

Maar de sprekende vruchten begonnen steeds woester te worden, en begonnen ook al hard op de ramen te tikken. ‘Ik had jullie toch gezegd : wegwezen !’ krijste de heks. Maar de sprekende vruchten werden zo over de top woedend dat ze de ruiten insloegen en naar binnen kwamen. De heks gaf een gil, sprong door een ander raam en ook de man dook haar achterna. Met z’n tweeen renden ze nog dieper het bos in, terwijl gevaarlijk woedende sprekende vruchten achter hen aanzaten. Na een tijdje waren de twee helemaal omsingeld door de sprekende vruchten, want het bos was vol met sprekende vruchten. Steeds dichter kwamen de sprekende vruchten bij de man en de heks. ‘Dit is het einde,’ zei de man. ‘Mag ik een banaan ?’

 

Je kunt maar beter die sprekende vruchten eten,’ zei de heks, ‘anders overleven we het niet.’ De heks en de man hadden een manier gevonden om zo langzaam uit het boze vruchtenbos te komen. Na een tijdje waren ze uit het bos, en wilden er nooit meer naar terug. Ze gingen samen in een huisje wonen ver van het vruchtenbos vandaan. De heks had dan wel geen sprekende vruchten, maar wel bananen en zoveel andere dingen. En zo leefden ze daar nog lang en gelukkig.

 

De Reuzenvrouw

 

Er was eens een perzik die hele grote oren had. Hij werd er vaak om uitgelachen door andere perzikken, en ze zeiden allemaal dat als hij een meloen was geweest dan was het allemaal niet zo erg. Van verdriet ging de perzik met de grote oren op een dag naar het bos, om nooit meer terug te komen. Daar vond hij een banaan met een hele grote neus. Ook de banaan was gevlucht, omdat ook de banaan altijd door andere bananen werd uitgelachen. Ze zeiden dat als de banaan een meloen was geweest, dan was het allemaal nog niet zo erg. Ze besloten samen op te trekken. Na een tijdje kwamen ze aan bij een groot kasteel. Hier werden ze ontvangen door een komkommer met een hele grote kin, en al gauw kwamen ze erachter dat hier nog veel meer woonden met hele grote lichaamsdelen. De komkommer met de hele grote kin zei dat achter het kasteel een berg is waar een huilende reus woont. De reus zou huilen, omdat hij zo eenzaam was. De komkommer met de hele grote kin had een idee. Als ze nou allemaal zich aan elkaar vast zouden maken, dan zouden ze vanzelf een reuzenvrouw worden voor de reus. Dat deden ze, en met een beetje gepuzzel kwam er een prachtige vrouw tevoorschijn. De vrouw begon aan haar tocht op de berg, en even later was de reus de allergelukkigste.

 

De Komkommerprins

 

Er was eens een fee die in een perzikkenhuisje woonde. Het huisje was helemaal van perzikken gemaakt. Als je van die perzikken at, dan kon je uiteindelijk het huisje binnen komen. In het begin leek de fee heel aardig, maar later kwam de bezoeker erachter dat er geen ontsnapping mogelijk was uit dit huis. Iedereen kwam uiteindelijk in de perzikmuren terecht om in een hoop perzikken te veranderen en zo andere bezoekers naar binnen te halen. Maar op een dag kwam er een komkommerprins naar het perzikhuisje toe, en riep : ‘Zeg fee, laat die perzikken eens los.’ En toen begon de komkommerprins met sinaasappels te gooien. De fee kwam in paniek naar buiten, en rende weg. De komkommerprins stopte niet met het gooien van sinaasappels totdat het hele huisje ingestort was. Nu begon het puzzelwerk, want alle perzikken waren door elkaar heen gehutseld. Maar na een tijdje had hij alle wezens weer goed in elkaar gepuzzeld en nam hen allen mee naar zijn komkommerpaleis. Er zat ook een bananenprinses tussen, en nadat hij alle wezens weer had vrijgelaten ging hij samen met haar in het komkommerpaleis wonen.

