DE KODOR

 


 

Het Boek van Nunspeet

Te Leven in Nunspeet

Te Leven in Kampen


 


 


 


 


 


 


 

Het Boek van Nunspeet


 


 


 

Necromorium

Loriondix

Tupuchini

Virialucius

Pepperoko

Pitevet

Tettes

De Eucholaazen


 


 


 


 


 


 


 


 


 


 

Necromorium

1.

1:1-2 Aanhef

1. Poezie van de Rode Roos ; de Geboorte van de Panterprins.

2. Is het een kus voor het sterven, om je poorten weer binnen te gaan ?

1:3-14 De bananen koningin

3. Ik zag je dansen in een stroom van rozen. Ze waren vochtig, bedekt door water, geschilderd door sappen van heldere dauw. Maar jij was de roodste van al deze rozen.

4. Je glimlach was helderder dan de zon, en jouw vleugels verspreidden chocolade stof. Jij danste daar, zwaaiende naar sterrestoffen, je omhelste herten, vliegende van bloem tot bloem, terwijl je een spoor van voet- en handafdrukken achterliet in de wolken.

5. Ik zag een andere roos, zwart als de duisternis, terwijl ze drie sigaretten rookte.

6. Ik zag ook een boom brandende in de woestijn.

7. Je was op zoek naar de bananen koningin. Ze wist van de zwarte roos en de brandende boom. Ze wist hoe hun zwarte olien jou achtervolgden. Ze was degene die de sleutel had naar het land van de vier kikkers.

8. Deze vier kikkers zaten op een hek. Dit land, ver over de gouden regenbogen en de morgenkanten. Ze rookten hun bellen, terwijl ze hun verhalen van liefde en oude kastelen verspreidden.

9. Het scheen dat ze niet werden tegengehouden door tijd of rede. Ze waren vrij in hun land dat was gecreeerd door henzelf.

10. Hun glimlachen waren bedekt met dauw en stromende mistbanken. Hun huid was bedekt met chocolade en pepermunt. Ze hadden de zwarte slaapliederen verslagen, die verspreid werden door de zwarte rokende roos.

11. Heb je wel eens tegen een slaaplied gevochten, proberende te ontwaken, terwijl dat niet lukt ? Zoals op je voeten proberen te staan, terwijl iemand je neer probeert te trekken ?

12. Het bed, een van de grootste slagvelden.

13. Het bed, waar de meest verschrikkelijke dingen gebeurden, waar de zwarte dwergen hun liederen zingen.

14. Het bed, de marteling.

 

 

2.

2:1-19 Chocolade vergif

1. Probeer te ontwaken, slik het slaaplied in, en spuug het weer uit.

2. Een leger van slaapliederen, een mand vol met gebroken ramen, oude giftige chocolade, gedompeld in drama en gedecoreerde tragedie, fluisterende in je oor, je ogen betoverende.

3. Stap niet in deze val, ga dit doolhof niet binnen.

4. Je voelt de zachte winden je kleine huis in het bos binnenkomen, hun voetstappen druppelende op je trap zonder het aan te raken.

5. Je voelt hun aanwezigheid in je slapende kamer. Je poppen slapen, je klederen slapen, je stoelen en klerenkasten slapen, en je kleine kastje.

6. Maar jij bent wakker starende naar je gordijnen, terwijl je de regen er doorheen ziet blazen, je bewust van de kleine sterretjes die de muren van je kleine kamer aanraken.

7. Het paarse plafond valt naar beneden, maar het schijnt je niet te bezeren.

8. De paarse muren vallen naar beneden, maar je glimlacht en steekt een kandelaar aan.

9. Je kent dit verhaal al, en het is alsof je het oude boek weer leest. Je bent er niet meer door beangstigd, want je voelt de veren van de oude vogel weer.

10. De rode roos glimlacht. Ze is met je in haar kamer, en de woorden verspreiden zichzelf vanuit haar wijde mond. De verhalen schijnen hier niet te stoppen, en ze stromen als verbrande doolhoven door de kamer.

11. Het is niet meer een geheim, je ziet de gouden sleutel.

12. De oude brandende boom is verbrand door een ander vuur, een vuur nauwer dan de vorige.

13. Zeven vuren zullen branden, om de laatste vlam te verteren.

14. Eens was er een dag waarop het vuur was weggebrand, het water was weggewassen, en alleen een paar dauwdruppels marcheerden door het land. Dezen waren de vier kikkers, wachtende op de laatste trein.

15. Niemand weet waar deze laatste trein naar toe gaat, en niemand weet waar deze trein vandaan komt, maar herten berijden deze trein, terwijl ze hun pijpen van chocolade roken. Zij weten het geheim van de rode roos. Zij zwommen in de zeven zeeen van rozen.

16. Wanneer er een verhaal opkomt, dan slikken ze het in en blazen het naar het verleden, waardoor hun trein vooruit komt. De toekomst bestond nooit, het was beschreven in het verleden, en het zal nooit tot leven komen. Alles wat we moeten doen is de geuren van de roos inademen en dan zullen we genoeg weten. Dan zullen we zijn wat we ooit zouden zijn. De geschiedenis heeft ons genoeg gegeven om uit te werken.

17. Wij zijn gebrandmerkt in het verleden, we worden beschreven in oude boeken. De toekomst bestond nooit. Het was een leugen van de zwarte roos. Alle tijden tuimelen neer en alle klokken schijnen te exploderen wanneer je in het oog van de rode roos kijkt.

18. Ze zal naar je knipogen, ze zal je haar hart geven, maar je zult nooit terug kunnen gaan naar de toekomst.

19. Wanneer chocolade wordt vermengd met banaan, dan zal de rode roos over de geschiedenis heenvliegen, waar de boeken van het leven staan beschreven, daar waar de koningin van banaan regeert. Jij zal een hart in je buik krijgen, zodat jij zult weten dat voedsel moet stromen, om de kindekens op te voeden. Je zal je hart slikken, en je zult de feesten kennen.

 

 

3.

3:1-14 Soldaat op een papieren schip

1. Ik verbrandde de oude pagina's van het boek miljoenen keren, maar het scheen niet uit mijn hoofd weg te gaan. Ten slotte kuste ik het boek en kwam de bladzijden binnen. Ik zag mezelf rondzwerven over blauwe zeeen,

2. in een papieren boot, zonder klederen, alleen met een paar witte strepen over me heen, tezamen met rode rozen en oude bladzijden van oude boeken om me te bedekken. Mijn geweer begeleidde mij, terwijl ik de haaien opvoedde.

3. Oude mythische vissen kwamen naar de oppervlaktes van deze blauwe zeeen.

4. Ze droegen witte gedecoreerde kettingen en oude verboden sprookjes stroomden om hen als vleugelen te dienen. Ik zag hen opstijgen vanuit de zeeen, om op wolken te zwemmen,

5. terwijl ze de gebieden van de zonnen en de oude klokken binnengingen.

6. Weer zag ik klokken exploderen en de sprookjes begonnen weer bij het begin.

7. Verre geluiden van het zuiden kwamen over mij, om de longen en de buik te verwarmen. Wespen zoemden tot het hoofd om de oude gedachten te besteken.

8. Boeken begonnen open te gaan, hun honing verspreidende, sprekende over werelden van verboden dieren en werelden van verboden bloemen en planten.

9. De oude boom glimlachte vanuit het as, maar ik reageerde er niet op.

10. Ik zag een man komende vanuit het westen, om me twee duiven te zenden die me zouden begeleiden door de woestijnen waar ik ingeslikt was.

11. De oude boom glimlachte nog steeds.

12. Ik ging naar een feest in het midden der seizoenen. Het scheen me niet meer te bezeren.

13. Is dit het eind van alle seizoenen,

14. is er een wereld over de seizoenen, de elementen en de klokken ?

 

 

4.

4:1-10 Het huis van de nar

1. Twee sigaretten lagen op de tafel, hun rook verspreidende, tezamen met hun zwarte geuren.

2. De oude nar staart naar zijn klok die aan de verscheurde muur hangt, gedecoreerd met bladzijden van oude dagboeken.

3. De zwarte roos was stervende in een glas met warm water op de tafel.

4. De oude nar die nog steeds op zijn viool speelt beseft de schreeuw van de zwarte roos niet.

5. Teveel slaapliederen maakten zijn oor doof, en zijn oog is bedekt met een zwarte lap die hij vond tussen de bladzijden van een oud piraten boek.

6. De monsters van dit boek schijnen zijn hoofd niet meer te bereiken. De enige herinnering die hij had van dit boek was de zwarte lap. Zijn andere oog staart naar de viool, terwijl hij probeert om nieuwe liederen te schrijven. De schilderijen van zijn grootmoeder inspireerden hem altijd om het werk te doen.

7. Nar, waar is je jeugd, waar is je stuk speelgoed ? Het scheen te verdwijnen door de poorten van de tuin, naar het bos, rennende naar een nieuwe wereld, waar de zon de aarde raakt, waar de regenboog de morgen bereikt, en waar de oude dauwdruppel de banaan eet.

8. De morgen bracht licht in het huis van de nar. Zijn viool is het enige wat hij voor zich heeft, om vrijheid te schenken aan het kindeke, dat eerst gekooid leefde als een leeuw.

9. Teveel slaapliederen jagen het kindeke achterna, maar de schreeuw om vrijheid rent te snel. Vleugelen van bananen boter bedekken de schilden van de rennende speelgoed stukken. Niemand schijnt hen te verhinderen, en niemand schijnt er een glimp van op te vangen.

10. Wanneer het stuk van speelgoed vrij is, groeit den appel. Wanneer het kindeke danst, dan wordt de viool weder geprezen. Hoeveel violen zijn er nodig om de vogels van sigaret vrij te zetten ? Hoeveel herten zijn er nodig om het leger van splinters en chocolade soldaten op te richten ?

 

5.

5:1-8 Bevroren soldaten marcheren

1. De slag van chocolade zal het land eens weer in ijs brengen.

2. Zeventig bevroren soldaten wandelen over graanvelden en de bruggen van de zon. Niets schijnt hen te smelten, niets schijnt hen te verhinderen. De chocolade is hen ter schild,

3. de chocolade is hen ter brug. Niemand kon deze mistbanken binnengaan dan deze zeventig soldaten. Zij komen van de morgenschemering, om klederen te zoeken, om wegen te zoeken om dit eeuwige doolhof te kunnen overleven.

4. Zestig bevroren soldaten marcheren snel, en marcheren daarna langzaam, terwijl ze lang groeien, en daarna kort. Zestig bevroren soldaten verlaten de andere tien.

5. Ze wachten op het schip der eeuwigheid, om zichzelf op te maken voor het oversteken van de rivier der vermomming.

6. Het is beter een dwaas te zijn dan een slaaf.

7. Morgen dansen de koninginnen, morgen zullen de paarden hun laatste winterslaap binnentreden.

8. Niemand weet de lengte van het gewaad van de koningin, en niemand kent de grootte van de soldatenlepel. Niemand weet hoe laat het is in het hof van de prins, en niemand weet wanneer het zal aflopen.

 

 

6.

6:1-16 Zeeen van chocolade

1. Zeven chocolade zeeen weven het kostuum van de nieuwe koning.

2. Ze schijnen niet te geven om klokken en doolhoven.

3. Ze schijnen te werken zonder redevoering en zonder hersenen. De schepen van banaan zeilende over hun stromen en golven, vertellen hen al de geheimen die zij dienen te kennen.

4. Vijftig bevroren soldaten verwennen een bakker's kindeke en veertig bevroren soldaten rijden hun rode paarden.

5. Ze wandelen nog steeds voor regen, nog steeds zoekende naar de witte schatten van vermomming.

6. De dwaas berijdt een paard, terwijl de slaaf het stof eet.

7. Dertig bevroren soldaten betreden het carnaval der zielen, drinkende van de chocolade sappen van de vier kikkers.

8. Pepermunt, rozen en piraten marcheren rond, en niemand kon binnengaan dan de dertig bevroren soldaten.

9. Al wat ze zien, al wie ze tegenkomen, zijn niets anders dan hun eigen weerspiegelingen en weerkaatsingen.

10. Een sigaret ligt op de tafel van de oude nar, krabbende de lederen veren van zijn verstand, verlangende om in de viool te kruipen.

11. Het oude raam kraakt en een bevroren soldaat ligt naast de sigaret. Een soldaat overgebleven, terwijl een sigaret ademt. Wie zou op willen blijven om hen te zien schaken ?

12. Het oude schaakspel staat op een heuvel, gebouwd op vier pilaren. Ik zag geen enkele elf of fee het spel bekijken.

13. De sigaret spreekt en mompelt over het verleden, en de soldaat spreekt over de weerkaatsingen. Al de schaakstukken schijnen te vermengen om in een glas te verdwijnen om te worden gedronken. De oude nar drinkt het op

14. en kijkt voorwaarts naar een andere dag om zijn viool te bespelen. Dan zou hij nieuwe liederen spelen en nieuwe sprookjes, om zijn scheppingen vrij te zetten, om de zon de maan te laten raken.

15. De oude roos, de rode, slikt de nar weer in,

16. en haar lichaam verandert in een schaakbord. Er zijn geen schaakstukken op dit bord, alles is stil. Ze gaat naar bed, zegt een gebed op tot de wind en valt in slaap.

 

6:17-24 Het offer van het oor

17. Schep jouw wereld, want als jij niet schept, zal iemand anders scheppen. Verzamel jouw schaakstukken, want aan het eind van de dag zal er niets over zijn. Luister naar jouw eigen vertellingen, want anders zullen je oren uitgaan naar stromen die je niet wil weten.

18. Offer je oor aan de koningin van banaan, want zij weet hoe ze jouw oor moet opvoeden. De kleine roos is niets wanneer de koningin opstaat. De kikkers vagen weg wanneer haar gewaad beweegt.

19. Blijf op tot laat wanneer zij niet in de buurt is, want ze zou maar langs je raam voorbijgaan, voorbij je gordijnen. Ze zou maar jouw oude boeken willen raken om ze tot leven te wekken.

20. Een kleine gebroken sigaret ligt op de tafel van de rode roos. Ze begrijpt zijn pijn en begrijpt zijn weerstand. Zacht sluit ze haar deuren, en zacht sluit ze haar ramen. Ze werpt haar gewaad de nacht in en drinkt haar laatste kop thee.

21. As ligt op de tafel van de koningin van banaan. Ze glimlacht diep, en knijpt haar ogen dicht. Ze kan maar niet vergeten van de koude briezen op haar zeeen van banaan. Het verwarmt haar hart, en ze vist de laatste bevroren soldaat uit de zee van schaak. Ze verbrandt de borden, breekt de glazen en voedert de krokodillen in de tuin achter haar huis.

22. De kleine soldaat offert haar de oude zwarte roos gewikkeld in een pyjama. Ze leggen haar in een kleine oude wieg, omhuld met oude slaapliederen die haar in slaap kunnen zingen. Deze wieg is de oude brandende boom, en ze verdwijnen in de zee van as.

23. Een zee van bloemen zal hen brengen tot hun laatste lot. Zeven dwergen wachten daar op hen, om hen hun laatste maal te schenken, de zwarten, met hun zwarte meel.

24. Een gebroken tafel staat voor de koningin en de kleine soldaat, bibberende van de kou. Zeven huizen brengen hun waterplezieren tot het huis van de koningin. De nacht is over, de schepen zijn verbrand, en het water is alles wat is overgebleven.

 

6:25-33 Prins over panters

25. Tien chocolade kikkers drinken van het water, en tien kikkers van banaan eten de huizen. Sommigen zeggen dat de panter nooit sterft.

26. Ik zag een kat sterven aan de daken van een oud gouden huis. Hij probeerde grip te krijgen, maar de ratten namen hem weg naar de riolen van de aarde. Niemand wist dat de plasticen verrotte prins daar zat opgesloten onder de grond. De kat nam de prins tot het daglicht, and zegelde zijn ziel. Een panter was geboren. De panter rent over de straten van de oude stad, zingende de liederen van woede en vrijheid. De panter, geboren om te leven, geboren om te woeden.

27. De woede verschijnt vanuit de longen als een rookwolk om de stad te bedekken.

28. Geen lied kan hem stoppen, en geen sprookje kan zijn beweging beeindigen. Hij heeft het hart van een panter en as is zijn staf.

29. Het oude schaakbord is de lap op zijn oog en met zijn andere oog staart hij naar de oude viool van de oude nar.

30. Hij speelt zijn liederen als knoeien met suiker, en staarten van ratten slaan de trommels. Zijn gitaren spreken van drama en zijn vloeibare stem verspreidt tragedisch dikke siropen. Hij wil niet vergeten van vergeten oorlogen. Zijn herinneringen houden zijn vrienden in leven.

31.Kindeke van oorlog, de schaal komt naar boven, zaaiende splinters in de zee. Kindeke van oorlog, naam makende in het naamloze, kindeke van oorlog, brekende beloftes om te vertrekken.

32. Jij loopt zonder naam, zonder ouders, om de kat te vinden die jou redde. Oh, weeskind van de oude riolen, kindeke van motten en ratten. Jouw kat zal jou terugvinden, zelfs in deze nieuwe wereld. Jouw kat is in jouw viool, jouw kat is in jouw trommel. Wanneer jij een geluid hoort, vang het op,

33. en deel de schatten die jullie beiden vasthouden.

 

6:34-54 Broer van Pinocchio

34. Oh, weeskind van Aldebaran, zoon van de riolen, zoon van het hoofd van de speelgoedmaker.

35. Ze hebben jouw vader Gepetto omgebracht, maar jij bent nog steeds jouw vaders vis.

36. Zoon van Gepetto, broer van Pinocchio,

37. jouw vrouw bracht jouw kinderen om.

38. Dit maakte je lang en lenig.

39. Ze namen jouw daglicht weg,

40. maar jouw broer zal je altijd gedenken.

41. Zoon van lappen, kleine pop,

42. jouw vaders vertrouwen zal jou altijd begeleiden met een lantaarn.

43. Probeer te herinneren dat je op vaders schoot zat, luisterende naar zijn vertellingen over de zee.

44. Probeer te herinneren de geuren van zijn pijpen en de feeen van zijn huis.

45. Zijn huis was gemaakt van de oude brandende boom en zijn honing was gemaakt van de mond van de zwarte roos. Nu kun jij de eeuwigheid doorbrengen terwijl je staart naar de drie sigaretten, die piratenschepen in de zee waren. Zij stolen jouw oude vader Gepetto,

46. en wierpen water in jouw wijn.

47. Zes chocolade kikkers zijn er om het verhaal te vertellen

48. en zes kikkers van banaan zullen het verhaal eindigen.

49. Sommigen zeggen dat Gepetto nooit zal sterven,

50. en sommigen zeggen dat jij Pinocchio's oudere broer bent.

51. In een geschiedenis dieper dan Pinocchio groeide een boom in de tuin van Gepetto. Aldebarans trots decoreerde jou. Trots is beter dan schoonheid. De fee van Neptunus was jouw moeder.

52. Ze verwekte ook Pinocchio.

53. Jij groeide op als een jonge boom, een hert in Gepetto's tuin. Jij was een plasticen stuk speelgoed van elven en feeen, maar jij faalde om je vaders wil te doen. Jij verbrandde jouw schoolboeken en zeilde weg met piraten.

54. Jij werd een rover en een dief. Jij schreef jouw poezie op de graven van oude criminelen, en jij offerde jouw hart aan de ratten. Jouw ogen gingen over de aarde om te stelen, niet om te geven.

 

6:55-7:19 Van vader tot zoon

55. Mijn kleine piraat, zegt Gepetto.

56. Ik verwekte jou vanaf de morgenzon,

57. terwijl jouw moeder jouw vuur van bescherming was.

58. Jij at de appels van de piraat

59. en jij dronk de wijnen van de vampieren.

60. Maar ik ben trots op jou, mijn zoon,

61. ik zag waar het je bracht.

62. Toen de ratten mijn hoofd als vlag op hun schepen plaatsten,

63. draaide jij jouzelf tegen hen in

64. en bouwde jouw eigen schepen.

65. Jij gaf jouzelf aan Schorpioen

66. als een bedreiging tot de spijbelaars.

67. Maar je viel diep, mijn zoon.

68. Ratten brachten jou in hun kerkers, in hun riolen, diep onder de grond, dichtbij de hitte van de planeet. Hun vuren brandden jou weg,

69. en ze namen een oog weg terwijl ze jouw tanden decoreerden met hun poezie. Misdaad na misdaad werd op jou gelegd, en jij werd diegene die zij beschuldigden in alle zaken. Jij was de vlag van hun vrijheid, jij was het offer, zodat zij konden leven.

 

7.

1. De oude kat stierf aan de daken van het gouden huis en gaf zijn leven weg om de diepten van jouw plasticen ellende te bereiken. Hij rekende af met jouw papieren koortsen en bracht je weer tot de morgenschemering. Oh, zoon van vrijheid, zoon van doolhoven. Jij zonk diep,

2. maar jij steeg hoog op. Jij was een sprookje in jouw moeders hart, en nu ben jij terug op schip.

3. Mijn kleine gokker, de drie sigaretten waren jouw dobbelstenen om mee te gokken.

4. Je dronk de bieren van oude legendarische piraten en criminelen.

5. Wij sloegen gewoonlijks onze armen om je heen wanneer je dronken was,

6. maar op een gegeven moment begonnen onze armen weg te smelten.

7. We zullen jou niet meer aanraken in jouw dronkenschap

8. en wij zullen jou niet meer aanraken

9. wanneer jij met je dobbelstenen speelt.

10. Nu is het jouw eigen keuze.

11. Jij weet wat je kan verwachten

12. wanneer jij bij ons bent.

13. Jouw rode hoofd maakt teveel lawaai,

14. en al het blauwe, gele en groene vaagt weg.