 

De Banaanse Sinaasappelkoning

 

Er waren eens een man en een vrouw in een tuin met sinaasappelbomen. Plotseling verscheen er een banaan met sieraden in de struiken tussen de sinaasappels. De man en de vrouw dachten dat het een slang was, en bekogelden de banaan met sinaasappels. ‘Weten jullie wel wie ik ben ?’ sprak de banaan met sieraden. ‘Ik ben de koning van de sinaasappels.’ En hij begon de sinaasappels met zo’n vaart terug te slaan dat de man en de vrouw onder de sinaasappelsap kwamen te zitten. De banaan met sieraden bleef maar gooien, totdat er een zee van sinaasappelsap was ontstaan. De man en de vrouw riepen om hulp. Maar na een tijdje kreeg de banaan met sieraden medelijden met hen, en liet hen op zijn rug zitten, anders zouden ze verdrinken. Hij bracht hen naar een eiland waar ook komkommers en bananen waren. Er waren ook een bananenkoning en een komkommerkoning, en zij hadden wel trek in wat sinaasappelsap. Maar zij dronken daar zoveel van dat de banaanse sinaasappelkoning boos terugkwam, en met zoveel sinaasappels begon te gooien dat zelfs het eiland overstroomde. Het werd een woeste zee van sinaasappelsap, waarin zelfs de banaanse sinaasappelkoning dreigde te verdrinken. Gelukkig kon de komkommerkoning vliegen en nam ze allen op zijn rug. Hij vloog naar een meloen in de lucht. De meloen nam ze naar binnen, en vroeg wie de schuldige was. Allen wezen ze naar de sinaasappelkoning, die door de meloen direkt weer in de sinaasappelzee werd geworpen. Maar later kreeg de meloen spijt, en dronk de hele sinaasappelzee leeg. De banaanse sinaasappelkoning verstopte zich weer tussen de sinaasappelbomen in de tuin. Op een dag kwamen er weer een man en een vrouw in de tuin. Toen ze de banaanse sinaasappelkoning zagen begonnen ze met sinaasappels naar hem te gooien, omdat ze dachten dat het een slang was. Maar ditmaal gooide de banaanse sinaasappelkoning niks terug, en besloot ook om maar niks te zeggen, want hij wist waar dat op uit kon lopen.

 

De Jungle-vrouw

 

Er was eens een vrouw die elke dag naar een jungle kwam waar wilde komkommers groeiden. De wilde komkommers verslonden altijd iedereen die ze tegen kwamen, en ook vochten ze onderling. Maar de vrouw strooide wat poeder over hen heen, zodat ze tam en slap werden, en stopte ze dan in haar mandje. Dan ging ze altijd naar een grot diep in die jungle waar een vreemd beest woonde die wilde spinazie bewaakte. Ze gaf dan het beest één of twee wilde komkommers en kreeg dan toegang tot de wilde spinazie waar ze hen voerde met de wilde komkommers. Op een dag was de wilde spinazie zo groot geworden dat ze uit hun gevangenschap braken, het vreemde dier verslonden, en daarna de gehele jungle. Sindsdien is de wilde spinazie altijd bij de vrouw gebleven.

 

De Vreemde Paddestoel

 

Er groeiden eens bananen tussen de paddestoelen. Een paar vermoeide kabouters namen hun intrek in één van de bananen omdat ze niet wisten dat het geen paddestoel was. Na een lange nacht kwam de eerste kabouter naar buiten, en ontdekte dat het geen paddestoel was. De kabouters wilden weer vertrekken, maar toen werd de banaan erg kwaad, en kwam achter hen aan. ‘Vlug,’ riep één van de kabouters, ‘naar het perzikken-veld.’ Toen ze bij het perzikken-veld waren aangekomen doken ze in de eerste de beste perzik en de banaan dook hen achterna en kwam al snel vast te zitten. ‘Hoera !’ riepen de dwergen. Even later stonden ze weer buiten, en zagen hoe de banaan weer rechtop kwam te staan met de perzik op z’n kop. Het was precies een paddestoel, en sindsdien zijn de kabouters daar maar in gaan wonen.

 

Het Komkommerkasteel

 

Er leefden eens een man en een vrouw in een komkommerkasteel. Maar op een nacht kwam er komkommersap van het plafond af, en de man en de vrouw konden er niet van slapen. ‘Het dak lekt,’ zei de vrouw. De man ging naar buiten, en zag een enorme komkommer op het kasteel zitten die van de komkommers at. ‘Hey, wil je daar eens mee ophouden !’ riep de man. ‘We kunnen er niet van slapen.’ Maar de komkommer begon te lachen en begon de komkommersap in het gezicht van de man te spuwen. De man werd woest en klom op het dak, en even later was hij binnenin de komkommer. ‘Zeg, wie zit daar in die machine ?’ riep de man. Even later zag hij een komkommerprinses diep in de komkommer. ‘Zeg, haal jij al die streken uit ?’ vroeg de man.

 

Ja,’ zei de komkommerprinses. ‘Ik voel me zo alleen, en ik kan niet weg.’