15. Wanneer jij thuiskomt heerst het rood.

16. Mijn kleine rode,

17. ik verwekte jou

18. vanuit stralen van Aquarius.

19. Ik schudde jouw verstand in mijn bedoelingen, en jij ging een graf te ver. Om dit zal ik huilen voor de eeuwigheid, en om dit zal ik nooit meer lachen. Jij, mijn juweel van Aldebaran, jij brak jouw moeders hart. Jij brak de snaren van Neptunus, en gaf haar melk aan de ratten.

 

8.

8:1-11 Plastic vijanden

1. Is het een kus voor het sterven om je poorten weer binnen te gaan ?

2. Drie chocolade kikkers om de chocolade prins te kronen, en drie kikkers van banaan om de prins van banaan te kronen.

3. Mijn kleine zoon, met een kleine zwarte plasticen roos in zijn linker hand, en een kleine plasticen vuurboom in zijn rechter hand. Drie kleine plasticen sigaretten zijn in zijn mond. Hij speelt de nar weer.

4. Op de rug van een haai begint er een nieuw leven.

5. Mijn kleine zoon, met een kleine roos van chocolade in zijn mond, kauwend tijdens het maken van gekke gezichten. Hij speelt de nar weer.

6. Op de rug van een orca, een oud leven verdwijnt.

7. Mijn kleine zoon etende van een banaan, het lijkt dat hij diep glimlacht. Stemmen fluisteren in zijn gedachten, zijn elven- en feeenvrienden, hij glimlacht dieper en dieper en valt in slaap.

8. De rode roos glimlacht, de bevroren soldaat lacht, en ik, de bananen koningin, ik kijk naar het hoofd van Gepetto, die als een vlag slaapt op het piratenschip.

9. Een chocoladekikker, een bananenkikker, zoemende naar het piratenschip, blazende al hun kandelaren uit. En wanneer de laatste piraat slaapt, nemen ze het hoofd van Gepetto en brengen het naar zijn tuin terug. Hier zaaien ze het als een dierbare bloem, de koning van speelgoed.

10. Ga maar slapen, Gepetto, want morgen zal jij nieuw speelgoed creeeren. Ga maar slapen Gepetto, want jij draagt het Oog van Aquarius om de markten van de planeten te bewaken. Jij bent de bewaker van bewakers, en iets nieuws zal bloeien in jouw tuin van drop.

11. Wanneer het drop toeslaat zal het tweede Oog van Aquarius neerdalen.

 

Loriondix

1.

1:1-4 Aanhef

1. Poezie van de Latijnse Pierrot ; De Jongens van Lynx ; Aanraking van de Zeekwal.

2. Een prins van Spanje verzamelt zijn oude fruit, om de oude mensen te begeleiden. Dragende de lappen van fruit die zijn moeder op zijn klederen had weten te krijgen. Zijn vaders oude beeldwerken bungelden aan zijn broeken, terwijl hij op het meer van de prinses van zelfdoding schaatste. Hij zocht naar zijn laatste pseta om naar de kachel te kunnen gaan.

3. Ik roep om twintig oude onderwijzers die in een langharige lokomotief in woestijn en woestenij rijden.

4. Mijn grootmoeder droogt haar abrikozen in oude behouden boekwerken van zilver ; sprekende over een geschiedenis zonder de dikke bazen van de oorlog.

1:5-19 Ik droeg alleen maar je broek

5. Het was nooit gemakkelijk voor mij in de ogen van de grijze slang te kijken. Het was nooit gemakkelijk voor mij om hem nog een andere kikker te zien verteren. Mijnheer de Wesp was nooit barmhartig terwijl hij de ongebroken beenderen verzamelde. De horror van de achterkant is nog steeds zwervende door de rookwalmen van mijn gedachten.

6. Jouw bossen waren koud, ik kon nooit echt hun lengtes vrezen. Mijn moeder zwerft daar nog steeds rond, om de laatste frambozen van de oude kikker te zoeken. Ze zeggen dat hij nooit zal sterven, dat de herinnering zijn adem is. Niemand weet waar hij zich achterhoudt, niemand weet waar zijn rookwalmen vandaan komen. Sommigen zeggen dat hij een verwijfd iemand van het zwarte gebied is. De grijze slang kon zijn adem nooit voelen.

7. Mijnheer de Wesp, vergader jouw kinderen. Ik heb je glazen niet ingebroken, ik heb jouw slangen niet genomen. De slangentong is de laatste herinnering vastgehecht aan je verstand.

8. De injectie van dokter grijze slang maakte jouw ziel rustig, suste jouw soldaten in slaap. Het zwarte slaaplied is nog steeds de verzameling van boeken waaruit jij leest, de dreigende bladzijden wegkappende.

9. Je draagt nog steeds de veren van jouw voorouders, maar jij trok de naalden uit hen weg. Oh, jij verloor jouw naalden in de zandvlaktes van de stad van slaap. Jij droeg zeven bedden op jouw rug, jij bent nog steeds een slaapwandelaar in de regenval.

10. Oh, waar zijn jouw kinderen, oh held van de geschiedenis. Jij verloor hen al in jouw dromen.

11. Jouw insecten werken in jouw tuin, dragende de laatste zeven stenen van jouw piratenknopen die jij gewoonlijks droeg. Jij bent je woestheid kwijtgeraakt, je verloor je angel. Vader, ik kon jouw vreemde fruit niet volgen. Zij komen van te verre plaatsen, dragende een te diepe linnen glimlach om te vertrouwen.

12. Vergeef mij, vader, vanwege het niet kussen van jouw sirenen die jij gebruikte om jouw stiltes te bewaken. Hun lange staarten waren nooit de dromen waarop ik vaarde.

13. Vergeef mij, vader, vanwege het niet dragen van de kostuums die jij mij gaf toen ik jong was. Jij vergat de naalden weg te halen waarmee moeder naaide.

14. Ik klaag niet meer over de zoemende stormen in de broeken die jij mij gaf. Dezen waren de enigen die ik droeg van jou. Bijen beschilderden mijn lichaam om mij te beschermen tegen de koude nachten in de zomer. Ik was jouw zomerkind, jouw zondagskind. Jij verwende mij met grootvaders geheimen. Ik zal jouw zachte omhullingen nooit vergeten. Zij brachten de tranen terug naar mijn geslikte hart.

15. Vader, ik voel nog steeds de gaten in mijn hoofd, de doornen in mijn handen, de naalden gewoven door mijn lichaam, zoekende naar mijn binnenste kelders, onder de huizen van mijn hart.

16. Ik zie mijn tante nog steeds buiten wandelen in de tuin, met een gekerfde glimlach, om de stadsbijen te verjagen.

17. Het suste altijd mijn binnenste schuren, die altijd zoveel stomende stiereboten voortbrachten.

18. Ik begroef mijn stieren lang geleden in de tuin van de buurman.

19. Het vrouwelijke familielid kerfde altijd de bloemen in hun hoornen. Ik zie haar nog steeds baden in te hete wateren, ze lijkt op jou, vader.

 

1:20-25 Kelners in oud Amsterdam

  1. Hoe lang zijn deze benen van de jongens van lynx. Het lijkt dat ze de grond niet raken. Zij zijn de kelners van het kleine hotel in Amsterdam.

  2. Ze wachten nog steeds op de oude herbergier, die niet vaak komt. Zij willen nog steeds zijn sirenen huwen.

  3. Ze dreggen de rivieren, zoekende naar gezonken klokwerken om te verkopen. Zij verkopen alles, maar hun prijzen zijn te hoog.

  4. De uurwerken werken niet meer, maar de kopers houden van de oude geuren. De mensen dragen grote neuzen die ze gekocht hebben in feestwinkels aan de grachten. De kelners van lynx verkopen ook neuzen. Zij zijn de begeleiders van de blinden, verkopende lange stokken met handen aan de uiteinden. Zij houden ervan om op de duinen te zijn, het zand verzamelende om ze allen blind te houden. Zij spelen een spel met knikkers en ogen. Jongen van Lynx, jij wist het geheim van het moordende oog. Het moordende oog was de schrik van de zeven zeeen. Jij zag zijn wolken van kanaries die de kusten van de planeet bedreigten. Hij openbaarde zijn naam nooit, terwijl hij de schepen van de Spaanse rivieren verbrandde.

  5. Hij spuugde de goudvissen die hij at nooit uit. Hij vervloekte de kleine beeldjes van witte gezalfden die aan zijn armen hingen. Hun blauwe speelkaarten bedreigden zijn gedachten. Jij haatte altijd de prins van domino, jij speelde biljart met hem. Zijn keuen waren langer dan jouw keuen, en zijn groene geld had blauwe schaduwen, met scherpe kartels. Jij kon niet tegen de geur van zijn onschuld, die jouw huizen innam, zonder twijfels. Jij zei altijd dat zijn tong te lang was, en dat zijn ballen blokken waren. Ken jij nog steeds de vloek van de knikkeraar niet ? Een gokker kwam jouw huis binnen op een paard, zonder een muur te breken. Dit was een feest in de geschiedenis. Prins van de domino, hangende aan de golven van jouw moeders gewaad. Prins van de peren, rennende door de melk, om de deur te vinden.

  6. Al deze steden waren verwend door invalide zusters van het grote oog, hen die de dronken en uitgeputte zaterdagen verzamelden op een zondagmorgen. Huil maar niet wanneer een andere slang jou wegneemt naar zijn hol. Dit is hoe je de wereld ontdekt.

 

1:26-33 Paleis van het falen

26. Klein moordend oog, in Bagdad had jij je paleis, totdat de droom van Spanje het wegnam. Nu lees jij het blindenschrift, terwijl jij de walvissen wegjaagt. Niemand weet dat jij blind bent. Jouw uitzicht stierf lang geleden. Jij droeg zwarte glazen om jouw schande en vrees achter te houden. Jij houdt er nog steeds van het spel met het moordende oog te spelen, van achter jouw onzichtbare plaats. Maar jij bent een blind kind.

27. Jij verloor jouw speelballen, jij verloor jouw geluk, jij leefde als een prins van verlies in het paleis van het gefaal. Gebroken platen kwamen door jouw ramen binnen. Gebroken talen waren op jouw muren geschilderd.

28. Gebroken vertrouwen, gebroken speeldozen. Al wat jij wilde was te vluchten in vrees om een schrik te worden.

29. In jouw hart ben jij een prins, dragende de speeldozen van jouw moeder en vader onder jouw armen, in trots. Jij weet hoe de speeldozen te openen en waar jij je pionnen moet neerzetten. Jouw dobbelstenen van goud schijnen nog steeds in het zonnelicht.

30. De droom van Spanje verblindde jouw uitzicht, maar jij bent nog steeds in jouw paleis. Een kleine moordende Latijnse pierrot, een ziener van de zwarte schaduw die het zwarte zwaard droeg, verlamde jouw ziel. Maar de geluksballen van de prins van domino waren geen blokken, de droom uit Spanje draaide jou ondersteboven.

31. Klein weeskindeke, jouw hart is zo bevroren. De ijsco op hoge hakken maakte jou hart bloedende. Laat mij eens de doornen in jouw ogen zien. Laat mij eens de draden van jouw poppen zien. Kleine poppenspeler, gedreven door onbereikbare onderscheidingen, nagejaagd door de leeuwen van een onbereikbare bal van goud, jouw medaillons zijn nog steeds bloedende in jouw hoven.

32. Jij was zo bevreesd om jouw hart te tonen, bevreesd om jouw lege speelzakken te laten zien.

33. Rennende over gebroken borden van schaak, die jouw voeten steken. Worstelende met eigendraadse speelkaarten, zeilende in schepen van glazen van wijn, zinkende in glazen te vol met sterke drank, maar de prins van domino is nog steeds aan jouw zijde. In de kamer van het biljartspel kwam jij de jongens van Lynx tegen. Zij zagen jou altijd als hun kleine vrind, hun kleine zoon. Zij begeleiden nog steeds de blinden.

 

1:34-42 Het boek van de kok

34. Agent van vernieling, kleine dreiging van Libra, jij bent nog steeds een fluisterende koningszoon, de deur sluitende met een zucht en een verzachting. Jij volgde de zonen van Lynx, hun snijdende talen, stemmen, redevoeringen en verre accenten in hun gele ketels, hun duinen verspreidende over de randen van dampen om de ogen van hun natte woordenboeken te bedekken,

35. om de sirenen van de oude wesp tot het rijk der slaap te brengen. Zeventig liederen van slaap dropen in de ketel, om hun ankers uit te slaan voor het waarnemen van de rondglijdende oude geuren. Speelde Pinocchio ooit biljart ? Zijn leugens waren voldoende om de ballen te laten stromen. De oude trap van domino kraakt. Bovenaan zit een prinses van Bagdad, huilende om de verloren spelen. Zij weet waar jij doorheen moest. Zij was altijd dichtbij jou.

36. Haar tranen vermengden zich met de jouwen, om de kettingen te breken. Alle speeldozen zijn verloren gegaan, om hun paden terug te vinden tot de harten van kindekes. Hecht je niet teveel aan een spelbord, want ze brengen niets dan tranen.

37. Ze voelt zijn handen de hare raken. De doornen komen naar de oppervlakte van zijn handen. Zij voelt niets dan steken. De oude wesp komt tot de top van de trap, om hen drie knikkers te laten zien.

38. De kleine pierrot houdt zichzelf verborgen in een hoek van de trap van domino, hebbende een lang mes in zijn kleine handen. Kleine moordende woordenboeken houden zich schuil achter zwarte knopen van het kostuum.

39. Als de oude wesp de eerste knikker laat zien, slaan ze toe.

40. De prins worstelt tegen woordenboeken, tegen oude talen van diepe putten. Zijn broeken worden nat, en zijn morgenschemeringen veranderen in rood. Aan de bovenkant van de trap is de prinses van Bagdad nog steeds huilende. Hij voelt haar tranen door zijn broek stromen, sijpelende in zijn schoenen. De oude schoen spreekt alle talen, de oude schoen kent alle namen.

41. De jongens van Lynx lopen hard op de domino trap. Zij steken de parels van de oude woordenboeken. De majesteit van de wesp. Dezen waren de letters van het boek van de kok, echo's navolgende van een omgedraaid gedachtenleven.

42. Het kleine hotel bloost weer, de muren dragen nieuwe rookwalmen binnenin.

 

1:43-2:10 Kleine ziel van pierrot

43. Rookwalmen komen vanuit jouw kleine huis in de woestijn. Jij kookt de hele dag, om nieuwe spelborden te maken. Appelen van Schaak waren jouw hoofdgerechten. Jij stal de rookwalmen van de soep van de herbergier. Kleine rookwalm, kleine spelbreker, kleine zon van paarse duivelen, jij droeg de kronen van de speelkaarten koks.

 

2.

1. Rookgordijnen komen de kamer van het biljartspel binnen. De oude gokker geeft jou een glas melk om te drinken. Hij houdt van jouw grappige spraak, en hij leeft mee met jouw treuren om jouw verloren hond.

2. De muren hier zijn geschilderd door een kleine spijbelaar, die zwarte werken verricht om zijn boeken van school te kunnen betalen. De verhalen worden droeviger.

3. En nu zit je hier op je hoge barkruk, om sterke drank te drinken met geld van gokkers. Jij bedacht deze doos, jij maakte deze gevangenis van getallen.

4. We zijn uitgepraat, weeskindekes sterven in de koude, en jij kiest jouw eigen kampioenen, schrijvende jouw eigen woordenboeken met gebroken penselen, gedoopt in bloed.

5. Horror met een moeilijke glimlach, maar jij kent de ratten achter het podium van dit circus, kussende de vleugels van omgetuimelde spinnen. Jij wist de kok heel goed, maar jij durfte nooit in zijn gezicht te kijken. Omdat jij bevreesd was om het spel te verliezen, jij creeerde jouw eigen speelborden, waarop jou altijd de kampioen was. Jouw zelfgemaakte pionnen zouden jou altijd als koning kronen.

6. De rookwalmen van de kleine dronken pierrot steeg op tegen de heuvels van de koude woestijnen. Het zand werd kouder en kouder door de jaren heen, om de kerkhoven van oude ogen te zegelen.

7. Een zee van gebroken glazen lag voor mijn ogen, met golven die tegen de stormen brulden.

8. De kleine pierrot zeilde met zijn schip naar de dwergengrot.

9. Verjaars gebak rees op van de diepe dwergengrot, want hun dankbaarheid naar de kleine ziel van pierrot was groot. Maar hij kon geen plezier aan het gebak beleven. Hij miste zijn ouders, maar hij haatte hen ook.

10. Hij voelt de oude verrote vondelingenmand weer, die al zijn dekens wegslikt.

 

3.

De spelbreker was hier

1. Jongens van Lynx, kelners onder het gezag van de gastheer, vondelingen vanaf den beginne, dragende de angels van wespen in hun lichamen.

2. Het wezen van een wesp, zoekende naar het wespennest. Zij voelden altijd genegenheid naar de kleine paarse pierrot. Miljoenen angels vliegen door de hemelen op zoek naar het grote oog om daar binnen treden.

3. Het inslikken van veertig duizend miljoenen wespen is nog steeds een ongewonlijk iets om te doen.

4. Duistere echo's bekijken mijn verstand. Lange vloeibare sirenen dreggen de rivieren in hun zilveren laarzen. Zij verkochten hun staarten aan de hemelen.

5. De grachten van Amsterdam zijn uitgedroogd. De kleine paarse pop is op zoek naar zijn verloren huis.

6. Zijn kleine ring doet pijn aan zijn vinger. De oude vondeling-mand slikt zijn verstand weg.

7. Verbrand deze oude mand, zei den ouden wesp. Het is zeep in het kleine hotel voor zo vele jaren, maar de kleine paarse pop weet dat niet.

8. Tattoeages van oude wespen-angelen bedekken mij. Ik kan nog steeds de prentenboeken op mijn huid lezen, ik hoef geen krant of nieuwsblad te kopen. Verf op mijn schoenen, verf op mijn klederen. De spelbreker was hier, tezamen met de dictator en de componist.

9. Dezen zijn de dromen, dezen zijn de presentjes. Ik hoef ze nooit te kopen, zij komen door mijn open ramen, binnenkomende tot dicht bij de rand van mijn bed.

10. Ik lig op mijn bed om mijn dromen te ziften, kussende de manden van den wespen. Dankzij hen kan ik dromen, hen dankende kan ik vergeten. De angels komen mijn bloed en ziel binnen, om mijn hart uit de speeldoos te breken. De kleine paarse pop is nog steeds mijn vrind, na al deze jaren van varen in paarse sprookjesvertellingen. Hij weet wat het is een vondeling te zijn. Wij praten nooit over de speelborden, nooit over het vergif van het oude drop. Wij varen gewoon achter wespen in vergetelheden, vergeten dromen.

11. Zijn vergif komt binnen in mijn verstand. Het doet mij niet zeer, het heelt mij. Want ten slotte heb ik een vrind die zijn smart met mij deelt. Hij weerkaatst mijn dromen en mijn tranen, mijn beangstingen en mijn littekens. Wanneer ik naar hem kijk, zie ik een betoverde spiegel, en kan ik mijzelf beter begrijpen.

12. Dank u wel voor het tezamen wandelen met mij, dank zijnde voor het tezamen drinken van de tranen, vanuit de zelfde bron. Dank voor de verzameling van boekwerken die u bracht tot mijn hart, voor het leven.

13. Ik zal deze platen niet meer bekijken, maar ze werpen in den zee. Maar de herinneringen die ik heb, zal ik dicht bij mijn hart en ziel houden. Ik zal niet vergeten wat anderen vergaten. Ik zal niet verbieden, wat anderen verboden. Ik zal vrij zijn in een hof van ruimheid en adem, van mijn eigen verstand en mijn eigen plaats. Deze plaats is het hart en de ziel van het kleine paarse popje.

 

4.

In het wespennest

1. Het wespennest binnenkomende, drinkende van de sappen tezamen met oude verhalende wespen is het beste wat jij kunt doen nadat jouw schip is gezonken. Het is zelfs beter dan het verbranden van herinneringen met een klein paars popje. Den ouden wespen van zeevaart zijn goed om te beluisteren en tegen te vertellen.

2. De kleine prinses van Bagdad is badende in den zee. Druppels van tranen plakken als zeekwallen aan haar vast. Zij zag de tweede knikker van de oude wesp. Zij laat haar verstand zinken in den ouden mand, een geheim dragende in haar hart. De wespen krijgen haar belangstelling, en dragen haar naar het wespennest waar ik zit op een linnen gedecoreerde stoel, in een kwetsbare linnen pyjama. Dit wespennest is in het middenste van het grote oog.

3. Zij toont mij een boekwerk van honing, en ik lik ervan. Mijn aangezicht verandert in blauw en paars. Het is zo verrukkelijk, maar het meisje zegt dat het een ander woordenboek is om te lezen. Het is de taal der wespen, een zoemend leesbankje. De tranen rollen uit haar ogen, want de letters doen haar zeer en haar stem is gezwollen. In de zee van traandruppels zwemt een aal. Geen traan kan aan zijn lijf steken. De tranen van de tandendokter kunnen zijn verstand niet bereiken, en hij kent de naam van zijn dokter niet.

4. De jongens van Lynx berijden nog steeds de blinden. Geen ziel zal jouw bankwerken betalen, en geen ziel zal jouw katten loslaten. De bestemming en beslissing staan twee heuvels weg van de kleine herberg. De derden knikker weerkaatst de stukken van het aangezicht van den ouden zeekwal. Kan ik een beetje rust toebedeeld krijgen tussen de tikken van de klok ? Jij hebt zes tikken van de klok nodig om tot de kachel te komen. Kan ik een paar bedden toebedeeld krijgen tussen jouw beademingen ? Ik zal binnen tien minuten jouw schoolwerk overhoren.