 

Waarom kun je niet weg ?’ vroeg de man iets vriendelijker.

 

Omdat de komkommer dichtklapt zodra ik eruit wil,’ zei de komkommerprinses.

 

Nou,’ zei de man, ‘wat als ik je plaats nu inneem ?’ Daar stemde de komkommerprinses direkt mee in. Ze zou graag in het komkommerkasteel willen wonen. Toen de komkommerprinses uit de komkommer stapte vloog de komkommer met de man direkt weg. De komkommerprinses stapte even later het komkommerkasteel binnen. ‘Waar is hij ?’ vroeg de vrouw aan de komkommerprinses. ‘En wie ben jij ?’ Toen vertelde de komkommerprinses het verhaal. Na een paar jaar begon het komkommerkasteel weer te lekken. ‘Oh,’ zei de vrouw, ‘dat zal hem zijn. Hij heeft vast genoeg van de vliegende komkommer.’ De vrouw rende naar buiten, klom op het dak, en toen in de komkommer. Daar kwam ze de man tegen. ‘Ik kan hier niet weg,’ zei de man. ‘en ik voel me zo alleen, zoals de komkommerprinses zich eens voelde.’

 

Toen greep de vrouw nog wat komkommers van het dak, en zei : ‘Nou, dan blijf ik toch gewoon bij je ?’ En zo vertrok de komkommer met zowel de man als de vrouw, en ze leefden nog lang en gelukkig.

 

 

De Frambozenverkoper

 

Er woonde eens een sinaasappel in een kersenboom. Op een dag kwam er een frambozenverkoper langs de kersenboom, en dat vond de sinaasappel wel interessant. Ze vroeg of ze wat frambozen van hem mocht kopen. ‘Nee,’ zei de frambozenverkoper nors, ‘ik verkoop niet aan sinaasappels.’ Maar toen werd de sinaasappel erg boos en slokte de frambozenverkoper op. Na een tijdje kwam er een hond langs de kersenboom. De hond lustte geen kersen, maar wel sinaasappels, en slokte de sinaasappel in één hap op. Een eindje verderop kwam de hond een leeuw tegen, die ook nogal hongerig was, en snel de hond opslokte. Toen de leeuw bij de kersenboom aankwam werd de leeuw erg misselijk, omdat hij niet tegen kersen kon. Al snel spuwde hij de hond weer uit, en de hond was daar zo van geschrokken dat hij ook direkt de sinaasappel uitspuwde. De sinaasappel spuwde op haar beurt de frambozenverkoper uit, en sindsdien heeft de frambozenverkoper altijd vriendelijk zijn frambozen aan de sinaasappel verkocht.

 

De Reuzenbewaker

 

Er was eens een reus die een wondermeloen bewaakte. Velen probeerden bij de wondermeloen te komen, maar de reus joeg hen allemaal weg. Op een dag was er een kaboutertje die zo klein was dat de reus hem niet zag. Met gemak kwam het kaboutertje bij de wondermeloen, ging naar binnen, en besloot er te wonen. Maar op een dag hoorde hij hulpgeroep vanuit het diepere deel van de wondermeloen, en besloot op onderzoek uit te gaan. Na een tijdje lopen zag hij een fee die vastzat. ‘Wees maar niet bang hoor,’ zei de kabouter. Ik heb wel een plannetje. Ik ben veel te klein om jou los te krijgen, maar ik weet wel wat. En zo ging de kabouter weer naar buiten, en riep de reus. Maar de reus zag natuurlijk helemaal niets. Toen de kabouter een klein vlammetje maakte zag de reus het wel. De kabouter nodigde de reus uit om binnen in de wondermeloen te komen. Dat ging niet zo makkelijk, maar na een tijdje was de reus binnen. ‘Zo,’ zei de reus, ‘ik wist niet dat er ook kabouters in de wondermeloen woonden.’

 

Nou,’ zei de kabouter, ‘ik woonde hier eerst ook niet, maar ik was zo klein dat ik makkelijk langs je heen kon komen.’ Maar toen werd de reus erg kwaad. De kabouter zette het op een rennen, dieper in de wondermeloen, en de reus kwam achter hem aan. Na een tijdje kwam ook de reus vast te zitten, en begon om hulp te roepen. Na een tijdje kwamen er reuzen die zelfs groter dan hem waren. Met z’n allen rekten ze de wondermeloen uit, zodat de reus los kon komen, en ook de fee. De reus was er zo van geschrokken dat hij nooit meer binnenin de wondermeloen wilde, en de fee is vanaf toen voor altijd in het voorste deel van de wondermeloen blijven wonen, samen met de kabouter.