5. De leraar springt tot een bord met soldaten van de domino. Zij schieten met kogels van speelkaarten. Het schijnt dat het spel nog niet voorbijgegaan is. De oude zeekwal rookt zijn pijp. Op een podium komen maakt het feestgelach altijd anders. Geen gewaad kan jouw verf wegwassen. Soldaten van het biljart komen de gallerei binnen, de pionnen vallen neer een voor een. De geheime prinses van zelfdoding bekijkt de schaduwgezichten van haar soldaten van het dambord. Zij kan geen lachje zien, en zal roepen totdat de traandruppel valt.

6. Oude soldaten van Vela omhullen de kamer van het biljart. Reuzendobbelstenen bekijken het schuim. Ik zie mijzelf wandelen langs de grachten van het oude Aldebaran, terwijl ik sommige zeer kleine speelbootjes wegblaas. Een oude Sint Nicolaas uit Spanje genaamd Alva bekijkt mijn namen. Hij verbrandt de schaduwen van oude knikkers die in mijn huid vastzitten. Een oude soldaat van Vega schudt zijn hoofd.

7. Kent hij den dief van Bagdad ? De treinen van het Westen schijnen te beeindigen in den sneeuw. Waar zijn de bedervers van het speelbord ? Waar zijn de speelbrekers ? Een prins van Spanje verzamelt zijn oude fruit, om de oude mensen te begeleiden. Dragende de lappen van fruit die zijn moeder op zijn klederen had weten te krijgen. Zijn vaders oude beeldwerken bungelden aan zijn broeken, terwijl hij op het meer van de prinses van zelfdoding schaatste. Hij zocht naar zijn laatste pseta om naar de kachel te kunnen gaan.

8. Schaatsende op de moerassen en woestenijen, zoekt hij naar de prins van ratten, de kleine spijbeljongen. Ik weet waarom jij de school niet wilde zien. Ik weet waarom jij niet in de ogen van de oude Sint Nicolaas van Spanje wilde kijken. Jij zag bloed in den ogen van de oude onderwijzer. Nu ben jij dan rennende met ratten, terwijl jij kijkt naar de hof die verloren gegaan was tussen oude kranten en prenten, terwijl jij elke dag jouw lippen rood maakt, oh zo rood, met het bloed dat jij vergaderde. Zij denken dat jij de koningin bent van gerechtsheren, de angel van de deurknop van een tandendokters ademhaling, maar jij bent een bolleboos van een krantenjongen, rennende met jouw ratten door de oude stegen van het oude Londen.

9. Ik bekijk mijzelf terwijl ik diep duik in de wateren van het blauw en roze slangenbed. Mijn ogen zijn vol van tranen. Ik zag de hertehond rennende naar grootmoeders stad en terug. Haar dromen omhullen nog steeds mijn armen, als een gebruiksvoorwerp om mede te zwemmen. Ik was altijd beangst om dit oude steegje binnen te komen. De rookwalmen waren een masker en een vermomming aan het vermoorden. Mijn broeder vroeg altijd om sigaren van de grote jongens, terwijl hij ze in tweeen brak als zij aankwamen op den deurmat. Mijn moeder vertelde ons altijd om suikerwerken van vreemdelingen aan te nemen, en het naar haar te brengen voor wrede ondergrondse complotten beneden kelders, kerkers en riolen. Wij waren nooit toegestaan om hen de handen te schudden.

10. Ik zag een moordende vogel drie vederen en vogelpluimen dragen in de wind. Mijn moeder zegelde gebruikelijks hun monden, terwijl ze de hoven binnenkwamen. Befluisteringen brachten ijsco's van de nietigheden, en een overgrote hoeveelheid van trots is nog steeds de prenten van onze herinneringen aan het bekijken. Zij zijn teruggekomen, maar nu zijn ze vreemdelingen. Ik roep om twintig oude onderwijzers die in een langharige lokomotief in woestijn en woestenij rijden. Zij zijn dwalende om een klein paars popje te vinden. De ogen van een melkmeid staren naar mijn potten met zwart druipende koffie. Ik voel koude briezen mijn broeken weder binnenkomen. Zij zijn dwalende op zoek naar mijn broekophouders.

 

5.

Het kasteel van Spanje

1. De prins van het dromen is zijn twintig speelkaarten aan het tellen. Hij eet van dierbaarheden en kostbaarheden van Spanje. Geen ziel zou ooit weten van de verschrikkelijkheden van dezen hof en plaats, [ 1b. deze wrede ondergrondse complotten beneden kelders, kerkers en riolen ]

2. Het kleine paarse popje schreef twintig boekwerken en geschriften over dezen. Verschrikkelijkheden tezamen met een glas sterke drank. Een zwart boek van verschrikkelijkheid met wat zout. Dertig jaren zonder enigen abrikoos is een lange tijd voor een piraterij met een gespleten karakter. Welk aangezicht zal hij deze dag uitverkiezen ? Mijn grootmoeder droogt haar abrikozen in oude behouden boekwerken van zilver ; sprekende over een geschiedenis zonder de dikke bazen van de oorlog.

3. De oude boom van abrikoos zou het laatste ding zijn wat ik zou bekijken. Ik had er teveel nachtdromen van, die van de bladeren afdruipten. Het duurde drie lange dagen voor grootvader om langs de omheiningen te lopen. Hij loopt nog steeds in vierkanten, terwijl hij diepe vochtige laarsafdrukken van geheime reuzen achterlaat, die door de verscheidene bodems van de oude planeet doorsijpelen en echoen. Zij jagen mij nog steeds na in mijn droom, terwijl zij mijn oude dierbare vrinden bespugen. Hij is te behoudend, zijn muren zijn te dik, en zijn dekens te zwaar.

4. Zijn diep rouwende zwartgerande reuzen hebben nog steeds begrafenissen in hun ogen, terwijl ouden koffie van goud uit deze ogen druipt. Zij dwalen om een draak te vinden, die op een duin staat, om naar de woestijn en de woestenij te staren.

5. De kleinen jongen schildert zijn moordende pierrot popjes, terwijl hij staart naar zijn rode schaakbord. Hij is staande op zijn zwarte heuvel, ver van den kleinen herberg vandaan. Het dwaalt daar nog steeds in 't rond om zijn kettingen achter te laten.

6. De kleine prinses viert haar verjaring. De kleine paarse pop wil niet komen. Hij is een andere hof en plaats aan het uitvinden.

  1. Donk're nachten komen de koffieherberg van het kleine Bagdad binnen. De oude onderwijzer van Spanje is in het bezit van een geneugtwaardige stem. Het was niet waar jij op bedacht was, de verblindende angel was jouw oude vaders hand. Doornen in 't zand herinneren jou aan de zee. Zijn dierbaarheden en kostelijkheden zijn geneugtwaardigen van Spanje, en nu ben jij smeltend blindenschrift aan het lezen. Het druipt vanaf de zon tot de hemelen, om de dierbaarheden en geneugtwaardigheden van jouw harten en zielen te verfrissen, te verfijnen en te vertederen, [ 7b. waar jij was opgesloten door wrede ondergrondse complotten en verschrikkelijkheden beneden kelders, kerkers en riolen ]

  2. Ten slotte zie jij jouw vaders schilderstukken wegsmelten, terwijl de kachels en vuren van Spanje jou stevig vasthouden. Jij ziet de steden wegsmelten in een trechter, ronddraaiende wegvagende spiralen in de hemelen. In de zanden van Jupiter zie jij een vrouwelijk iemand van Spanje die kastelen bouwt van zanden en zout. De tijen komen om deze dierbaarheden en kostbaarheden in te breken, elke morgenstond. Het vrouwelijk iemand van Spanje weet niet van de prinsen van domino. Zij bouwt haar eigen wegen. Zij kent de lederen draak met tandenbezeringen. Haar reuzen wandelen te zwaar, dragende te zware klederen. Haar vogels kunnen niet vliegen vanwege de zware vederen. Vederen van ijzer, vederen van steen. De muren van haar kasteel zijn zo dik dat er geen ruimheid is in de kamers. Alleen den kleine mensen kunnen daar leven. Elke morgenstond gaat het Vrouwelijke Iemand van Spanje naar de duinen om de brullende en woeste golven van haar kleinen kastelen ten aanschouw te leggen door de traandruppels in haar ogen, die ze ter verkoop aanzet tot de oude jongens van Lynx, voor een stenen pot met koffie. Het Vrouwelijke Iemand van Spanje is nog steeds blind, schreiende blinde tranen. Ik teken nieuwe kamers op de muren van het kasteel van het Vrouwelijke Iemand van Hispanie, de oude dierbare reuzen nemen hun plaats. Van de stof tot de stof glijdt de grijze slang. Maar ik tekende teveel. Paars en geel zijn steeds jouw kleuren, terwijl het oranje de zeehoven beharkt.


 


 


 

Tupuchini

1.

1:1-7 Aanhef

  1. Van opa's schilderijen ; De komst van het stuk speelgoed.

  2. De wilde jongens kunnen op de oude aarde binnenkomen, door de wrede ondergrondse complotten beneden kelders, kerkers en riolen. De jongens van Lynx kunnen vertrekken wanneer zij dat willen. Zij spreken de oude talen van slangen en wespen. De oude jongens van Lynx verkopen verjaringen aan de schaduwen en voorbijgangers. Zij aanschouwen de trechters.

  1. Hij heeft nog steeds de bakers oren, zijn ogen dicht bij elkaar. Zo scheelkijkend als een woordenboek vol bloed van Frankrijk. Zijn aangezicht is dun en satirisch, hij lacht altijd. Hij meent er geen woord van. Zijn ogen huilen de gehele tijd. Hij meent het niet. Hij is de grootste godslasteraar op het schip.

  2. Deze verlegen knaap ; Het is alleen een gebaar, de behandeling en onderhandeling die hij aan jou geeft. Zijn moeder leerde hem fijntjes. Zij is een bekende tovenares, komende van Neptunus. Zij weet wat beroemdheden zijn. Niemand weet waar zij leeft, maar wanneer zij de tegels van de straat betreedt valt iedereen in beroering. Er zijn zekere koren van knapen in de luchten. De jongens van het oude Venusch, de jongens van het oude Tucan en de jongens van Lynx. Zij zijn als neven. Wanneer zij de suikerwerken overhandigen, dan is het giftig. De mensen vinden dat altijd te laat uit. Maar ontgiftigd suikerwerk blijkt slechter te zijn voor een mens.

  1. Zij doen hunn redevoeringen voor henzelf, over verre vreemdelingen van een Messias en zeer wrede woordenboeken, en dit allemaal om het gebak klaar te bereiden.

  2. En nu deze knapen van Tucan, zo aanhankelijk, zo eerlijk en zo waarlijk, maar zij roken valse sigaretten, om een magnetisch instrument te leggen, en om dierenhoven te bouwen, zo verlegen, maar met een valse naam. Zij zijn knapen van blik, om het magnetische instrument te leggen. Er zijn verbonden tussen deze heren, tegen deze bazen van zuiderlijke kusten. Hun huidskleur verspreidt zichzelf en jij kunt de bomen door hen heenzien. Hun littekenen zijn doorzichtig. Zij zijn verzamelaars van dierbaarheden en kostbaarheden, en laten daarvoor alles in de steek. Zij zijn hoge heren van belastingen.

  3. Je kunt hen nooit vertrouwen, deze knapen van Venusch, deze prinsen der satire, ingehouden onder een ouden lappendeken. Je kunt hen immers nooit vertrouwen. In de vergetelheden wonen zij, waar zij hun sigaretten oproken met kwetsbare vingers, oh zo kwetsbaar. Maar zij laten gewoon valse magnetische ballen rollen, om varkens terug te laten komen tot hun stallen, en om kippen tegen elkaar neer te zetten.

  4. De prins van Spanje, de knaap van de Steenbok, die rent door de oude stegen van het oude Londen, om zijn kranten aan de ganzen te verkopen. Een ander verhaal van hetzelfde prentje. Knapen van den Steenbok, nog steeds een droevig verhaal, het brengt je smart op smart, maar het is vals, net als de tranen die dan door jou heen draaien. Zij zijn gevallenen uit jouw hemelen. Opa vond dit schilderij altijd het dierbaarste en kostbaarste. Maar hij is de enigen die er zo van houdt, en het als geneugtwaardig volhoudt. Zelfs ik kan er niet van houden. Ik hield niet van dit schilderij. Totdat ik de steen vond, die ik naar de bakkerij kon gooien. Deze heren van speelkaarten, nieuwe werelden in het zwanenmeer. Ben jij nog steeds een prins van gebroken oude winkels ? In dit paleis van het falen ligt een steen die jij kunt gooien. Zij zullen dezenstenen gebruiken om nieuwe bakkerijen te bouwen en nieuwe ambachten. Jij hebt hun voordeuren beschilderd met jouw bloed en jouw ziel.

 

2.

2:1-3:10 Weg naar een wereld onder de hel

1. Zij waren de slaven van verrotte scholen en verrotte woordenboeken,

2. Zij waren de criminelen van de oude kerken, gezegeld bij het Grote Verjaren,

3. Zij waren de gesneden aardappels op schalen van tomaten.

4. Maar het was allemaal om de knapen van blik terug te brengen.

5. De mejuffrouw kon haar eigen woorden niet begrijpen, want iets maakte haar alsmaar aan het lachen. Het zwol op in haar maag, en het dwaalt door haar hoofd.

6. De mejuffrouw denkt dat zij het spel heeft verloren, dat iemand anders krachten over haar heeft. Een steen van domino, komende van Vela.

7. Daar waar de kamers van biljart leven.

8. Het is nog steeds het monster van de kosmos en van het heelal.

 

3.

1. Ze kan niet praten, alleen maar lachen. Haar kindekes gaven de hoop weg. Ze heeft ademproblemen en slaapproblemen. Niemand durft nog met haar te praten. Ze leeft op een eiland dat verloren is gegaan.

2. Hier leven kannibalen, die tempels hebben.

3. Zij eten haar elke dag, maar zij lacht in hun magen, waar zij hen opeet. Zij lacht iedereen naar de wereld onder de hel, terwijl zij haarzelf lacht in de wereld boven de hemel.

4. Zij leeft op een eiland, alleen en zo koud, maar zij lacht als nooit tevoren ;

5. en niemand kan haar nog aanraken.

6. Zij lacht haarzelf door graven en putten, door verjaringen en zondagen.

7. en ze laat haar sporen achter in de sneeuw.

8. Al haar kindekes werden spijbelaars, lezende het grote boek.

9. Nu dwalen zij door hun tempelen, als gevallen dierbaarheden en kostbaarheden. De mensen vertellen dat zij leven als de kannibaal, als de oude mijnen juffrouw. Maar nu weet niemand het zeker, want zij leven op een eiland van het geheim. Zij bouwen daar een nieuwe samenleving van vlees en bloed.

10. Nieuwe gerechtsgeschriften en boekwerken, Nieuwen schoolen, Nieuwe belastingen, Nieuwen zondagen en verjaringen, Nieuwen fondsen en voorzorgsmaatregelen. Deze wilde vliegen, deze wilden knapen. Zij namen geen vrouwelijke iemanden en sommigen aan. Deze zullen ook opgegeten worden. Om in hun magen opgevoed te worden. Deze knapen van Pegasus, de oude mijnen juffrouw is zo trots op hen. Zij glimlacht vanuit haar wereld boven de hemel ; en de vrouwelijke iemanden en sommigen eten de jongens van binnen uit op, om zichzelf in de wereld boven de hemel te lachen. De oude mijnen juffrouw neemt deze vrouwelijke iemanden en sommigen ook niet aan. De oude mijnen mejuffrouw eet hen daar op, als ontbijt in haar wereld boven de hemel. De vrouwelijke iemanden en sommigen, proberen de oude mijnen mejuffrouw van binnen op te eten. De oude mijnen mejuffrouw lacht altijd luider en duidelijker, en de volgende dag zijn zij, in de wereld beneden de hel, waar zij verloren zijn gegaan.

 

4.

4:1-7

  1. Hier is een wereld waar jij de knikkers kunt vinden ; en de drinkbekers.

  2. Ik doodde tien miljoenen heilige standbeelden van een nog heiligere tempel ; Ik at een heilige tulp levendig,

  3. Ik verslikte mij in twee meest gewijde kikkers,

  4. Ik verdronk sommige gezalfde en gezegende dobbelstenen.

  5. Ik brak een goddelijke sigaret, de hemelse en sprekende standaard van het lammeke, komende van een besprenkelde slagerij ; ik brak een oorlog van sacramenten en zo voorts.

  6. Heilige politiebazen en mijne heren willen mijn hoofd om te spreken op hun haarden, kachels en ovens.

  7. Ik krijg brieven van laat maar zitten ; en ik vraag mij af waarom de oerknal nog steeds genegenheid voor mij gevoelt. Ik spuugde in gewijde wijnen. Ik at kannibalen, en gebruikte hun ingezegende geschriften om bankwerken mee te zegelen. Achter het hek van goud liggen de speelhoven.

 

5.

5:1-4

1. De prins van domino staat in het middenste van de grote bakkerij in klein Amsterdam. Hij maakte de sprong. Al zijn smarten zijn nu broden. Zijn marktpleinen zijn nu speelhoven. De ramen van de winkel zijn verwend.

2. De prins der speelprenten telt zijn ansichtkaarten.

3. Ik zal de baas zijn van de winkel, waar mijn oude broeder de oude lokomotieven zal verkopen. Een voor hem en een voor mij. De piano zal voor zichzelf spreken. Ik draag de hoed van de oude Steenbok.

4. Jouw adem maakt mij zwak en kwetsbaar ; dierbaar en kostbaar, terwijl ik jou zie eten van de pap. Er zitten verhalen tussen.

 

6.

6:1-3

  1. Houd jouw hoofd op, en adem door jouw neus. Dit schilderij herinnerde mij aan jou, veel te veel.

  2. Het is de plaats waar de laatste weeskindekes leven, daar opgesloten door wrede ondergrondse complotten en verschrikkelijkheden beneden kelders, kerkers en riolen, daar onderin Amsterdam, waar de ratten feestvieren; ratten en muizen, en andere onderaardse gedierten, in deze wereld beneden de hel;

  3. daar waar de dood gekroond en het leven gegeten, daar waar vuilnishoven en puinhopen vergaderen, daar waar honger regeert, met de lange tanden, achter ijzeren gordijnen, en prikkeldraad, daar waar verzadiging, het leven laat, zij hebben nooit genoeg, zij blijven hun speelprenten op tafel leggen, en aanbidden de honger, en spoken met het rode oog, de moeilijk opvoedbaren, de drukke kindekens en lammeren, oom honger lacht met zijn gouden tand.


 


 


 


 


 


 


 

Virialucius

1.

1:1-39 Zwarte weduwe

1. Jij bent blind, mijn kindeke, jij bent blind,

met het kaarsje in jouw hand,

om al jouw baasjes te verzamelen,

om de grote doek voor de oude poort te hangen.

Jij bent blind, mijn kindeke, jij bent blind

 

2. De bazen zijn hier ook de heeren van de oorlog,

dikke heeren als je het mij vraagt, met grote lepels in hun hand,

dikke heeren,

terwijl iedereen een lepel is,

en iedereen is de pap

 

3. Maar de heeren van de honger zijn dun,

lang en dun,

Zij eten maar hebben nooit genoeg,

Zij eten honger,

met grote vorken in hun hand,

dunne heeren,

terwijl iedereen een vork is,

en iedereen van vlees en bloed.

 

4. Maar jij bent blind, mijn kleine kind,

mijn klein popje,

mijn dropje,

Jij bent blind, met een kaarsje in jouw hand,

terwijl jij ze allemaal verzamelt op het grote strand,

de lange heeren en de korte heeren,

de dikke heeren en de dunne heeren

 

5. Zij houden van het holle gat,

Zij hebben kramp en honger,

nooit genoeg hebben zij,

en er is te weinig,

zij hebben een winkel waar je honger en dood kunt kopen,

een firma van weinig


 

6. Op zondag zijn zij zuinig, en sparen zij,

voor een nieuwe lokomotief,

naar de wereld onder de hel.

Maar jij bent blind, mijn kleine kind,

mijn kleine popje,

mijn dropje.

Jij houdt ervan om voor het oude winkelraam te staan,

om daar jouw prentjes te verkopen,

en jouw chocolade van vergif,

jouw suikerwerken van vlees,

en jouw priklimonades van bloed.

Jij houd ervan jouw lippen te likken,

om de dikken tegen de dunnen op te zetten,

de bazen van winkel, van schoenenworst,

en schoenenkaas,


 

7. terwijl jij de oude benen neemt, en met de buit vertrekt,

en huilt om jouw speeldoos van vlees,

terwijl jij je prentjes plakt, en jouw liedjes zingt;

en ten slotte een zuinig mondje trekt,

om te sparen voor een nieuw fietsje van vlees

voor de wereld boven den hemel

waar iedereen priklimonade drinkt

waar de prentjes genadeloos toekijken,

en dan lachen om langen en korten

die dan elkaar in de haren vliegen

zodat jouw bubbel van vlees kan stijgen.


 

8. Jouw glimlach doet marktplaatsen instorten,

zodat de oorlog begint,

terwijl jij lachend je prentenboeken doorbladert,

en het gevallen vlees bekijkt,

niets is jou dierbaar dan jouw prentjes,

jouw rijmpjes en jouw liedjes;


 

9. terwijl jij je des nachts opmaakt

met scherpe verzen van grootmoeders zilveren boekwerken.

De gouden letters hebben jouw hart en ziel dronken gemaakt.

Jij hebt jouw eigen hondjes en poesjes, daar in die wereld boven de hemel; jouw eigen hertjes en dierbare dingetjes.

Maar jij bent een oude weduwe, kennende de bitterheden van het leven.

[ 9b. Zou een gezang van een wees de sprong kunnen wagen om deze verre deur te ontsluiten, of heeft een Chineze Ring van geduld en ingenomenheid ten slotte den sleutel ? ]

1:10 Aanhef

10. Poezie van de Zwarte Weduwe ; Een Slang in het Zwanenmeer ; oranje ruilhandels en de apocalypse van het Mijn-Woud. Nog steeds duiken deze oude wezen van Frankrijk in de oude zeeen. En zij leven in verzen van oude geschriften en boekwerken, in letters van zilverwerken en goudwerken. En deze, de jeugdige en oude wezen van Frankrijk, zij leven in vrede, in de oude onderaardse boekverzamelingen en hun prenten, in velden en in dalen, in giftig suikerwerk, in laden, in kelders en in schuren, daar waar het graan verzameld wordt. Zij zijn de kinderen van bakkers, maar zij zijn oud, zeer oud.

 

1:11-21 Chineze prelude

11. Jij, oh witte prins, jij kwam van de witte bergen, jouzelf omhullende met wolken van sneeuw, inademende de sneeuwvlokken. Jij scheen niet om vorst te geven. Hij was jouw vrind, een witte deken voor jou om op weg te vliegen.

12. Jij at van verrukkelijke Chineze schalen, zoete gerechten van de Oosterse hoven. Mijn Chineze prins, mijn zorgeloze zoon, altijd wispelturig je weg vindende, schaatsende op de Chineze Muur. Lappenpop, prins van dwergen, jouw vader maakte jou fijn, en jouw moeder maakte jou lenig. De toren van de kerk maakte jou lang, en zeer kwetsbaar waren jouw aanrakingen. Jij raakte op een dag het hoofd van een vogel, een Chineze, en nog steeds druppelt daar bloed van zijn voorhoofd.

13. Chineze ratten waren jouw bedienden, en het scheen dat jij de indianen niet wilde kennen.

14. Vier schoten van een geweer zegelden jouw verbintenis met de zwarte zwaan. Jouw geliefde vermoordde jou binnenin, maar liet jouw huid blank. Ze at van jouw lever, maar weefde jouw prinselijke klederen. De verschrikking krioelde onder de huid.

15. Geen dokter wilde jou geloven, en geen hand kon binnenin jou reiken.

16. Zwarte slang van smachten, waar heb jij jouw scheve verschrikkingen verborgen, waar heb jij je gestolen kleinoden opgeborgen. Want vier bruine dierbaarheden heb jij gestolen, de sieraden van piraten.

17. Jouw ogen zijn nog steeds bruin, mijn prins, and sussende als donder en water. Het geheim van het zwanenmeer is in jouw oogen. Zoete spijzen was jouw moeder, en jouw vader is nog steeds rennende om de schuilplaats van den zwarte zwaan te vinden. Hij kent haar verschrikkelijkheden, hij weet haar geheime moordende draaiboeken. Twintig moordenaars van bomen sluipen in de keuken van de bakkerij. Zij zijn nog steeds dwalende om te zoeken naar jouw kroon, oh kwetsbare, dierbare en kostbare prins, zij zijn nog steeds dwalende om een sluitend antwoord te kunnen bemachtigen.

18. De graanvelden achter de bakkerij blozen nog steeds rode dierbaarheden van verlegenheid en genegenheid. Vier schoten van een geweer beeindigde jouw verbintenis met de zwarte zwaan. Zij zwom naar vier draaiende stropers [ beneden kelders, kerkers en riolen ], maar jouw vader, de bakker is gebak aan het bereiden voor een ander geweer.

19. Tien tranen rolden van jouw aangezicht. De Chineze man ving hen allen op en bracht hen tot het bos. Hij begroef hen zoals hij zijn moeder en zijn vader zou begraven. De begrafenis was in diepe stilte, bezocht door drie narren.

20. Herinner jij jouw drie rode vissen, jouw Chineze souveniers ? Zij zwemmen nog steeds in jouw broekzakken, en zij weten de wegen naar jouw oude hoed.

21. Wanneer jij de Chineze stad zult binnenkomen, mijn zoon, dan zullen zij jouw pantoffels verbranden, en jouw fluwelen schepen zullen zij laten zinken. Maar zij zullen jou geven de dierbaarheden van de zwarten zwaan. Zij zullen de kogel opmerken die zij de mensen verbood te zien.

 

1:22-5:1 Franse weeskindekes

22. Prins van Jaguars, prins van vrede, jij bereikte met jouw handen de planeten van Lynx. Jij waste hen in een teil met koud water. Jij zag de rode vrees in de ogen van de Franse weeskindekes, en het scheen dat jij geen notitie nam van de Indiaanse wasknijpers.

23. Jij kende de tranen van de weeskindekes, jij kuste hen allen een voor een. Jouw paarse dierbaarheden van drop vulden de magen van hun slaap-beren, en jij beluisterde hun koorgezangen overdag en des nachts.

 

2.

2:1-59

1. Ten slotte, nu, maakte je brood van hun tranen, je liet hen de dierbaarheden in henzelf zien.

2. Je hebt nog steeds het hart van een bakker, je draagt nog steeds moeder's vlag en lap.

3. Een dag, spoedig, mijn zoon, zul je de zon zien opstijgen van het noorden om zijn laatste schuilplaats binnen te komen. Daar zal jij vinden den zwarte zwaan, maar zij kan jou dan niet meer raken. Zij zal jou moeten tonen waar de verboden gezangen van de wezen van Frankrijk opgeborgen zijn, en je zal nog steeds de Indiaanse wasknijpers ontzien.

4. Jij zal op haar rug klimmen eens weer, en zij zal met je vliegen naar een berg, waar alle dwergen verzamelen. Jouw vader, bakker, zal zijn geweer in de lucht doen aankomen, en de lucht drie keren slaan.

5. Van je vader naar je moeder zul je rennen, en terug. Hun drop zal je hart warmen, en je zult gevoelen je moeders schoenen. Je zal de draden van je moeders hart blijven weven, je zal genoeg klederen verwerven om door het hart van winter te komen.

6. Tientallen jaren van zonloze zomers kleden de wezen van Frankrijk.

7. Je telde de vlammen voor hen, en zij rijgen deze vlammen nog steeds om hun nieuwe vogels van drama en tragedie te omringen. Je wist hoe hunn ziel en geest te raken, jij wist hoe hun speeldozen ineen te rijgen.

  1. Dierbare en kwetsbare Oom Prinsenkindeke, een zijschot in het hoofd van de zwarte zwaan, Dierbare en kwetsbaaren Oom Prinsenkindeke, zij kon zijn staart niet najagen nadat zij was gevallen. Haar vleugelen zijn gebroken terwijl deze schaduwen van vreemde iemanden en sommigen navolgen. Haar boten zonken tot de bodems van rode zeeen, terwijl zij hun Japanse maaltijden missen.

 

3.

3:1-3

  1. Nog steeds duiken deze wezen van Frankrijk in deze oude zeeen. En zij leven in verzen van ouden geschriften en boekwerken, in letters van zilverwerken en goudwerken. En deze, de jeugdige en oude wezen van Frankrijk, zij leven in vrede, in de oude onderaardse boekverzamelingen en hun prenten, in velden en in dalen, in giftig suikerwerk, in laden, in kelders en in schuren, daar waar het graan verzameld worden. Zij zijn de kinderen van bakkers, maar zij zijn oud, zeer oud. Grootvader heeft een stoel gevonden; grootmoeder een kribbe. En zij leven in de bossen van het mijnwoud, de wereld onder de stad. Zij zijn de moeilijk opvoedbaren. Zij willen niet weg uit het ouden leven, niet weg uit het mijnwoud. Zij zijn den bewakers van het woordenboek. En de straffen zijn hoog. Zij zullen godslasteraars slaan met den wrede slag.

  2. Zij zullen hen buiten 't veld ophangen aan de witte en zwarte galgen. Zij zijn de bewakers van het fruit van Spanje, en van de gezangen van het oude Frankrijk, de jeugdige en de oude wezen. Zij zullen de dieven zeker straffen. Zij zullen hen hangen aan de roden palen, ver buiten 't woud, waar men hen van het rode brood zal laten eten. Zij zullen hen met pap en lepel wegjagen.

  3. Zij zullen hen verstikken in de blauwe lakens, hen wurgen in de dikke dekens van oranje en hen in de witten teilen verdrinken.

  4. Zij wonen in de versjes van gerijmde boekverzamelingen. Zij hebben hun dierbaren gevonden in berijmde gezangen en de oude schoolboeken, waar zij de beaakers van zijn. Zij zijn de bewakers van de oude dialecten.

  5. Zij zoeken naar den ouden dierbaarheden en kleinooden, Zij zoeken naar de oude sagen en fabels van het mijn, naar de oude voetstappen van de oude vissen van de oude dierbare en kwetsbare Oom. Deze mij dierbare en kwetsbare oude mensen wuiven nog steeds naar oude trappen en naar de mij dierbare en kwetsbare oude vissers van oude kluchten van een lange en alvergeten geschiedenis. Maar zij schijnen geen traan op te vangen van de oude mij dierbare en kwetsbare prins, want dezen zijn te diep weggeborgen, achter hekken van goud en drakenmuren, leven zij.

  6. Zou een gezang van een wees de sprong kunnen wagen om deze verre deur te ontsluiten, of heeft een Chineze Ring van geduld en ingenomenheid ten slotte de sleutel ?

4.

1. De oude bakker wandelt naar de doorgesijpelde voetstappen van herten door zijn hof. Hij wacht op zijn zoon, hij wacht voor de post. Vloeibare papieren bereiken zijn hoven, sprekende over lentes die komen, om de adem van zijn oude dierbare en kwetsbare zoon te dragen.

4:2-7 Oranje Electrische fietsen

2. Het meer van zwaan is in zijn oude dierbare en kwetsbaren ogen. Hij is de zwaan van goud, nu rennende als een jaguar, rakende de zolen, zomen en randen van Lynx, nog steeds met deze zachte en fabelachtige aanraking. Zijn oude dierbare en kwetsbare ogen bloeden; Het meer van zwaan vertelt weer tot zijn oude dierbare en kwetsbare verstand. Zes langen knapen van jaguar, dragende lange lederen pantjesjassen van jaguar, zij maken de straten beangst, rokende hun lange sigaren en sigaretten, hun vermoordende bloesems verspreidende. Zij schrijven graverende en vreemd slaande poezie, wreed en scherp, waarin zij hun lange snijdende messen verstoppen. Zij zijn stervende in hun teilen van messen, en zij prediken van een moordenaar genaamd De Gekruisigde. Zij prediken in oude dialecten die vanuit Frankrijk zijn gekomen.

  1. Ik kan de hete lucht van mijn vader's electrische fiets voelen.

  2. Wij zijn rijdende op een nieuwe oude dierbare en kostbare weg van kleinooden, en wij slaan een weg in naar een nieuwe tuin, terwijl wij nieuwe tijen breken.

  3. Geen ziel weet of deze oude knapen engelen van den hemel of de hel zijn.

  4. Hun electrische fietsen zijn in oranje geverfd en gelakt; Hun oude dierbare, kostbare en kwetsbare wielemannen draaien in 't rond als geslepen en schoongebrande messen; Geen ziel kan hun kunsten navolgen met de ogen. Hun oude dierbare, kostbare en kwetsbare mondemannen zijn als slangen, waarvan geen ziel het tijdstip van aanval weet. Het vangt allemaal aan in een dierbare, kostbare en kwetsbare flitsende stip van het getij. Zij zijn de oude, dierbare, kostbare en kwetsbare ondoorzichtigen, dieven van de kosmos, die ondoorzichtige daden doen.

  5. Zij draagt de geheimen van zilver van de oude jaguar beneden haar armen, gesloten in drie boeken van zilverwerk. Rook komt van de stad; de oude dierbare, kostbare en kwetsbare oranje scheelogende phoenix stijgt op van het as, dragende de oude dierbare, kostbare en kwetsbare jaguar, een oude dierbare, kostbare en kwetsbare citroen, en een rode popje op de oude dierbare, kostbare en kwetsbare rug, dikke sijpelende wolkestrepen van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare sap achterlatende in de lucht, vliegende voorwaarts naar nieuwe eeuwigheden van het mijn.

4:8 Het holle

8. Een zevenhoofdige drakenwezen genaamd De Gekruisigde, dragende zeven kronen, komt het eerste oude dierbare, kostbare en kwetsbare geschrift van zilverwerk van de ouden dierbare, kostbare en kwetsbare jaguar binnen. Het drakenwezen etende de letteren en purperen platen van het boekwerkje. Een zevenhoofdig slangenwezen genaamd De Oude Wilde Man, dragende zeven punthoeden, vist de oudn dierbare, kostbare en kwetsbare schoenen van kleinood van het tweede oude dierbare, kostbare en kwetsbare boek van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare jaguar er doorheen. Dezen zijn allen koningen van de morgenstond, koningen van de oranje planeet van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare ochtend van kleinood. Het derde zilverwerk van de jaguar is alles wat overblijft na de grote witte oorlog en strijd. Wat nu, als de bakker thuiskomt ?

 

4:9 Apocalypse van het Mijnwoud

9. Hier in het mijnwoud, waar het holle heerst,

Hier in het mijnwoud, waar de bomen hol zijn,

waar de vorst raast,

maar een magisch vuur brand van binnen,

en een magische lekkernij vult de magen,

Hier in het mijnwoud


 


 


 

Pepperoko

 

1.

1:1-15 Aanhef

1. Poezie van de Zwarte Vis; Een Dag van Rode Picknick; Siroop van Venetie.

2. Mijn voeten worden koud in de teil van de reuzen. Zij zeiden dat ik de vis geheel moest inslikken en mijn adem binnenhouden voor drie lange dagen en lange nachten. Ik weet dat zij van waarheid vertellen, want zij kennen het kleine hondenhuis. Mijn katjes branden vandaag, want zij willen niet naar de school.

3. Soms wanneer de oude dierbare, kostbare en kwetsbare Pappaman waakt, voel ik zijn oude dierbare, kostbare en kwetsbare ademmannen de kamers controleren of de bezoekers ook roken. Ik denk niet dat ik het hier nog langer kan uithouden.

4. Ik, omhullende een andere teil. Ik kan de koude voelen, zoals met de oude dierbare, kostbare en kwetsbare. De oude dierbare, kostbare en kwetsbare reuzen van het kleinood glimlachen als bananen in den wind. Ik wenste hun oude dierbare, kostbare en kwetsbare stemmen te kunnen beluisteren. Geen ziel kan een oude dierbare, kostbare en kwetsbare reus nadoen zoals de oude dierbare, kostbare en kwetsbare Pappaman. Hij fietst weer op zijn oude dierbare kostbare en kwetsbare snorfiets van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare scholen van het kleinood.

5. Daar loopt een oude dikke baas van de lange gerechtshoven, met lippenstift van een oude dierbare, kostbare en kwetsbare kus van oude dierbare, kostbare en kwetsbare honden van het kleinood. Zij zijn bijna opgedroogd.

6. Hij heeft een dikke sigaar in zijn mond, een lange sigaar. Hij is de baas van belastingen, maar ook van de lange gerechtshoven. Desalniettemin is hij ook de baas van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare sigarenfabriek van het kleinood.

7. Ik vraag mij af wat hij daar moet. Hij vergat zijn brood te eten, wat nu in de bomen hangt, als waren van vlees. Tien mijlen van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare school van het kleinood, het was een harde dag van oudsher.

8. De scholenmeester roept mijn naam uit. Hij wil mij wat vertellen onder vijf ogen. Twee van mij, en drie van hem. Hij wint het altijd, met zijn electrische bom van uurwerken in zijn oude dierbare, kostbare en kwetsbare broekzak van het kleinood.

9. Zijn grote moeder gaf hem zes of zeven fluiten en flessen van oud dierbaar, kostbaar en kwetsbaar sap om tientallen jaren mee voorwaarts te kunnen. Ik vraag me af of hij deze wegen zal bewandelen. Ik zie zijn ogen dwalen naar de oude dierbaren, kostbare en kwetsbare herberg op de oude hoek van de oude dierbare, kostbare en kwetsbare school, gedekt door oude dierbare, kostbare en kwetsbare vleugelen.

10. De oude dierbare, kostbare en kwetsbare hond van het kleinood spreekt. Hij wil niet dat zijn oude dierbare, kostbare en kwetsbare lekkerbekken zijn oude dierbare, kostbare en kwetsbare vlaggen dragen. Zij moeten dezen stelen met henzelf.

11. Twintig oude dierbare kostbare en kwetsbare theologen van het kleinood zie ik een piraten vlag branden, en de hond van een lekkerbek verwennen.

12. Den ouden dierbaaren kostbare en kwetsbare lekkerbek van het kleinood is het kind van de oude bakker.

13. De oude standbeelden van het oude kleine huis zijn vertellende;

14. Zij zijn de oude dierbare, kostbare en kwetsbare erfenissen en souvenieren van de taal van het kleinood.

15. De oude letteren zijn de zonen van de oude bakkers en belastingen.

 

1:16-17 Prelude

16. Honden bekijken het ballenspel vandaag, zij vissen in een handschoen van een oude boer. De oude tandendokter draagt een vuile roze handschoen vandaag;

  1. hij viert zijn verjaring. Hij nam een belhamel van een schooljongen uit het oude schoolboek. De oude meesters geven applaus, met wapperende handen. Oude herinneringen vallen op het hoofd van de knaap, als bladeren vallende van de hoge bomen. Het is winter, en den speeldozen zijn verboden en bevroren. Een kleine spuit van de dokter maakt een grote sprong in den vis, en den teil barst in grote stukken. De tandendokter brengt de grote stukken naar de vijver. Miljoenen van schreiende vissen springen aan de vlakte van den wateren.

 

1:18-24 De kleine visserman

18. Kleine visserman, vissende aan de meren van Aldebaran, dragende oude dierbare, kostbare en kwetsbare sterrenglitteringen van het kleinood in jouw oude dierbare ogen. Jij stal de oude dierbare sterren, jij brak de oude dierbare en kwetsbare zegelingen van het kleinood, en nu werk jij dan als een oude dierbare kostbare en kwetsbare tandendokter op deze oude dierbare kwetsbare ster van het kleinood.

19. Jij vist vanaf de vuilnisbelten, en slaat de dierbare en kwetsbare lammeren van het kleinood met de oude dierbare en kwetsbare wrede staf en stok. Jij slaat met de oude bokkepoot en de oude dierbare en kwetsbare vinger van het kleinood.

20. Jij wil niet weten van de oude dierbare, kwetsbare sappen van de hoge stem.

21. Kleinen koeienknaap, varende op den oude zeeen van Aldebaran, jij bent nog steeds opgesloten in het oude schilderij van het oude trappenhuis, siroop bloedende van de straat van zeven, op een oud kastje van het kleinood van Venetie.

22. Ik verdrink altijd in mijn grootvader's oude dierbare en kwetsbare schoenen van het kleinood, waar de oude warme sappen van de oude dierbare en kwetsbare hoge stem stromen,

23. hier brand ik mijn kaarsje van het dierbare en kwetsbare mijn van het kleinood;

24. hier kwam ik altijd mijn hondje tegen.

 

2.

2:1-6 Het loursje

1. Het loursje liep daar op de straten, met een purperen laarsje, een bruin laarsje, beiden gelakt, en van uitgelezen leer.

2. Verder droeg het loursje twee lakschoentjes, piep en piepklein, van het kleinood, het grote kleinood.

3. Oh, wat was ze dierbaar, een snoepje om te zien, een popje van goud, van zilverwerk.

4. Haar vader was de oude baas van belasting.

5. Het loursje was een kleine klikspaan. Zij verkocht haar suikerwerken van het kleinood op straat, vol met gif en kranten.

6. Oh, dat loursje, dat kleine hondje van lak, lijkende op grootmoeder's handtasje.

 

3.

3:1 Natte voeten

1. Ik ren nog steeds op mijn klompen, mijn oude klasmaten achterna; soms verder op kousevoeten, met spillebenen, en spichtig, zo spichtig; nog steeds het kind van de oude bakker. Ik loop graag in mijn oude vader's dierbare en kwetsbare klompen van het kleinood, met een zuinig mondje zoals loursje. zij was mijn schoolvriendinnetje; maar wij hadden altijd ruzie. dan klikte zij tot mijn moeder mijn, en dan moest ik altijd zonder eten naar bed, door de kleine klikspaan.


 

3:2-5 Het huis van de houthakker

  1. Ik vis in de oude vijver. Ik hield de vissen tegen het licht. Ik wil niet meer terug naar de oude electrische fabriek. Er zitten strepen over mijn gezicht, Mijn knieen bloeden, met siroop. Ik ben een kind van adel en ambacht, een oude lekkerbek, een bakker's vrind en kind. De oude prediker preekt een nieuw evangelie van de preekstoel op zondag morgen. De mensen rennen beangst uit de diepe kerkbanken weg. De tandendokter lacht. Een kleine bedelaar verkoopt ijsjes op de straat van zeven, met een dierbaar, kwetsbaar litteken wat op een dierbare, kwetsbare zwarte vis lijkt. Oh, wat een kleinood van warme sappen en hoge stemmen. Hij voelt zichzelf blij als een kind, met dit litteken met de warme sappen en de stemmen van de hoogtes. Zijn dierbare en kwetsbare dromen vonden een oude uitweg en nu is hij dan de koning van de oude morgenstond, van feeenknapen en elvenbelhamels. De oude baas van belasting zit achter zijn oude kerkorgel, hoestend, om zijn ijsjes te brouwen. Hij heeft de electrische machines in zijn macht, en maakt de sigaren van de oude morgen in de oude, lange pijpen van de grote, dierbare en kwetsbare kerk. Met zijn oude schoenen tapt hij de sappen en sterke dranken voor dn herbergen van de oude, dierbare en kwetsbare stad. De oogst van Venetie. Zwarte siroop. Brullend water.