 

De Perenprins

 

Er was eens kasteel waarvan de deuren tussen de vertrekken indiaanse wondervruchten waren. Je kon door die deuren heen, maar je kon niet meer terug. Het was als een soort fuik. Veel mannen raakten in het kasteel verstrikt en kwamen steeds dieper en dieper, totdat ze in de diepste kamer van het kasteel kwamen, waar een perenprins van steen stond. Om de perenprins heen lagen allemaal peren. ‘Zeg perenprins,’ zeiden de mannen. ‘Hoe komen we weer uit dit kasteel ?’

 

Ach,’ zei de perenprins. ‘Neem gewoon wat peren mee, en gooi ze tegen de wondervruchten aan, dan gaan ze vanzelf weer open. Maar alsjeblieft, neem mij ook mee.’ Maar de mannen begonnen de perenprins uit te lachen, en gingen zonder hem terug naar de indiaanse wondervruchten met een heleboel peren. En het werkte. Telkens als ze een peer tegen de wondervrucht gooiden opende die zich weer, en zo konden de mannen helemaal terug tot de ingang lopen. Maar de poort-wondervrucht vertoonde ineens haar tanden, en verslond de mannen één voor één. En zo gebeurde dit vaak, totdat er op een dag een arme man in het kasteel terechtkwam. Ook hij kwam in de diepste kamer bij de perenprins terecht. Hij kreeg medelijden met de perenprins en besloot hem mee te dragen. Dat was wel zwaar, maar het lukte goed. Toen ze bij de poort-wondervrucht aankwamen sprak de perenprins : ‘Vlug, gooi er een peer tegenaan, en zet mij dan in de opening. De arme man deed wat hem gezegd werd, en de wondervrucht brak al snel de stenen perenprins kapot. Een klein mannetje kwam uit het gebroken standbeeld, en liep blij naar buiten, terwijl de arme man hem volgde. Het kleine mannetje leidde de arme man naar zijn koninkrijk, en hier zijn ze lang en gelukkig blijven wonen.

 

Het Tovermannetje

 

Er was eens een kasteel waarin indiaanse vliegen een reuzenmeloen bewaakten met daaronder een stel reuzenbananen. De reuzenmeloen droeg sieraden en was als een ravijn waarin vele bezoekers van het kasteel te pletter vielen. De reuzenbananen die daaronder lagen verslonden dan degenen die in de reuzenmeloen waren gevallen. Onder de reuzenbananen was een schatkamer. Op een dag was er een man in het kasteel die zich goed had voorbereid. Hij had gehoord van de gevaren, en had een lang touw meegenomen waarlangs hij voorzichtig naar de reuzenbananen toegleed, terwijl hij een slaapmiddel liet neervallen in de reuzenbananen. De reuzenbananen vielen direkt in slaap, en zo kwam hij even later in de schatkamer. Maar ineens vielen indiaanse vliegen hem aan. Ze hadden gevaarlijke angels, maar de man prikte wat vruchten aan die angels. De indiaanse vliegen vonden die vruchten zo lekker dat ze de man helemaal vergaten. De man liep verder naar de schatten, en zag daarop een klein mannetje zitten. ‘Ik zit hier al tijden omdat ik de schatten moest bewaken,’ zei het mannetje. ‘Maar ik ben blij dat er iemand is gekomen.’ Doordat de reuzenbananen en de indiaanse vliegen waren uitgeschakeld kon het mannetje zijn toverkrachten weer gebruiken, en toverde hemzelf, de man en de schatten snel buiten het kasteel. Snel zochten ze toen een veilige plaats op, en leefden daar nog lang en gelukkig.

 

Het Wondersap

 

Er waren eens wat indiaanse konijnen die in een hol wilde bonen bewaakten waaruit heerlijk geurend wondersap stroomde. Op een dag lokte een man de indiaanse konijnen met heel lekker voer naar buiten, en ging toen het hol binnen. Maar de wilde bonen met het wondersap waren zo woest dat ze de man verslonden. Niet lang daarna probeerde een andere man het. Hij lokte de indiaanse konijnen naar buiten met lekker voer, ging het hol binnen en verspreidde direkt een slaapmiddel waardoor de wilde bonen slap gingen hangen en al snel in slaap vielen. Hij bracht de wilde bonen met het wondersap naar een smid, die hen in ijzer liet smelten, maar in de top lieten ze een klein gaatje zitten voor het wondersap. En zo kon de man veel wondersap verkopen, terwijl niemand wist waaruit het voortkwam.