  2. Hij is allang met pensioen. Maar de oude mensen zien hem nog steeds hier. Hij is allang overleden. Maar de oude mensen zien hem nog steeds hier. Zij eten nog steeds van het oude, dierbare en kwetsbare fruit van deze oude tijd. Zij zijn de wachters van de oude hekken van goud en zilver, van geheim fruit, van kamerlingen, van het dierbare en kwetsbare oranje; open het hek. Een klein beetje van dat oud fruit doet wonderen; open het hek.

  3. De aal en de slang kopen de filmbazen. Gif en vuil volgen hen op kousevoeten, soms zelfs zacht en traag, zonder geluid te maken. Honden sloegen de oude knaap van het dierbare en kwetsbare Spanje, want geen ziel beluisterde zijn hoge dromen. Ogen van gif en vuile kleuren controleerden zijn oude broekspijpen, zijn lappen van fruit. Iemand vond het rode warme sap van de oude hoogtes; met de oude dierbare en kwetsbare lichten van het grote kleinood van de reuzen en de stroper genaamd De Oude Wilde Man.

  4. Geen oud, dierbaar en kwetsbaar zielelicht wilde zijn oude dierbare en kwetsbare pantjesjas bekijken. De oude knaap van het kleinood verdronk in zijn eigen tranen, want geen oud, dierbaar en kwetsbaar zielelicht wilde 't drinken. Zij kwamen van 't kleinood, van de oorlog en de strijd. Hij leeft nog steeds op zijn oude eiland met de zielenlichten van het mijn, wachtende op een boot om hem op te nemen.


 

 

 


 

 

 

 

 Pitevet

1.

1:1-11 Aanhef

1. Poezie van de oude Sigaar; Kras op een oude grammofoon plaat.

2. De oude bazen van de oorlog en de strijd lopen naar grootmoeder's huis. Zij is een oude kras van een vrouw. Maar omdat zovelen bang voor haar zijn, moet zij nu het schilderij van de koning in haar huis bewaken. De oude bazen van de oorlog en de strijd komen in haar huis binnen om haar het wapen van geluk en blijdschap te geven. Dit om eventuele doordrammende gestalten tevree te houden en weg te lokken.

3. Morgen zullen de hogen bazen van de koningen komen. Zij zijn de mannen met de hoge puntkappen. Morgen zullen zij het schilderij in haar kelder neerhangen, naast lekkere toetjes en fruit. Zij zullen een vals schilderij van dezelfde prent in grootvader's schuur hangen. Dit om eventuele gevaarlijke lieden ten misleiding te brengen. Niemand mag dit weten.

4. Van nu aan zullen de hoge hofkokken en lange hofbakkers elke week haar kelder vullen met voedsel van de hogen koninklijke tafelen. Dit is hoogwaardige voeding van het holle; voedsel dat niet verzadigen kan, maar enkel honger doet opwekken. Oh, zo een honger, die niet bevredigd kan worden. Oh, een zaligen gevoel, maar een gevoeligheid die een maag brengt die niet te vullen valt. Oh, de hoge, lange heeren van de honger zullen komen, de oude duivelen met de hellebaarden, om de beiden schilderijen met lange vorken te bewaken.

5. De bazen van de hofschilders zullen komen, de heeren van de hogen, lange tand, om met koolstof en het gouden ivoor beide schilderijen maandelijks intact te brengen en te houden. Niemand mag dit weten, en hier mag niet over gefluisterd worden, want dan zullen de hoge heeren met de puntkappen komen om doodstraffen uit te voeren op de hoge pleinen, waar de boze kinderen spelen.

6. Hebt gij het wandelende ei weleens gezien ? De schaal is gemaakt van ivoor. Grootmoeder heeft nog steeds ivoren teilen in haar tuin staan. Hierin verdrinkt zij de oude leugenaars en deugnieten van de buurt. Daarom is iedereen zo bang voor haar. Het is een norse vrouw. En daarom had de koning haar op het oog om het hofschilderij te bewaken. Zij slaat wonden als putten en torens, waar zij dan elke dag haar gewijde zwarte rozen zaait in de punten en de toppen. Op haar bruine en oranje banken zitten nog steeds oude popjes van de hongerwereld. Zij houdt van haar oude negertjes, maar zij bespot hen ook. Het zijn nog steeds haar slaven. Grootvader's oren staan altijd zo hoog en uitgestrekt. Voor oma schudden de straten.

7. Een grote, dikke, zwarte sigaar loopt als een waggelend oud kerkorgel door de oude, verrotte straten van het oude Amsterdam. Zijn tanden zijn goud, en zijn mond is rood. Hij is op weg naar de oudn kerk, maar aankomen zal hij daar nooit. Hij komt nooit aan. Hij bereikt nooit iets. En hij is zelf ook nooit te bereiken. Het is mijn oude oom. Hij is ook al jaren op weg naar mijn grootmoeder mijn. Maar hij komt daar nooit aan. Hij heeft altijd honger, maar het voedsel bereikt nooit zijn mond. Zijn woorden komen ook nooit aan. Hij spreekt wel, maar niemand heeft het ooit kunnen horen. Hij heeft nog nooit iemand aangeraakt, en niemand heeft hem ooit kunnen aanraken. Hij is nog nooit pijngedaan, en kan een ander ook nooit pijnigen. Hij is een oude zeur.

8. Jij bent altijd op weg. Nu ga je dan weer naar de ouden filmzaak, maar je komt nooit aan. Je bent te kort. Je hoort mij nooit, je oren zijn te kort. Een piraat heeft jou vroeger in het verre verleden onder handen genomen. Jij praat nog steeds als een papagaai, als een kras op een oude grammofoon plaat. Het was een scherpe hand die dit gedaan heeft. Ik zou je wel willen helpen, maar ik kan 't niet. Als ik maar even bij je in de buurt ben, voel ik mij zo kort in 't mijn. Ik kan niks voor je doen. Ik smelt altijd weg. Ik denk dat deze piraat nog steeds bij jou is. Zelfs als jij in de spiegel kijkt, zie je niks, alleen andere dingen. En eigenlijk kan niemand jou zien, want je bent te kort en te ver weg. Het ambachtelijk werk van korte ogen, door het zwaard van de smid bewerkt.

9. Nu staan dan drie doven voor jouw storm. Waar zal het hen naartoe nemen ? Zij hebben honger. Jij wil hen naar het holle nemen. Zij hebben de oude stem van de storm nog nooit gehoord, en nog nooit beluisterd. Wanneer zij bij jouw poppen in de buurt komen beginnen zij altijd te bloeden, maar het doet hen nooit pijn. Zij hebben hongerkrampen, en het bloed van honger stroomt.

10. Het regent, siroop om te verzachten, maar om de honger te brengen. Zij zijn op weg naar het holle.

11. En de beestjes berijden beestjes. Zulke hoge torens, zulke diepe putten; de teilen van ivoor.

2.

2:1-9 De ui

1. Jouw tanden hebben ogen en handen, maar jij bent blind en bereikt nooit wat. Jij brengt de uien rond, maar zij komen nooit aan. Zij zijn de dwalenden en de dolenden.

2. Jij bespeelt de snaren, die nooit ergens komen, en die nooit gezien kunnen worden. Zij trillen altijd. Zij komen nergens, en zijn altijd op weg. Zij zijn de paarsn en oranje gitaren met de hellebaarden. De lange Spaanse koningen en wachters, die eigenlijk kort zijn. Zij zijn de groene oplichters, de swindelaren en de hoge hakken van oudsher. Zij zijn de smokkelaars van de hoogtes met de kleine snorremannen.

3. Zij zijn de mannen met de twee lichaamen, de twee koninklijke schilderijen. Jij begrijpt hen altijd verkeerd, en zij begrijpen jouw altijd verkeerd. Zij de wachters van de grote twee, de man met de oranje puntkap. Hij laat hen werken in de woestijnen, woestenijen en wildernissen, om dingen te doen die ze nooit kunnen voldoen. Zij werken voor de wortel en de ui, de grote twee. Zij werken om het holle te vullen, wat alleen maar holler wordt. Zij werken voor de bodemloze put en de toploze toren, het grote twee. [3b. Er is een man wiens hand tekort is. Niemand kan hem schudden. Nog steeds zijn er koenen die het probeeren, zij zijn de slaven van het holle, zij die nog steeds leven en zweven in open ruimheden.]

4. Zij zijn de bazen van de honger, de bazen van de boeren die holtes kweken. Zij zijn de heeren met de hogen hakken, de hogen laarzen, de supersterren. Hun gitaren die honden slaan. Zij die benen en armen afsnijden om hen kort te maken, zij die vingers kort houden.

5. Zij hebben vreemdelingen tatoeages, waarvan je schrikt. En dan houden ze alles kort. Heb je weleens van het korte oog gehoord ? Heb jij dat weleens beluisterd. Al die geluiden van oudsher hielden mij kort. Maar het leek zo lang. Reuzen spreken tot elkaar, maar ik kan hen niet horen. Ik ben doof, en zij zijn kort. Ik kijk nog steeds door een vreemde spiegel, terwijl ik blind ben. Vreemde kranten die ik lees. Terwijl de bazen van de honger de lange, zwarte sigaren naar het museum in Spanje brengen. Door vreemde buizen, die lang en kort zijn. De ogen voelen het zo vreemd.

6. Ik bevond mijzelf op de rug van Het Grote Misverstand, een vis in de hemelen.

7. De bazen van de hoge hemelen hebben hoge stoelen. Zij zijn de bazen van gezangen, verzen en geschriften van goud en zilverwerk; Zij zijn de bazen van de prenten. Zij zijn de koningen van stilte. zij zijn de koningen van de korte stokken.

8. Deze kusten zijn te ver om te bereiken. Zij zijn de koningen van de wazen.

  1. Ik heb het vreemde pistool gelezen. Het is een wapen van stilte.

Tettes

1.

1:1-4 De zoete gerookte wraak

1. De prenten van de markt dragen het sap van het holle. Dezen zijn de holle bomen, waarin holle bolle prinsjes wonen. Hier vinden de aloude verjaringen plaats. Dezen hebben hun fietsjes van vlees, en andere zakelijkheden. Zij roken de prentjes van de winkels. Maar zij doen dit stiekem. Niemand mag dit weten.

2. De holle bolle prinskes strijken altijd het zachte schoon. Zij drinken van het zachte. De oude prinsen weten dat daar de aloude verjaringen plaatsvinden. Zij drinken daar altijd limonade.

3. En geen ziel mag dat weten. Er mag niet over gefluisterd worden, en ook niet over gezongen. De prinsjes mogen niet aangeraakt worden, maar ze zingen voortdurend pak me dan als je kan. Ze worden boos als je te ver wegstaat, en ze worden boos als je te dichtbij komt. En dan kunnen ze gemeen bijten, knijpen of slaan. Ze kunnen je ook krabben of hun kleine poesjes of hondjes op je af sturen.

4. Ze rijden graag, heel graag, op hun fietsjes van vlees. Maar zij zijn niets anders dan de ouden afgekorte koningen, wiens kleinoden zachtjes en stilletjes steeds meer worden afgeschoven. Zij zijn in de wrake teruggekomen.

 

1:5-6 Aanhef

5. Poezie van den Viool ; Het geheim van de Verjaringstoel.

6. Gij leest nog steeds in uwen majesteitelijke roze boekwerken, van roze prentjes en roze schoonschrift. Gij had altijd de kostelijke behoeftes om uw roze kleinoden met uw kleine, dierbare en kwetsbare hondjes te delen, en gij speelde altijd met de vingers van de woestijn. Ik was nooit een goede gokker, maar gij leerde mij zaken te doen. Uw zachte melk maakt nog steeds mijn hartebloesem wakker. Nu drink ik van de kostbare Traan van Venusch, terwijl gij de knapen in de bloesems laat groeien. Wij zijn op weg naar de hoven van de zachte hartebloesems. Uw ogen zijn groot en kort, maar ik heb een grote mond. Nu, de heren groeien in de bomen, terwijl zij niet bemachtigd zijn om te spreken of te bewegen. Maar gij hoeft niet beangst te zijn, oh uwe majesteit. Ik zwem in de ouden zee van Venusch, om mijn oude bal te vinden. Ik heb ook een plaats in uw boeken. Ik hield altijd van uw bittere zure en zoete stukken fruit. En gij maakte mij altijd aan 't lachen. Gij waart nooit beangst over mijn panters van het mijn. Gij kon daar altijd zonder problemen langs voortpasseren; om mijn troon te bereiken. Gij spraakt altijd over mij dat ik een kleine boef was in uwe majesteitelijke hoogwaardige geschriften. Maar er zijn ook boeken zonder u.

 

 

 

 


 

De Eucholaazen

1.

Aanhef

1. Poezie, de poezen van de eucholaars, de paarse en oranje kleinooden. De reuzen van de oranje krochten, grotten, graven en ravijnen. Het blaasorkest van de oranje keetel; en den teil. Den alouden luchtweerspiechelingen. Opa's oranje draken wonen daar. Terwijl de bleke oranje domino steentjes daar liggen, met de kleine poezen. Hier vechten de aloude dialecten. Hier strijden de woorden, de uitgangen en de taalen om de voorrang en de eer. Zij zullen door de poorten van de oude aardappel moeten gaan; de appel van de aartkloot. Hij zal hen geleiden tot daar waar de oude Klootzak woont. Hier woont de oude tovenaar, die nog steeds het fruit door de aardappelen mengt, om de aloude dialecten vast te houden. De kleine poezen lachen op de stenen, om de aardmannen die voorbij trekken uit te lachen, zodat zij elkaar in de haren vliegen. Maar het is de oude tovenaar die de aardappelen door 't fruit klotst.

2. De oude toovenaar, de kok van het gevecht en de oude strijd, om de oranje chocolade te bereiden. De aardappelen maken de kleuren bleek. De zure vruchtwateren maken de aardappelen zacht. Dan wanneer de oranje chocoladen worden opgedient op schalen, dan is het zijn goud waard, want dan kunnen de aloude vervlogen lichten van 't oer en den kloot daarin oprijzen.

3. Eerst zal het zilver en t' goud breken en 't beest slapen, en dan zullen De Gekruisigde, De Oude Wilde Man, en uiteindelijk de Grote Klootzak van 't oer kunnen komen.

4. Dan zal 't Grote Kloot u aanstaren terwijl Hij zijn sigaret rookt. Dan zal een ieder Hem aanschouwen die zij doorstoken hebben.

5. En oh, wat een grote klootzak het dan zou zijn, want hij zal het goud breken, totdat het poeder is, en hij zal zijn woestijnen en woestenijen, zijn wildernissen en krochten, zijn ijselijke dieptes herbouwen.

6. Oh, hoe gij het klei der aarde veracht hebt, en hem tot een vloek hebt gebrouwen. Maar nu zult gij zelf tot een vloekwoord worden. Gij zult uzelf tot eeuwige schrik zijn. Dan zult gij de aanhef niet vergeten.

7. De ouden tovenaar heeft het vlees gemengd, zijn kleine poezen en honden daartoe uitgestuurd, om u de oorlog en de strijd, de grote onderdrukking ten gevoelen. Hij heeft uw huid bleek gemaakt, om de aloude lichten van 't oer in u te doen laten wonen. Zoudt gij daarom niet blijde wezen, dat uw koning naar u gehoord heeft ? Zoudt gij daarom niet dansen en zingen, nu het oude licht der lichten van 't oer gekomen is ? Uw vlees is nu een uitgelezen mengsel, u bent nu zelf een grote klootzak van 't oer geworden.

8. Laaten wij dan nu blij en dankbaa'ar singen van den groo'oten too'oven'naar die ons mit deesen ga'aaven en gulle spijsen gesegent heft.

9. Talga'aamen.

 

2.

1. Den ouden eerappelen en eieren zullen den oppervlaktes onder waar 't grooten aartkloot schuil gaat blijven breeken, en zij zullen blijven stooken, totdat den ouden toovennaar zich zal vertoonen.

2. Den ouden teil en keetel wachten op 't uur van verschijning.

3. Zij zullen koomen met den ouden luchtweerspiechelingen van 't oude uur van 't oer. Zij zullen den ouden weergalmingen en echoo'os van den ouden wilden reuzen van den grooten kloot terugbrengen. Den ouden dialecten, den ouden doolho'oven, den ouden dwaalho'oven van oudsher, en zij zullen den ouden oo'ogen van 't kloot ten ruste brengen.

4. Oh, hoe wij wachten op den daagen van 't klei, van den alouden orangen waateren.

5. Oh, hoe wij uitzien op den ouden wilden seeen van 't kloot en 't oer.

6. Oh, hoe wij wachten op dat ouden hoerenjong, den vermenging van den waateren.

7. Oh, zult gij dan weer kluitschieten op den Ouden Wilden Hoer van 't klei ? Zij zal brullen tot zij boven is. Zult gij dan weer den Ouden Wilden Leeuw van 't oer probeeren te schieten ? Hij zal den ouden wilden orangen terugmengen, en den alouden grutten terugbrengen.

8. Zij zullen den ouden gelapten laars straffen, en hem ophangen aan den hoogste boom. Zij zullen zich niet weeder laaten bespotten. Zij zullen het gewassen vleesch verdrinken in den ouden wilden orangen seeen van 't oer en den grooten kloot, totdat alles vermengt zal zijn.

9. Geen waapen zal hierteegen gesmeedt kunnen sijn.

10. Al den afgesonderden kleuren sullen verlooren gaan en sterven totdat zij gemengd sijn tot het orange.

11. Den poesen van het Eucholaars zullen blijven spreeken en lachen, zij zullen blijven vertellen, beluisteren en bekijken, totdat het vermengde vlees op den oranjen schaalen gegeeten sal worden.

12. In die daagen sal den Ouden Wilden Orangen Haa'ai rondfietschen op sijnen fietsch van vleesch, totdat het gehee'el orangen sal sijn. En hij sal fietschen van den Neederlanden tot Hispanie, totdat al dat gekleurde fruit vermengd sal sijn tot orangen.

13. Den orangen waa'aateren sullen rijzen, tot het zwarten en bruinen kasteel, waar het paars zich schuilhoudt. Dan zal hij daar zijn grutten stee'eeken en terugfietschen tot het ouden Nee'eederland van 't oer, tot het ouden Amsterdam van den ouden kloo'oot van 't oer. Dan zal hij daar sijn vruchten leggen, den blee'eeken vruchten, totdat den ouden orangen lichten daar zijn geresen, en den ouden pap.

14. En dan zal hij den bakker vraa'aagen, en den koster roepen, om al dat fruit tot vlaa te bewaa'aaren. Zij sullen het doen rijpen en doen bewaaren, doen bewaaken en tot den wasdom laaten koomen door den ouden luchtweerspiegelingen van den ouden stormen en wervelingen van 't oer.

15. Dan zullen den alouden draaikolken van 't leem koomen.

 

 


 


 


 


 


 

Te leven in Nunspeet ...

Een Serie Korte Verhalen


1. De Leeuw van Nunspeet

2. Het Paarse Complot

3. Groen Geluk

4. Warme Haard

5. De Gekke Piraat

6. Het Vreemde Huis

7. De Trouwe Vriend

8. Het Zwanenmeer

9. Harold

De Leeuw van Nunspeet

Kraterik woonde in een huisje vlakbij het bos van Nunspeet. De mensen zeiden dat hij een kinderlokker was, en gingen daarom liever niet met hem om. Niemand wist eigenlijk precies waar dat gerucht vandaan kwam, maar iedereen nam het aan, want als het eens waar was ... Kraterik had vroeger geschiedenis gestudeerd, en was zelfs leraar geweest op school. Maar sinds zijn vrouw was overleden ging het slechter met hem. Op een dag ging Kraterik wat boodschappen doen in het centrum. Een vrouw staarde hem aan, en plotseling gilde ze : 'Het is Kraterik, het is Kraterik, die kinderlokker.' Maar niemand scheen er acht op te geven. 'Kraterik ? Wie is dat ? Ach, er zijn hier geen kinderlokkers,' zei iemand nors. Het leek erop dat Kraterik z'n slechte naam aan het kwijtraken was. Er gingen immers jaren overheen, en de mensen werden anders. Iedereen scheen het een beetje vergeten te zijn. En ook de vrouw die het rondriep werd rustiger.

Op straat kwam Kraterik een oude vriendin van hem tegen. Ze vroeg of hij met haar meewilde naar huis. Dan konden ze eens wat bijpraten. Die oude vriendin kende de geruchten over Kraterik niet. Kraterik scheen opgelucht. Samen aan de thee hadden ze het nog eens over hun schooltijd vroeger. Ze hadden samen geschiedenis gestudeerd. Ze konden zich nog hun oude leraar herinneren. Wat had die man toch een fantasie. Hij vergeleek de geschiedenis altijd met dieren en voorwerpen, en zo kon iedereen het altijd goed onthouden. Ja, door de gelijkenissen van die leraar konden ze de verhalen van de geschiedenis nog steeds navertellen. Die leraar woonde ook in Nunspeet. Hij werd weleens de leeuw van Nunspeet genoemd. Hoe dat gekomen is ? Luister dan maar eens naar dit verhaal.

Die oude leraar scheen vroeger boer te zijn geweest. Maar hij moest zo hard werken dat hij er rugpijn van kreeg. Toen is hij maar geschiedenis gaan studeren, en al snel werd hij leraar op een school. In het begin ging dat niet erg goed. Hij werd vaak door vervelende kinderen uitgescholden, omdat hij een beetje krom liep. Dat kwam van het harde werken op het land. Maar door zijn kleurrijke verhalen begonnen de kinderen steeds meer respect voor hem te krijgen. Vaak gingen kinderen na schooltijd met hem mee naar huis, omdat hij zulke mooie verhalen kon vertellen. En toen één van die kinderen op een avond niet meer thuiskwam, dachten ze allemaal dat hij daar achter zat. Jarenlang was dat kind vermist, en al die tijd was hij de verdachte, ja, het werd zelfs zo erg, dat hij zijn baan erdoor verloor en zich niet meer op straat kon vertonen. Door gebrek aan bewijs hoefde hij nog net niet de gevangenis in. Iedereen was bang voor hem, en hij kreeg de bijnaam : De leeuw van Nunspeet. Hij is die naam nooit kwijtgeraakt, zelfs niet toen na vele jaren het vermiste kind weer opdook. De leeuw van Nunspeet scheen met het alles niets te maken hebben gehad. Het kind scheen problemen thuis te hebben, en heeft toen jarenlang door de grote steden gezworven. Er was eigenlijk maar één reden voor dit kind om weer naar huis te komen, en dat was om nog eens te kunnen luisteren naar de prachtige verhalen van die oude leraar.

Maar zoals je misschien wel kunt begrijpen : Dat deed die oude leraar na dit alles niet meer. Van bitterheid en verdriet is die oude geschiedenisleraar uit Nunspeet weggegaan. Maar zelfs jaren na dit feit werd er nog steeds over de leeuw van Nunspeet gesproken. En stukje bij beetje werden de feiten verdraaid, en wisten velen niet hoe het nou precies zat. 'Ja, het had te maken met een kinderlokker,' wist iemand te vertellen. En een ander wist te vertellen dat het over een geschiedenisleraar ging. En zo werd Kraterik hier min of meer de dupe van. Er waren allerlei vreemde en heldhaftige verhalen ontstaan rondom de leeuw van Nunspeet. De één werd er erg bang van, en de ander vond ze fascinerend, op z'n zachtst gezegd.

Nu Kraterik dan al een tijdje geen geschiedenisleraar meer was, begon de aandacht zich een beetje te verleggen naar nieuwe geschiedenisleraren, en dat ging zo ver, dat er op een gegeven moment bijna geen geschiedenisleraren in Nunspeet meer te vinden waren. Men durfte bijna geen geschiedenisboeken meer in huis te hebben, bang om voor de leeuw van Nunspeet aangezien te worden. En naarmate de tijd verstreek had de leeuw van Nunspeet niets meer te maken met kinderlokkerijen, maar meer met heldendom. En die hysterie kon men eigenlijk niet aan. Zo zou de leeuw van Nunspeet het dorp voor allerlei gevaren hebben behoed en uit allerlei verschrikkingen hebben gered.

Die oude vriendin van Kraterik wilde hem iets laten zien. Het was een boek over de leeuw van Nunspeet, met de meest vleiende legendes. Kraterik glimlachte : 'Dat zou onze oude geschiedenisleraar eigenlijk moeten lezen.' Maar goed, niemand wist waar hij heengegaan was, omdat hij in de tijd met stille trom was vertrokken. Ze besloten op onderzoek uit te gaan. Na een lange zoektocht kwamen ze erachter dat hij door de grote steden zwierf. Ze besloten hem te gaan zoeken. Dat viel niet mee, maar met een paar gouden tips van andere zwervenden kwamen ze erachter waar hij op dit moment verbleef.

In de boshut van hun oude leraar aangekomen zagen ze hem zitten. Hij herkende ze niet, en wilde eigenlijk niets met hen te maken hebben. 'Er is iemand die flink veel geld verdient met uw verhalen, Mijnheer van Lenden,' zei Kraterik. 'Ach,' zei de oude leraar, 'laten ze met hun geld ten verderve varen ... Wat heb ik daarmee te maken ...' En toen haalde Kraterik langzaam het boek tevoorscheen. 'Ja,' zei de oude leraar nors, 'die schrijver ken ik wel. Die heeft nog bij mij in de klas gezeten, en mij flink in het ongeluk gestort.' En toen begon de oude leraar zulk leeuwengedrag te vertonen, dat Kraterik en die oude vriendin maar snel vertrokken. Wel hadden ze het boek voor hem op z'n tafel gelegd.

Na enige tijd was er telefoon voor Kraterik. Het was de leeuw van Nunspeet. Kraterik was blij hem te horen. 'Zeg, ik wilde je nog even bedanken voor dat boek,' zei de oude leraar. 'Het is een samenbundeling van de mooiste verhalen die ik vroeger altijd vertelde. Ik was ze eigenlijk allemaal een beetje vergeten na alles wat er was gebeurd. Maar dit is het mooiste geschenk in mijn leven. Zo mooi, dat ik graag weer naar Nunspeet terug zou willen komen.' Kraterik had tranen in zijn ogen. En zo gebeurde het. De oude leraar ging weer in Nunspeet wonen, dichtbij Kraterik, vlakbij het bos. De jongen die het boek geschreven had werd ook ingelicht. Wat was dat allemaal een groot misverstand geweest, zeg. En al snel vielen de leeuw van Nunspeet en de jongen elkaar in de armen. De jongen had vaak naar zijn oude leraar gezocht, maar zonder resultaat. Nu was alles dan toch gelukkig goed gekomen. En heel Nunspeet was blij dat het z'n leeuw had teruggekregen.

 

Het Paarse Complot

Junos was het zoontje van een oude hertog in Nunspeet. Ze woonden in het kasteel dichtbij de molen. Junos had geen broertjes of zusjes, en zijn moeder was lang geleden overleden. Wel had Junos een stiefmoeder, maar zij was vaak weg. Op een dag moest Junos boodschappen doen voor zijn stiefmoeder. Hij moest daarvoor naar het dorp fietsen, en ook naar een zaak met spiegels gaan. Zijn stiefmoeder wilde een paarse spiegel voor in haar slaapkamer. Onderweg kwam Junos een paar kwajongens tegen. 'Zeg, looshelm, waar ga jij met die spiegel naartoe ?' riepen ze. En met hun brommers kwamen ze achter hem aan. Al snel hadden ze de spiegel te pakken en wierpen het op de straat.

Thuisgekomen wachtte Junos niet erg veel begrip op. Zijn stiefmoeder was razend. 'Die spiegels zijn duur, Junos, en je had een tas moeten vragen aan de zaak waar je die spiegel gekocht hebt. Dan konden die jongens hem niet zien.' Ook zijn vader vond het erg dom van Junos. 'Junos, je had een andere weg moeten inslaan, want je weet dat daar altijd die jongens met hun brommers staan. Ze doen van alles om mensen het leven zuur te maken.' Junos moest de volgende dag naar de zaak terug om van zijn eigen geld een nieuwe paarse spiegel te halen. Maar de baas van de spiegelzaak kreeg het al snel door, en al gauw vertelde Junos hem het verhaal. 'Weet je wat,' zei hij, 'wij brengen de spiegel wel even met de auto van de zaak langs. En natuurlijk hoef je daar niets voor te betalen, want jij kon er per slot van rekening niks aan doen dat die andere spiegel kapotging. En voor de schrik mag je een extra dure uitzoeken, eentje met parfumspuiten en met een speeldoos erin. Dat zal je moeder prachtig vinden.'

'Het is mijn moeder niet,' zei Junos, 'het is mijn stiefmoeder, en als ik er eentje uit mag kiezen, dan wil ik de allergoedkoopste.' De baas keek een beetje beteuterd. 'Maar mag je haar dan niet ?' vroeg hij. 'Niet echt,' zij Junos, 'want sinds zij er is krijg ik altijd overal de schuld van.' De baas van de spiegelzaak keek erg bedenkelijk. 'Ik denk juist dat je je stiefmoeder en je vader moet opvrolijken, want ze zullen het wel erg moeilijk hebben als ze zo tegen je doen,' zei hij voorzichtig. 'Misschien hebt u gelijk,' zei Junos. 'Laten we het dan maar doen.'

En zo gebeurde het. De bijzondere spiegel werd in de bestelbus van de zaak naar het kasteel gebracht. De oude hertog en zijn vrouw waren er erg blij mee. En even leek het erg goed te gaan in het gezin. Maar na een tijdje begon de stiefmoeder weer erg te klagen naar Junos en hem van veel dingen de schuld te geven. 'Mamma,' zei Junos, 'is er soms iets met de spiegel gebeurd ?' De stiefmoeder was erg verrast omdat Junos haar voor het eerst 'mamma' had genoemd. 'Ja,' zei ze heel zacht, terwijl haar gezicht een beetje vertrok. 'Ik durfte het je eigenlijk niet zo goed te zeggen, maar de speeldoos springt aan op de meest vreemde momenten, zelfs als we slapen, en de parfumspuiten geven veel te veel parfum af.' Maar daar wist Junos wel wat op. Ze zouden iemand van de spiegelzaak ervoor laten komen. Na een tijdje werd er aangebeld. Het was de baas van de spiegelzaak. Al snel zag hij wat er aan de hand was. Het mechanisme van de spiegel was stuk. 'Ik kan zien dat de spiegel veel gebruikt werd, u was er zeker erg blij mee,' zei de baas van de spiegelzaak. De stiefmoeder knikte. 'Nou,' zei de baas. 'Ik heb voor u een nieuwe paarse spiegel meegebracht. Het is hetzelfde model, maar er zitten ook kleine lampjes bij in allerlei kleuren.' De stiefmoeder was erg verrast.

En weer scheen het een tijdje erg goed te gaan in het gezin van de oude hertog. Maar op een dag hoorde Junos iets stukspringen. Hij rende naar de kamer van zijn stiefmoeder, en zag haar daar in tranen zitten terwijl de spiegel kapot op de grond lag. 'Dat stomme ding maakt me gek,' zei de stiefmoeder. 'De lichtjes knipperen de hele tijd, ook nadat ik ze heb uitgezet. Ze springen gewoon weer aan. Ik word er ziek van.' Huilend viel ze Junos in de armen. Dat was voor de eerste keer dat ze hem omhelste. Junos kreeg er een brok van in z'n keel. 'Mamma, ik zal snel de spiegelzaak wel weer bellen. Ik weet zeker dat de baas ons nu een nog betere zal geven.' Maar de stiefmoeder huilde : 'Nee, Junos, ik wil nooit geen spiegel meer op m'n kamer zien. Het is afgelopen ermee.' En sindsdien was Junos z'n stiefmoeder altijd het zonnetje in huis. Ze was zichtbaar opgelucht toen de spiegel weg was, en ze zou er nooit meer één in haar kamer neerzetten ... nooit meer.

Na een tijdje kwam Junos nog eens terug bij de spiegelzaak om te vertellen wat er gebeurd was. De baas van de spiegelzaak was zichtbaar blij. 'Ach, Junos, weet je,' zei hij, 'die spiegels zijn zo gemaakt. De geschiedenis heeft wel bewezen dat zulke spiegels heel opvoedkundig zijn, en veel problemen in gezinnen voorkomen en wegnemen. Ze zijn gemaakt door een speciale fabrikant.' En toen pakte de baas weer zo'n paarse spiegel, en draaide de onderkant boven. Daar zat een klein stickertje waar hij op wees. 'Zie, hier staat het,' zei hij : 'het paarse complot.' Junos glimlachte, en na nog even met de baas van de spiegelzaak door te praten ging hij fluitend naar huis.

 

Groen Geluk

Theo had een vogelzaak in Nunspeet. Het waren geen gewone vogels, maar speelgoedvogels. De meeste mensen vonden het maar een vreemde winkel, maar kinderen gingen er graag naartoe. Eigenlijk alleen maar om te kijken, want het speelgoed was veel te duur. Eigenlijk kochten daar alleen maar mensen met heel veel geld wat, en vaak kwamen zij vanuit het hele land. Hoge heren uit de politiek bijvoorbeeld, en rijke sterren. Vaak kochten ze dan spullen voor hun kinderen, maar soms ook wel voor henzelf. Het waren van die mensen die altijd op de televisie te zien waren. En als er dan gewone mensen in die winkel kwamen, dan was dat niet om de winkel, maar om die beroemde mensen te zien met hun kinderen.

Reginald wilde hier wat aan doen. Hij vond dat Theo zijn speelgoed best wel wat kon aanpassen en de prijs best wel wat lager kon maken, zodat ook wat meer gewone mensen hun inkopen daar konden doen. Ouders klaagden vaak over hun kinderen die weer eens bij Theo in z'n winkel waren geweest. Ze zeurden dan voortdurend om geld om ook zulk vreemd vogelspeelgoed te kunnen kopen. En ook de politie klaagde steen en been, omdat er zoveel gestolen werd. Vaak werden de daders ertoe aangezet nadat ze bij Theo in de winkel waren geweest. Door wie dan ?  Door hun eigen verlangen naar dat bijzondere speelgoed.

Bij Theo zelf kon niemand inbreken. Dat was nog nooit gebeurd, en dat zou ook niet zo snel gebeuren. Theo had namelijk overal ronde tegeltjes in z'n winkel hangen. Het waren een soort alarmpjes die al aangingen als je het speelgoed aanraakte. Nee, bij Theo mocht je niks aanraken. Alleen kijken. Zodra het speelgoed werd opgetild of bewogen, dan gingen de pijnscheuten door je lichaam. Het was allemaal electrisch, en die stroom ging er pas af nadat je het gekocht had. Nee, inbraak was onmogelijk. Er was eens een oude dame die eens per ongeluk een stuk speelgoed in Theo's winkel aanstootte. Ze heeft er dagenlang van in het ziekenhuis gelegen. Nee, klantvriendelijk is Theo's winkel vooral niet.

Reginald had al zijn eigen club opgericht, een slachtoffersvereniging. Natuurlijk draaide dit allemaal om Theo's winkel. Reginald was eens op bezoek geweest bij Theo, die zelf boven zijn winkel woonde. Er hingen daar vreemde groene ronde tegeltjes aan de muur. Toen Reginald een slok van zijn thee nam begonnen die groene ronde tegeltjes te draaien en te zoemen. Ja, er gebeurden daar vreemde dingen bij die Theo. Reginald wilde nu eens naar buiten brengen wat er allemaal bij Theo in huis gebeurde. Hij scheen de enige te zijn die ooit in Theo's huis is binnengeweest. Naast Theo zelf dan. Tenzij er nog anderen waren die daar nooit over hebben durven praten. Of hen die het niet meer konden navertellen. Al tijden werd er namelijk gespeculeerd over een grote groep vermiste personen. Maar de authoriteiten vonden Reginald's gedachten daarover te ver gingen. Ze wilden eigenlijk dat Reginald zou stoppen met zijn club tegen Theo, omdat ook Theo zijn rechten had, en niets deed wat eigenlijk verboden was. Maar Reginald was druk bezig iets te zoeken wat hij tegen Theo zou kunnen gebruiken.

Op een dag besloot Reginald om nog eens bij Theo op bezoek te gaan. Er was iets veranderd aan Theo's winkel. Er hingen nu grote groene ronde tegels naast de ingang. En opeens kon Reginald geen stap meer verzetten, alsof hij door een omgekeerde magneet werd tegengehouden. Maar andere mensen konden gewoon naar binnen, en ze keken hem aan alsof hij gek was. Maar al snel hoorde hij dat hij niet de enige was die niet meer naar binnen kon. Theo had magnetische kaartjes voor gewilde klanten laten maken, zodat ze door de groene magnetische tegels niet afgeweerd werden. Op een dag kwam er politie bij de winkel. Ze kwamen voor een onderzoek. Nee, niet dat de politie bij Theo onderzoek deden, maar net andersom. Theo zou de politie onderzoeken. Reginald vond het maar vreemd en verdacht. Soms kwamen er zelfs sterren uit het buitenland, en andere hoge mijnheren, zoals presidenten, koningen, legerofficieren en ga zo maar door.

Niet lang daarna werd Reginald opgepakt vanwege spionage. Reginald wilde Theo nu wel eens snel spreken. Reginald moest een erg hoge boete betalen voor elk blad wat hij had uitgebracht over Theo's winkel. Dat waren wel over de twintig bladen. Reginald besloot maar om zich helemaal niet meer met Theo te bemoeien. Het leverde toch alleen maar ellende op. Hij zette een punt achter zijn slachtoffersvereniging.

Na een lange tijd kwam hij Theo tegen op straat. 'Hey, Theo,' zei hij, 'zeg, heb je nog steeds die winkel met dat vogelspeelgoed ?' Maar Theo wilde niks van hem weten, en liep haastig door. Snel probeerde Reginald het weer te vergeten. Na een lange tijd kwam hij Theo weer eens tegen, maar ditmaal besloot hij niks te zeggen, en draaide hij zich snel weer om. Ook Theo maakte zich snel uit de voeten. Maar een dame had gezien hoe de heren naar elkaar deden, en greep ze beiden in de kraag. 'Wat is dat hier,' krijste ze, 'kunnen jullie elkaar niet eens normaal groeten ? Wat is dat voor een gebaar.' En ze schudde Theo eens flink door elkaar, en toen Reginald. Het was al een wat oudere dame. 'Zeg, weet u wel wie ik ben ?' zei Theo zachtjes en voorzichtig. 'Nou nee,' zei de oude dame, 'ik woon hier al erg lang, al sinds mijn geboorte eigenlijk, en ik heb u hier nog nooit gezien, maar dat geeft u niet het recht om u zo te gedragen.' Theo zakte een beetje ineen en zei zacht : 'Ik ben Theo van de vogelzaak.'

Maar toen werd de oude dame erg kwaad. 'Oh, van dat dure vogelspeelgoed ? Al het geld wat mijn man verdiende is daar altijd aan opgegaan om onze kleinkinderen rustig te houden, en door onze schulden is hij tot overmaat van ramp ook nog eens gokverslaafde geworden in de hoop eens een miljoentje te winnen. Van de vogelzaak zei u ? U heeft onze hele familie gerampaneerd. Maar liefst al mijn kinderen en kleinkinderen zijn hierdoor gokverslaafden geworden, hopende op het miljoentje wat ons uit de schulden zou kunnen helpen. Wij zijn daardoor de armste familie van het hele land geworden. Hoort u dat ?'

'M..maar wie bent u dan ?' stotterde Theo ... 'Ik heb u ook nog nooit gezien.'

'Mijn man en ik werkten heel vroeger in die alarmzaak waarvan u al uw electrische en magnetische alarms hebt, en dat is maar goed ook, want iedereen moet maar ver bij u uit de buurt blijven,' zei de oude dame.

 

Warme Haard

Riek en Hanna zitten voor de kachel. Het is koud buiten. Het sneeuwt. Op de televisie is een programma over konijnen. Riek en Hanna wonen met hun vader aan de rand van Nunspeet. Hun moeder is lang geleden overleden. Hun vader is ernstig ziek. Er moeten nog medicijnen gehaald worden bij de apotheek. Vader zit onder een deken voor de televisie. Wanneer het tijd is gaat Hanna naar de apotheek in het dorp. Dat doet ze iedere week op vaste tijden. Riek kookt en doet de was. Vader kan maar moeilijk praten, en ook zijn gehoor is niet meer zo goed. Het kost hem altijd veel tijd om iets te zeggen, en daarom praat hij niet graag.

Als Hanna bij de apotheek aankomt staat er een man met kerstkleding aan. Het moet de kerstman voorstellen, maar het lijkt niet echt. 'Een muntje voor de armen,' roept hij, met een bakje in zijn hand. 'Sorry,' zegt Hanna, 'we hebben het nogal krap, en onze vader is ernstig ziek.'

'Maar dat is geen probleem,' zegt de verklede man, 'en geeft het bakje met geld aan Hanna. 'Kijk eens, dit is voor jou.' Hanna wordt erg rood en verlegen, en zegt zachtjes : 'Maar dat kan ik toch niet aannemen ?' Maar de man houdt vurig aan, en drukt het bakje in haar handen en vertrekt. Snel kijkt Hanna in het bakje. 'Vijfhonderd gulden,' roept ze, 'daar kunnen we voorlopig wel mee voort.' Haastig stopt ze het bakje in haar tas, en loopt de apotheek binnen. Het is niet zo druk binnenin, en al snel wordt ze geholpen. Als ze weer naar buiten loopt staat er een oude arme man voor haar met zijn hand uitgestreken. 'Ach, mijnheer, het spijt me, wij hebben het zelf ook erg krap, maar goed, ik heb net vijfhonderd gulden van iemand gekregen, dus ik kan u wel de helft daarvan geven.' De oude man is er erg blij mee, en geeft het meisje een boek. Snel stopt ze het in haar tas, en loopt naar huis.

Thuisgekomen legt ze de medicijnen in de kast, en gaat op de bank zitten. 'Vader, ik heb vijfhonderd gulden van iemand gehad,' zegt ze, 'ik heb de helft aan een arme man gegeven.'

'D...d...at is e..rg wijs v..van je, Hanna,' zegt haar vader. 'En ik heb ook een boek van die arme man gekregen,' zegt Hanna. Toen ze het boek uit haar tas pakte, begon ze er direkt in te bladeren. Het was een boek over konijnen, waar vader zoveel van hield. 'Vader, voor u, het gaat allemaal over konijnen,' zegt Hanna. Vroeger had vader een reservaat voor konijnen, waar hij konijnen opving en verzorgde. Maar sinds hij ziek werd kon hij dat niet meer doen. Binnenin het boek, op het kaft, zat weer vijfhonderd gulden vastgeplakt. Hanna was erg verbaasd.

'I...ik z..z..ei het ..je ...t..t..och,' zei vader, 'h...et ...w..was ...w..ijs ..wat je d..d..eed ...'

'Maar vader, hoe kan dat ? Ik dacht dat het een arme man was,' zei Hanna, nog steeds erg verbaasd.

En toen vertelde vader een verhaal over konijnenbedelaars. Dat zijn bedelaars die om armoede bedelen, maar waardoor ze op een bijzondere manier erg rijk zijn. Niemand weet precies hoe dat kan, en niemand weet ook precies wie het zijn, en waar ze vandaan komen, maar het gebeurt.

Toen Riek hoorde wat er gebeurd was, wilde ze ook weleens voor vader medicijnen halen, in de hoop de konijnenbedelaar tegen te komen. Dan kon ze hem direkt die vijfhonderd gulden weer teruggeven. Toen ze de week erna bij de apotheek aankwam, zag ze de arme man staan. 'Hier, mijnheer,' zei ze, en gaf de vijfhonderd gulden. 'Maar kind toch,' zei de arme man, 'dat is toch veel te veel. Ik heb maar weinig nodig.' Maar toen kon Riek het niet meer inhouden : 'Maar mijnheer, die vijfhonderd gulden is van u. We vonden het in het boek wat u aan ons gaf,' zei ze. 'Dat is erg goed van je,' zei de man. 'En als beloning heb ik hier een boek voor je.'

'Maar ik begrijp het niet,' zei Riek, 'stel dat er weer geld in het boek zit, wilt u dat dan niet terug ?' Maar de man was alweer verdwenen ... spoorloos ...

Toen Riek thuiskwam haalde ze direkt het boek uit haar tas. Het bleek een boek te zijn over konijnenbedelaars, en er zat duizend gulden vastgeplakt aan de binnenkant van het boek op het kaft. 'Z..z..ie ...j..j..e ?' zei de vader, 'h...h..et is ..allem..m..aal w..w..aar...'

En sinds het lezen van het boek ging het steeds beter met de vader ... zelfs zo, dat hij weer kon werken in het konijnenreservaat. En sindsdien kwamen de konijnenbedelaars in Nunspeet veel vaker voor.

Op een dag werd er aangebeld. Hanna deed open. Het was een arme man, vragende om onderdak voor de winter. Buiten vroor het. Vader had de zolder speciaal voor zwervenden laten inrichten. Hier kon hij voorlopig wel blijven. De man was erg dankbaar, en op een dag vroeg hij aan de vader en zijn twee dochters of ze met hem mee wilden komen naar het zolder. Hij wilde hen wat laten zien. En toen ze naar boven waren gelopen konden ze hun ogen bijna niet geloven. Er was een extra trap bijgekomen, en ineens was er een hele nieuwe verdieping bij, boven het zolder. En zo werd langzaam maar zeker het huis van die vader met zijn dochters tot een flat van konijnenbedelaars.

 

De Gekke Piraat

 Jorit den Herder was misschien wel één van de beste glazenwassers die Nunspeet ooit gekend heeft. Hij had maar één oog, maar de burgemeester wilde niemand anders dan hem om de ruiten van het gemeentehuis te laten schoonmaken. De glazenwasser liet altijd prachtig glanzende ruiten achter. Op een keer vroeg de burgemeester aan hem wat nou het geheim was van die prachtig glanzende ramen. 'Groene blubber, mijnheer,' zei Jorit.

'Groene blubber ?' vroeg de burgemeester geschokt ... 'Ja, dat haal ik wel eens uit wat bosvijvertjes ...' zei Jorit weer. 'Bosvijvertjes ?' vroeg de burgemeester angstig ... 'waarom doe je dat eigenlijk ?' En toen legde Jorit hem uit dat er in bosvijvers goede gezonde schoonmaakproducten ronddrijven. Maar de burgemeester vond het maar vies. 'Hoezo is het goed en gezond ? Ik wil m'n ramen schoonhebben,' zei de burgemeester, die bijna rood aanliep. 'Ach,' zei Jorit een beetje plomp, 'soms moet je eerst iets erg vuilmaken om het schoon te krijgen. Het vuil neemt namelijk ook altijd het andere vuil mee, en dat kun je dan gewoon wegvegen zodat het echt brandend schoon wordt.'

'Wegvegen ?' zei de burgemeester woedend ... 'Noem je dat ramenlappen ... gewoon wegvegen ? Ik zal jou eens 'gewoon wegvegen'.

En vanaf toen mocht Jorit den Herder niet meer in Nunspeet wonen. Wel kreeg hij ergens een boshuisje aangewezen, dichtbij zijn vijvers. Hij mocht het niet wagen om ooit nog eens een voetstap in Nunspeet te zetten. Soms kun je maar beter niet je geheimen vertellen, zolang de mensen tevreden zijn. Dat had Jorit den Herder nu wel geleerd. Jorit gebruikte de groene blubber voor heel veel dingen. Hij kon er goed vloeren mee schoonmaken, en zo nu en dan waste hij z'n kleren er ook in ... Jorit had sindsdien niet echt veel meer te doen. Vaak staarde hij in de bosvijver en liet er kleine bootjes in ronddrijven ... Meestal waren dat kleine piratenscheepjes die hij eens van zijn oma had gekregen. Op een dag kwam er een vis naarboven zwemmen ... 'Blub, blub ...' zei de vis ...'zeg, wat is er met jou aan de hand ... blub, blub ... je kijkt zo sip ...' En toen begon hij het hele verhaal aan de vis te vertellen. De vis kreeg direkt erge medelijden met hem ... Het was een tovervis, maar dat wist Jorit nog niet ... Wel was hij erg verbaasd dat vissen konden praten. Hij was erg verbaasd, en dacht dat hij droomde. ... 'Nee, je droomt niet,' zei de vis ...'ik denk dat die burgemeester droomt ... want spul van de bosvijver is goed spul ... en je kunt het voor veel dingen gebruiken ...'

'Ja, maak hem dat maar eens wijs,' zei Jorit ... 'Je kent hem niet ...'

'Ik ken hem wel,' zei de vis ...'en het is mijn type niet ... Luister ... ik heb een plan.' Jorit schoof wat dichterbij ... en de vis vertelde hem vervolgens het plan : 'Jij gaat je verkleden als een piraat, en dan ga jij naar Nunspeet om je piratenscheepjes te verkopen, en dan moet je er heel gek bij dansen. Doe maar net alsof je gek bent, dan zullen ze denken : 'Ach, een dronken piraat met een oorlogstrauma ... Laten we hem helpen. We brengen hem naar een goed huis, met kameraden en met zorg.'

De burgemeester zal dan echt wel medelijden met je hebben, Jorit, en dan zal hij misschien wel denken : 'Ach, laat hem de ramen maar weer wassen.'

En zo gebeurde het, zoals de vis had gezegd. Het leek wel alsof de burgemeester betoverd was ... En al snel kon Jorit weer aan de slag met ramenwassen, en niemand heeft hem ooit meer gevraagd waarmee hij dat deed.

Jorit was de vis erg dankbaar, maar hoewel Jorit wel weer glazenwasser mocht zijn, mocht hij nog steeds niet de ruiten van het gemeentehuis wassen. En daar was Jorit niet erg blij mee. Maar daar wist de vis wel wat op. In die tijd had Nederland nog een koning, en Jorit moest een brief schrijven naar de koning om hem uit te nodigen in zijn boshuisje. Daaronder moest hij neerzetten : van de beste glazenwasser van Nunspeet. De koning ging direkt op zijn aanbod in, en al gauw kwam hij langs in een zilveren koets. Deftig stapte hij uit, terwijl wat dienstknechten en lakeien de rode loper uitrolden tot in het boshuisje. Jorit den Herder had heel lekker gekookt, en de koning vond het een hele eer om bij de beste glazenwasser van Nunspeet uitgenodigd te zijn. Alles gebeurde volgens het plan van de vis.

De vis had Jorit ook opgedragen, dat als de koning zou hebben gegeten, dan moest hij ook de koning uitnodigen om in de bosvijver te baden. En Jorit moest zeggen dat dat zeer gebruikelijk is in Nunspeet, en vooral onder glazenwassers. Wanneer de koning dan in de bosvijver zou zitten, dan moest Jorit snel even een foto maken, als aandenken aan een onvergetelijke dag.

En zo gebeurde het. De koning vond het zelf ook onvergetelijk. De vis had Jorit opgedragen om daarna met de ontwikkelde foto naar het gemeentehuis te gaan, om het aan de burgemeester te laten zien. Sindsdien gingen de burgemeester en zijn wethouders vaak naar de vijver om daar te baden ... in de groene blubber, en voortaan mocht Jorit weer glazenwasser zijn van het gemeentehuis ... en niet alleen dat ... Hij mocht voortaan ook de ramen lappen van het paleis van de koning ... En zo werd Jorit den Herder in Nunspeet een levende legende ...

 

Het Vreemde Huis

Mevrouw van Dalen woonde met haar hond in een flatje, ergens in Nunspeet. Ze ging vaak met haar hondje wandelen, en beleefde soms vreemde avonturen. Ze had een voorliefde voor vreemde gebouwen, en soms zocht ze heel Nunspeet af om er eentje te vinden. Als ze er dan eentje had gevonden, bleef ze soms tijden staren. Niet iedereen had daar behagen in, en soms kwamen de mensen naar buiten om haar weg te jagen. Ze had dan weleens de neiging om haar hond erop af te sturen. Ze dacht dat kijken geen kwaad kon, maar de mensen hadden privacy nodig ... 'Dan moesten ze maar niet zulke vreemde gebouwen uitzoeken,' dacht mevrouw van Dalen ... Maar ja ... wat is vreemd ? ... misschien vonden ze haar wel vreemd ... Mevrouw van Dalen vond haarzelf trouwens ook een beetje vreemd, maar daarom zocht ze ook naar vreemde gebouwen ... Ze was geinteresseerd in het vreemde. Maar als Nunspeet nu vol zou staan met vreemde gebouwen ... Was het dan nog wel vreemd ? Of werd dan het gewone ineens vreemd ?

Mevrouw van Dalen hield erg veel van vreemde dingen. Haar hele huis stond er vol mee ... Ze wist er het liefst zo min mogelijk vanaf, zodat het toch allemaal zo vreemd mogelijk bleef. Als ze een kaartje kreeg van iemand, keek ze liever niet op de achterkant van wie het was, zodat het voor haar toch allemaal een beetje vreemd bleef ... Ook de boeken die ze las, las ze nooit helemaal uit, zodat het altijd een vreemd einde bleef. Ja, de boeken moesten vreemd blijven. Ze las graag boeken over spoken, en had een voorliefde voor jeugdboeken. Ze moesten zo vreemd mogelijk zijn, bijna griezelig. Maar niet te griezelig, anders durfte ze 's nachts niet te slapen. Als iets te vreemd werd, dan werd het ook griezelig. Ze was zelf ook een tijdje schrijfster van jeugdboeken geweest, en ze maakte nogal faam. Ze is daar toen mee gestopt, omdat ze zo niet meer vreemd kon zijn. Ze wilde het liefst toch nog wel een beetje vreemd blijven. Die boeken waren soms erg griezelig, zo griezelig, dat ze vaak met lichten aan sliep. Eigenlijk durfte ze niet meer te schrijven, want ze wist waar dat op uitliep. Op straat werd ze heel soms herkend door kinderen.

Ook krijgt ze nog wel eens brieven van ouders die vragen wanneer er weer boeken van haar uitkomen. Mevrouw van Dalen heeft ook hele vreemde lampen door haar hele huis staan, met vreemde lichten. Ze gelooft dat vliegende schotels bestaan, maar de mensen denken dat dat bij schrijvers hoort. Zij mogen en kunnen meer dan anderen, omdat ze schrijvers zijn. Ze kunnen soms hele vervelende dingen zeggen, terwijl niemand daar iets van zegt, omdat het schrijvers zijn. Het lijkt wel alsof alles wat ze doen of laten toch niet echt is. Dat vond ze altijd wel een veilig gevoel.

Wel gaat ze nog eens in de twee weken naar bejaarden toe om hen gezelschap te houden, en wat te helpen. En ze is ook leesmoeder op een basisschool, en dat terwijl ze nooit moeder is geweest. Ze is gescheiden. Haar man is op een dag weggelopen vanwege al die griezelige boeken die ze schreef. Hij kon er ook niet meer goed van slapen. Ze mist hem niet, ja, als kiespijn. Hij had niet echt gevoel voor humor. Hij had een hele grote baard, een hele donkere stem en een bril met ronde glazen. Als ze hem 's nachts in het donker tegenkwam schrok ze zich altijd lam. Ja, vroeger was haar huis echt een spookhuis. Ze denkt nog wel eens hoe het zou zijn als Arend er nog zou wezen ... Ze hoorde van iemand dat hij nu ook schrijver zou zijn ... en nog wel van griezelboeken ... Ja, ja, ze ziet het al helemaal voor zich ... nu gaat hij faam maken met haar verhalen ... De Griezelmevrouw, geschreven door Arend Koophaar ... Maar goed, wie zegt haar dat hij echt schrijver is geworden ... Ach, misschien is het allemaal om de nachtmerries van vroeger te kunnen verwerken .... onder het mom van ..confronteert dat wat jou beheert ... zoiets als schaken tegen de haken ... Niet weglopen, maar .... Oh wee, als hij maar niet terug zal komen ... Nee, dat zou ze niet aankunnen ... Dan zou ze weer alles van zich af moeten schrijven ... zoiets als : Terug Naar het Spookhuis ... Nee, daar moet ze niet aan denken ...

Op een dag op de basisschool werd ze geconfronteerd met iets dat haar niet zo snel zou loslaten ... De kinderen hadden een nieuw boek uitgezocht dat voorgelezen moest worden ... en het was inderdaad een boek van haar gescheiden man ... Doe het met Knoopjes ... geschreven door Arend Koophaar ... Eén of ander dom boek over knoopjes die tot leven komen en allerlei gemene dingen uithalen ... Dan denk je dat je normale kleren draagt ... Zoiets als : Pas op wat je koopt ... Maar goed, de kinderen lezen voor, en zij zal luisteren ... iets wat al erg genoeg is ... Opgedragen aan Martha Koophaar-Van Dalen ... 'Verhip, dat ben ik ... zou hij ? ... Nee, dat kan niet waar zijn ... Het boek is gedateerd vlak na de trouwdag ... Ik heb nooit geweten dat hij schreef ...'

De kinderen vonden het een geweldig boek ... Het was zo griezelig dat haar eigen boeken er voor op de loop gingen ... Misschien dat hij van zichzelf en z'n boeken zo bang is geworden ... Misschien dat alles daar bij bleef ... Hoeveel boeken heeft die knakker uitgegeven ? ... Na het lezen van Doe het met Knoopjes bleek er tot haar grote verbazing ook nog een deel twee te bestaan ... Opgedragen aan Martha van Dalen ... 'Dat ben ik ... dat moet van na de scheiding zijn ...' En ja hoor, het bleek nog niet zolang geleden geschreven te zijn ... De kinderen vonden het eerste deel zo geweldig dat ze ook voor het tweede deel hadden gekozen ... 'Arme ik ...'

Het ging ditmaal over een man met een grote baard met brillen als knopen ... Dat moest hij zijn ... In de nacht kwamen de knopen tot leven om hem te achtervolgen, en ze hielden hem gevangen in één of ander kasteel ... Hoe verzint ie het ... Wat knopen wel niet allemaal kunnen ... Je leest het in dit boek ... 'Was ik nog maar een kind, dan zou ik dit misschien nog leuk vinden ....' Maar ze merkte al erg snel, dat de kinderen erge medelijden hadden met de man van het verhaal. Het zou je maar overkomen. 'Straks moet ik hem ook nog bevrijden uit dat kasteel ... Hij heeft me trouwens nooit verteld waar hij naartoe is gegaan ... Zouden de knopen ...? ...Nee, dat kan niet waar zijn ...'

Ik ben maar gestopt met leesmoeder zijn ... Als het allemaal zo ver moest gaan ... Maar op een dag werd er aan de deur gebeld ... Het was Arend ... 'Zeg, kom binnen, jongen, lang niet gezien ...' Tja, wat moest ik anders zeggen ...

'Arend, niet bang zijn voor de boeken, hè, ze zijn aan de riem ... Ze doen niks ... Ze blaffen hooguit een beetje ...' Ik deed van alles om hem tot rust te brengen. Ik wilde dat hij zich op z'n gemak zou voelen ... Laat ik hem maar niet vragen hoe hij uit dat kasteel is gekomen ... en geen woord over de knopen ...

Hij ging zitten ... op z'n oude stoel, waar hij altijd zat ... Stak z'n pijp aan ... Iets wat erg lang duurde ... Terwijl ik steeds zenuwachtiger werd ... 'Zeg, waar kom je eigenlijk voor ?' vroeg ik ineens brutaal, met direkt daarachteraan : 'Moet je koffie ... thee ... of misschien ... sap ?'

'Ja, doe me maar wat sap,' zei hij rustig ... Maar nu kon ik me niet meer inhouden : 'Zeg kerel, ik heb je boeken gelezen ...' Ineens begonnen z'n ogen te stralen ... Maar toen zakte hij weer ineen ... 'Ik denk dat ik maar ga,' zei hij ... 'Wacht,' zei ik ... 'je hebt je sap nog niet op.' In één teug dronk hij z'n beker leeg, zette het hard op tafel neer, en stond op ... 'Mag ik een boek van je lenen ?' vroeg hij ... 'Oh nee,' schreeuwde ik ... 'daar komt niks van in ... want straks heb ik het allemaal weer gedaan ... heb ik je weer banggemaakt, en kom je weer viereneenhalf jaar niet opdagen ...'

'Wat is enger,' vroeg hij ineens ...'lezen of niet lezen ...' Ja, daar vroeg hij me wat ... Het zette me wel even aan het denken ... waar zou je nou banger van worden ... Dat hij bang was, dat was een feit ... of hij nou las of niet ... De vraag was wat het beste zou zijn in deze situatie ... Lezen kan ook verwerken zijn ... En wat had ik te verliezen ... Ten slotte zei ik : 'Okay, neem elk boek wat je maar wilt in dit huis mee om te lezen ... Jouw eigen keuze ...' Hij was daar zichtbaar blij mee, en ook ik wilde echt alles begrijpen ...

'Heb je mijn kaarten nog gehad ?' vroeg hij ineens ... Het was alsof ik groen, rood en blauw werd tegelijkertijd ... Ik las nooit geen kaarten ... omdat ik toch een beetje vreemd was, en van vreemde dingen hield ... Maar nu begon mij wel wat te dagen ... Ik had een schoenendoos vol met ongelezen kaarten ... Die zouden wel eens van hem kunnen zijn ... En ja hoor, het hele knopenverhaal nauwkeurig uitgelegd ... de locatie van het kasteel, wat hij van me wilde ... alles ... Maar daar kwam ik wel erg laat achter ... Ik ook altijd met mijn vreemde manieren ... Of was dat om mezelf ergens tegen te beschermen ... Sommige dingen kun je soms maar beter niet weten ...

 

De Trouwe Vriend

De kerk is net uitgegaan. Jolle loopt op straat. Ze is pas met haar ouders vanuit Friesland verhuist naar Nunspeet. De kinderen kijken haar een beetje vreemd aan, alsof ze uit het buitenland komt. En ze praat ook zo vreemd. Daar in de verte gaat de dominee. In Friesland zijn ook dominees. Voor haar is het dus wel vertrouwd, maar er zijn ook zoveel dingen die anders zijn. De mensen praten hier anders. Jolle loopt met haar zusje naar huis. Vader en moeder gaan nog bij iemand op visite. Thuisgekomen zetten ze de radio aan. Gelukkig zijn hier ook dezelfde programma's. Ze besluiten om een eindje te gaan lopen door de weilanden. Het is zondag, alles is rustig. Na een tijdje lopen komen ze een meisje uit de klas van Jolle's zusje tegen. Het meisje vraagt of ze met haar mee willen komen. Ze gaan vanmiddag pannenkoeken eten. Het meisje woont op een boerderij. Ze hebben daar grote honden in kooien, die de boerderij moeten bewaken. Eerst gaan ze even een tijdje op de kamer van het meisje spelen. Het meisje heeft veel speelgoed, en veel poppen. 'Ja, als mijn oom komt, neemt hij altijd veel speelgoed mee,' zegt het meisje. Jolle wilde wel dat ze ook zo'n oom had. Jolle had geen oom ... Ja, alleen eentje die in Afrika woonde, maar die was nog nooit gekomen. Jolle had wel een paar tantes, maar daar had ze niet veel mee op ...

Na een tijdje waren de pannenkoeken klaar. De moeder van het meisje was erg aardig. De vader zat in de woonkamer de krant te lezen. 'Gaan jullie ook naar de kerk ?' vroeg het zusje van Jolle. Het meisje boog haar hoofd. Nee, daar was ze nog nooit geweest. Haar vader geloofde niet in God. Ze zou graag weleens meewillen naar zo'n kerk. 'Nou, je mag weleens met ons mee,' zei het zusje van Jolle. Jolle knikte. Maar ineens stond de vader van het meisje op, en zei : 'Nou, dat heb ik liever niet.'

'Gelooft u in God,' vroeg het zusje van Jolle aan de moeder van het meisje. De moeder werd een beetje rood, en streek haar schort recht. 'Ik weet het niet, kind, echt niet.'

Toen zei het meisje ineens : 'Mijn vader en moeder geloven niet in God, omdat mijn zusje is overleden.' Jolle schrok, en ook het zusje van Jolle. Maar toen zei Jolle : 'Maar onze lieve Heer zal wel goed voor jouw zusje zorgen, hoor, daar boven in de hemel.' De moeder van het meisje had een traan in haar oog. Snel ging ze verder met het opdienen van de pannenkoeken. Na een tijdje zat iedereen aan tafel, en vader zei : 'Allen eet smakelijk.'

Na een tijdje zei het zusje van Jolle : 'Bidden jullie nooit voor het eten ?' De vader verslikte zich bijna. 'Nee, hoor,' zei het meisje, 'dat is nergens voor nodig, zegt mijn moeder altijd.' De moeder werd weer erg rood. 'Vader, kun je me even de stroop aangeven,' zei moeder. Vader knipoogte naar z'n vrouw en glimlachte lief naar haar, terwijl hij haar de stroop gaf. 'En,' vervolgde het meisje, 'opa zei altijd het is beter je brood aan de armen te geven, dan ervoor te bidden.'

'Als jullie willen bidden, dan mag dat wel hoor,' zei de moeder van het meisje vriendelijk. Ook de vader knikte erg vriendelijk. Dapper vouwde Jolle haar handjes samen en begon hardop te bidden, en ook haar zusje deed haar oogjes stijf op elkaar en bad mee. De moeder van het meisje keek een beetje ongemakkelijk naar haar man, maar hij glimlachte lief en geruststellend naar haar.

'Ik snap echt niet dat jullie bidden naar iemand die mijn zusje heeft laten doodgaan,' zei het meisje brutaal.

'Ik vind het verschrikkelijk naar dat je zusje is overleden, en ik begrijp dat je het daar erg moeilijk mee hebt. In de hemel is alles goed,' zei Jolle.

Het meisje zat met tranen in haar ogen. 'Wat is er dan gebeurd ?' vroeg het zusje van Jolle. 'Ze is verdronken,' zei de vader. Jolle schrok. 'Wat verschrikkelijk,' zei het zusje van Jolle. 'Maar ze is nu bij onze lieve Heer, en ze heeft het goed.'

'Maar waarom is ze niet meer bij ons ?' zei het meisje boos ... 'Het is niet eerlijk. En waarom zijn er zoveel mensen arm, en waarom hebben zoveel mensen pijn, en waarom is mijn opa doodgegaan ?'

'Ik weet het ook niet,' zei Jolle, 'maar eens zal alles goedkomen.' Maar het meisje protesteerde : 'zolang het niet goed is, en zolang ik mijn zusje moet missen, zal ik ook niet bidden en geloven in God. Maar ik zou wel een keertje meewillen naar jullie kerk, mag dat pap ?' En uiteindelijk stemde de vader van het meisje toe. Ze zou voor één keertje naar een kerk mogen, omdat ze nog nooit binnenin een kerk was geweest. Ze zou de aankomende zondag samen met haar vader en moeder naar de kerk van Jolle en haar zusje gaan.

Toen het zover was was het meisje erg enthousiast. Ze vond het prachtig binnenin. Ze vond de ramen zo mooi, en er stond een prachtig orgel. Er kwam een man binnen in een zwart gewaad. Dat was de dominee. Hij had een prachtig gewaad aan. Toen gingen ze zingen uit een boekje, en iedereen stond op. Na een tijdje gingen ze allemaal weer zitten, en de dominee nam het woord. Hij liep op een trapje, totdat hij op de hoge preekstoel stond. Na een tijdje kwam er iemand met de collectebus. Het meisje gooide er veel van haar spaargeld in, wat ze van opa geleerd had. Dat deed ze ook altijd als er mensen met collectebussen aan de deur kwamen.

En toen ging de dominee bidden. En hij zei : 'Vraag nu in de stilte van je hart dat wat je van onze lieve Heer verwacht.' En ook het meisje had haar handjes gevouwen en haar oogjes gesloten, en ze vroeg zacht of ze haar zusje weer mocht terugzien.

Toen zei de dominee : 'Duizenden sterven aan honger vandaag de dag, terwijl wij het hier goed hebben. Als wij gaan leven zoals zij leven, en ons geld voor hen inzetten, dan zal ook leven aan ons geschonken worden.'

'Opa heeft altijd geld gegeven,' dacht het meisje bij zichzelf, 'en heeft altijd voor de arme mensen gezorgd, zoveel hij kon, maar toch is hij doodgegaan. Maar als de hemel echt bestaat, dan is hij nu daar, en dan heeft hij het beter, net zoals mijn zusje.' Toen de kerkdienst was afgelopen gingen de vader, de moeder en het meisje nog even met Jolle, haar zusje en haar ouders mee. Er werd niet over het geloof gesproken. Wel zei het meisje even dat ze de kerk prachtig vond. Na een lange dag kwamen het meisje met haar ouders eindelijk weer thuis op de boerderij. De vader was erg moe, en ook de moeder voelde haarzelf niet echt lekker. 'Het heeft me geen goed gedaan,' zei ze tegen de vader. 'Ik dacht teveel na over Liselotte. Het lijkt wel alsof ik het nooit verwerk.' Maar de vader schoof naar haar toe, en legde een arm op haar schouder : 'Ik voel Liselotte in mijn hart. Ik kan het niet begrijpen. Het maakt me moe, maar aan de andere kant word ik er rustig van. Ik weet dat Liselotte nog ergens is, en of dat nou in de hemel is, of ergens anders ...' zuchtte de vader.

'Ik voel alleen maar pijn, pijn ...' zei de moeder ... 'En ook dat gesprek met Jolle en haar zusje over Liselotte heeft me geen goed gedaan.'

'Het zit ook allemaal nog zo diep,' zei de vader liefdevol ... 'Haal maar diep adem ... Gelukkig hebben we elkaar en Else nog ...'

'Maar ik kan zo'n gesprek niet nog een keer aan ...' zei de moeder ... 'Jolle en haar zusje kunnen hier beter niet meer komen ...' De vader knikte ... Ook voor hem was het teveel. En eigenlijk had hij er een beetje spijt van dat hij met zijn dochtertje en vrouw naar de kerk was gegaan, ook al had hij zelf nu het gevoel dat Liselotte bij hem was ... 'Misschien moeten we het allemaal maar even laten bezinken,' zei hij.

Maar die nacht had de vader een erge nachtmerrie over Liselotte, over de dag dat ze verdronk, en het was alsof ze voor de tweede keer verdronk. Vader had het gevoel dat ze erg dichtbij was, maar hij kon niets doen. Hij hoopte ook dat Liselotte zou voelen en weten dat hij bij haar was. Het was alsof vader in een zware tweestrijd zat over de kerk ... De kerk bracht zijn dochtertje zo dichtbij, maar ook zo ver weg ... Hij kon haar gewoon niet bereiken.

De vader wilde ten einde raad eens met de dominee praten. De dominee was een erg vriendelijke man, en erg behulpzaam. De strijd omtrend de dood was iets heel normaals in zijn ogen. De dominee had het ook over het verschil tussen de Joden en de Egyptenaren. De Egyptenaren waren heel veel met de dood bezig, terwijl de Joden het juist erg van zich afschoven. De dominee vond dat hiertussen balans moest zijn, en dat om die balans te krijgen, moet je eerst door strijd heen ... gemengde gevoelens ...

Was God het verbod om verbonden te zijn met de doden ? Of was God juist het verbond met de doden, of allebei ? De dominee vond allebei. De dominee had heel vroeg zijn vrouw aan ziekte verloren, en had sindsdien altijd een soort gevoelsmatig contact gevoeld, maar is hierin niet verder gegaan. Dat was meer iets van de Egyptenaren. Zijn vrouw raakte verzeild in het Egyptische Dodenboek toen ze van haar artsen hoorde dat ze niet lang meer te leven had. De titel schrok haar in het begin erg af, maar die titel bestond in het begin nog helemaal niet, daar het boek oorspronkelijk een andere naam had : Het Boek van het Doorkomen van de Dag. Maar toch wist ze dat ze zich moest voorbereiden op de dood. Net als de Joden zagen de Egyptenaren de dood als een doorgang naar het hiernamaals, en dit was een reis die je moest maken, en waartoe je jezelf mogelijk moest voorbereiden. Omdat het de Joodse Traditie daar vaak aan ontbrak en toch de behoefte daaraan groot was, met name onder hen die de betrekkelijkheid van het leven inzagen, of noodzakelijkerwijs daarmee te maken kregen, vonden velen heil in de lessen van de Egyptenaren. En zo ook de vrouw van de dominee. De dominee had op dat punt weinig recht van spreken, daar hij niet in dezelfde situatie zat als zijn vrouw. Maar toch wist ook hij, dat hij zich moest voorbereiden. De Egyptenaren leerden dat je de reis door het hiernamaals nu al kon maken, daar hoefde je niet eerst dood voor te gaan. En dat was misschien ook het gevoel dat de dominee had na het sterven van zijn vrouw ... dat hij nog steeds bij haar was.

Door het gesprek met de dominee besloot de vader het Egyptische Dodenboek in huis te halen. Ook zijn vrouw was erg geinteresseerd. Ze bracht een groot gedeelte van de dag door met het lezen van dit boek, dat oorspronkelijk helemaal niet zo heette. Ze merkten dat het boek hen hielp met het verwerken van de dood van hun dochtertje. In de bijbel werd het je min of meer verboden om je met de dood bezig te houden. Maar waar moest je met je gevoelens naartoe als je je eigen kind had verloren, of je man of vrouw ? Daarin leek het gedachtengoed van de Egyptenaren een goede en bevrijdende aanvulling. De vader besloot eens om bij het eten te lezen uit dit boek, zodat ook het meisje erover zou horen.

Inmiddels waren Jolle en haar zusje op de hoogte gebracht van het feit dat ze niet meer welkom waren bij het meisje en haar ouders op de boerderij, en al snel ging in heel Nunspeet het gerucht dat ze bij een Egyptische secte waren aangesloten. Maar de dominee verdedigde hun. Aan de dominee hadden ze een trouwe vriend, die heel diep in hun gevoelens kon inleven.

 

Het Zwanenmeer

Wist je dat Nunspeet ook een zwanenmeer had ? Nou ja, eigenlijk was het gewoon een plantsoen, maar het werd vaak zwanenmeer genoemd. Het was vlakbij het dorp. Er was daar ook nogal een wat ongewone zwaan tussen de andere zwanen, en die zwaan was oranje. De mensen gingen er graag naartoe, maar echt druk was het er eigenlijk nooit. Op een dag was de oranje zwaan aan het wandelen gegaan. Hij liep door de dorpstraat, langs de winkels. Men vond dat zo bijzonder, dat men een gouden beeld van de oranje zwaan heeft laten maken. Het is daarna ook nooit meer gebeurd. Dat gouden beeld heeft een hele lange tijd in de dorpstraat gestaan, maar is helaas op een dag gestolen. Er werd een grote beloning voorbereid voor de vinder, maar jaren later vond de politie het beeld in een oude schuur. De dief, een winkelier, moest voor de rechter verschijnen, en toen heeft het beeld jarenlang op het politie-bureau gestaan. Maar toen werd het beeld weer gestolen, en weer werd er een grote beloning vastgesteld voor de vinder. Het beeld bleek terecht gekomen te zijn in een huis voor invaliden. Een man in een rolstoel zou het gestolen hebben, maar niemand wist hoe hij dat gedaan had. De man hoefde niet voor de rechter verschijnen, omdat men het zo knap vond dat hij het beeld uit het politie-bureau had gestolen. Sindsdien stond het beeld in dat huis voor invaliden, maar later hebben zij het geschonken aan de bibliotheek. Het leek wel alsof de oranje zwaan nog steeds aan de wandel was. De man in de rolstoel ging vaak naar het plantsoen toe, dat in die tijd vaak zwanenmeer werd genoemd. Men zei dat hij kon spreken met de oranje zwaan, en dat de oranje zwaan hem de opdracht had gegeven om dat beeld te stelen. Hoe dan ook, de man ging vaak naar het zwanenmeer toe, en deed er nogal geheimzinnig over. Het was een hele geheimzinnige man, een goede vriend van de politie overigens. Het scheen dat hij vroeger zelfs baas van het politie-bureau was, maar door een ongeluk zat hij nu al tijden in een rolstoel. 'Kareltje,' noemden ze hem.

Na enige jaren was het beeld weer gestolen, uit de bibliotheek. En het beeld had immers zo'n faam, dat de politie door heel Nunspeet huiszoekingen deed. Uiteindelijk vonden ze het beeld in het magazijn van een schoenenwinkel. Maar omdat 'Kareltje' niet gearresteerd was, zo hadden de schoenmakers van Nunspeet ook een goede reden om niet gearresteerd te hoeven worden. En zo werd het in Nunspeet bijna een sport om het gouden beeld van de oranje zwaan te stelen. Er stond namelijk toch geen straf op. De politie kwam niet eens meer in aktie als het beeld weer weggestolen was. En dat kwam eigenlijk allemaal door 'Kareltje', en uiteindelijk door de oranje zwaan zelf. Maar op een dag, lang na de dood van Kareltje, vond de politie dat ze maar eens met de traditie moesten breken. Kareltje leefde immers niet meer, en het beeld was oorspronkelijk eigendom van Nunspeet zelf. Maar dat hebben ze geweten, want niet lang nadat ze dat besluit hadden genomen kwam de oranje zwaan zelf naar het politie-bureau, en heeft daar een hele tijd boos lopen blazen, en met z'n vleugels lopen wapperen. Uiteindelijk hebben ze toen het beeld in het plantsoen laten zetten, in het zwanenmeer, en er een prachtige fontein van laten maken. Nu kon de zwaan zelf het beeld bewaken. De zwaan bleek een erg goede bewaker te zijn. En na een tijdje kwam ook de burgemeester eens kijken naar de nieuwe verblijfplaats van het beeld. En dat bracht hem op een idee. Hij had namelijk nog wat oude beelden goed opgeborgen in het gemeentehuis, maar was altijd erg bang dat ze gestolen zouden worden. Hier bij de oranje zwaan zouden ze zeker veilig zijn. En zo gebeurde het. De oranje zwaan kreeg de hoede over een heleboel beelden van de burgemeester, in het plantsoen. En ook de wethouders hadden thuis nog wel wat dingen staan die ze liever aan de bewaking van de oranje zwaan overlieten. En zo kwam het zwanenmeer vol te staan met oude beelden. Het werd een prachtig plantsoen, en in vele van die beelden werden prachtige fonteintjes ingebouwd.

Maar op een dag had de oranje zwaan weer eens erge zin om te gaan wandelen. En ditmaal ging hij naar het gemeentehuis, tot vlakbij het raam van de burgemeester. De burgemeester schrok zich een hoedje. 'Jij hoort in het plantsoen te zijn,' riep de burgemeester luid. 'Onze kostbare beelden staan daar uitgestald.' Maar het was al te laat. Toen de burgemeester en zijn wethouders bij het plantsoen kwamen was alles leeggehaald. Geen één beeld was achtergebleven. De burgemeester zakte in elkaar. Wat een ramp. En daar kwam de oranje zwaan aanlopen. Ja, ze konden natuurlijk niet verwachten dat een zwaan altijd maar op dezelfde plaats bleef. Ze besloten de oranje zwaan naar een ander plantsoen te brengen. Maar dit plantsoen was niet zo groot, en al snel was de zwaan weer terug. 'Het is allemaal de schuld van Kareltje,' zei de burgemeester boos. 'Die heeft lang geleden, toen hij nog baas van de politie was die zwaan naar Nunspeet gehaald. Hij had het dier eens gered uit een brandend huis, en ze hebben toen ook een meisje gered. Dat meisje woont nu ook in Nunspeet, ze zal inmiddels al wel oud zijn, of misschien niet eens meer leven.'

De burgemeester en de wethouders besloten eens bij haar op bezoek te gaan. Misschien dat zij meer wist. En inderdaad, het meisje was inmiddels een dame. Ze bleek de zus van Kareltje te zijn. Het verhaal bleek iets anders in elkaar te zitten. Toen zij en Kareltje nog in Steenwijk woonden had de oranje zwaan hen uit een brandend huis gered. Toen Kareltje werk in Nunspeet kreeg, liet hij haar en de oranje zwaan overkomen. Ze zijn altijd onafscheidelijk gebleven. Maar de dame kon verder niets vertellen over wat er met de beelden was gebeurd. Toen de burgemeester en de wethouder weer in het plantsoen kwamen zagen ze de oranje zwaan dood in het water drijven. Ze stonden voor een raadsel. Maar daar kwam ineens nog een oranje zwaan aanlopen. De burgemeester en de wethouders waren geschokt. Er waren dus twee oranje zwanen, en misschien was er altijd één die op wacht stond, maar hebben de dieven hem neergeschoten. Wat verschrikkelijk. Ineens ging het de burgemeester helemaal niet meer om de beelden, maar om de laatste oranje zwaan. Er was gelukkig nog een vijvertje in de binnenplaats van het gemeentehuis. Daar zou de zwaan wel veilig zijn. De burgemeester liet extra bewaking voor de oranje zwaan inzetten.

Maar al gauw gingen er geruchten dat er nog steeds oranje zwanen gesignaleerd werden in het plantsoen. Misschien had de oranje zwaan wel eieren gelegd. Maar door een telefoontje met de burgemeester van Steenwijk, waar de oranje zwaan oorspronkelijk vandaan kwam, kwam de burgemeester van Nunspeet erachter dat het in Steenwijk wemelde van de oranje zwanen. 'Zijn er bij jullie dan toevallig ook beelden gestolen ?' vroeg de burgemeester van Nunspeet. 'Gestolen ?' vroeg de burgemeester van Steenwijk ... 'Wij krijgen er alleen maar beelden bij ... daar komen die oranje zwanen altijd mee aanzetten ...'

Maar het ging de burgemeester niet meer om de beelden. Door alles wat er gebeurd was, was hij alleen nog maar bezorgd om de oranje zwanen ... En ook de burgemeester van Steenwijk kreeg te horen wat er met een oranje zwaan in Nunspeet was gebeurd. 'Tja,' zei de burgemeester van Steenwijk ...'dat is verschrikkelijk ... zeer verschrikkelijk ... En ik denk dat ik er maar één verklaring voor heb. Er woont hier in Steenwijk een stroper, een zwanenjager, die ze afschiet voor hun veren ...'

'Maar de zwaan lag dood in de vijver van het plantsoen, en had al z'n veren nog ...,' zei de burgemeester van Nunspeet ... 'Dan moet hij ergens van geschrokken zijn,' zei de burgemeester van Steenwijk. 'Misschien is hij aangevallen door een andere oranje zwaan, en maakte hij zich snel uit de voeten.'

De burgemeester van Steenwijk kon echter niet vertellen waar de stroper woonde. Hij werd al tijden gezocht door de politie, maar zonder resultaat. Het scheen dat hij telkens onderdook op allerlei adressen. En het scheen dat als zijn medewerkers of pleeggezinnen moeilijk gingen doen, of hem wilden verraden, dan stak hij hun huis in de fik ... Het was dus ook nog een echte pyromaan. Het scheen dat de ouders van Kareltje hem vroeger ook onderdak gaven, maar toen ze erachter kwamen waar hij mee bezig was, hebben ze hem uit huis gezet met alle gevolgen van dien ...  'Kareltje ?' vroeg de burgemeester van Nunspeet verbaasd ... 'Dus die brand waar de oranje zwaan hem en z'n zus uit redde was gesticht door de zwanenstroper ?' ...

'Ja,' zei de burgemeester van Steenwijk ...'ze noemden hem ook wel Pietje Pek, of Piet Onweer ... Hij is een gevreesd man in Steenwijk ...'

'Dan moet hij al wel flink oud wezen, als hij zelfs Kareltjes ouders nog heeft meegemaakt ...' zei de burgemeester van Nunspeet ... De burgemeester van Nunspeet kreeg meer en meer medelijden met de oranje zwanen. 'Ja, ik heb al extra bewaking voor onze oranje zwaan laten opstellen, maar als ik het zo hoor zijn er veel meer oranje zwanen die mijn hulp kunnen gebruiken.' En zo gebeurde het. De burgemeester liet een groot zwanenreservaat bouwen, ter bescherming van de oranje zwanen. En vanuit Steenwijk kwamen er toen een heleboel oranje zwanen over. Het was een reservaat in het bos, en de burgemeester liet er veel bewakers, en agenten opstellen, ja, zelfs soldaten. 'Zo zou Kareltje het gewild hebben,' zei de burgemeester. En ook de burgemeester van Steenwijk kwam zo nu en dan naar Nunspeet om het reservaat te bezoeken.

Maar op een dag kregen ze een brief van Pietje Pek, met daarop de woorden : 'Sluit nu je zwanenreservaat, anders wilde je dat je die keuze eerder had gemaakt.' De burgemeester was radeloos. En ook de burgemeester van Steenwijk zag de ernst ervan in, en zond soldaten, agenten en bewakers. Pietje Pek was een aanhouder, en kon gekke dingen doen, dus ze moesten op hun hoede zijn. Op een dag klopte er een oude man aan de poort van het reservaat. Soldaten vroegen hem wie hij was. 'Ik ben degene die jullie Piet Onweer noemen,' zei hij nors. Hij had maar één oog, met ruige haren en een ruige baard. Hij spoot iets in de ogen van de soldaten, en liep door, terwijl de soldaten op de grond vielen. 'Waar is Kareltje ?' schreeuwde hij. Daar kwam een agent aanrennen. 'Kareltje leeft niet meer, mijnheer, wat komt u hier doen ?'

'Ach ziet u,' zei de oude man, 'Kareltje zat bij mij in de klas vroeger, en met ganzenborden mocht hij altijd de oranje zwaan als pion hebben, en ik moest altijd een andere kleur uitkiezen ...' De agent begon te lachen, maar ook in zijn ogen spoot de oude man het spul, en de agent viel direkt neer. In de verte kwamen wat bewakers aanrennen, maar de oude man zette het op een lopen. 'Jullie willen altijd je zin hebben,' schreeuwde de oude man vals. Maar daar kwam de burgemeester al ... en hield de oude man tegen. 'Uit de weg,' schreeuwde de oude man, en gaf de burgemeester een duw ... 'Zeg, jou ken ik,' schreeuwde de burgemeester, 'jij bent een tijdje winkelier in Nunspeet geweest, en jij hebt het beeld van de oranje zwaan eens gestolen ...'

'Hoe kom je daarbij ?' schreeuwde de oude man ... 'dat was mijn broer ...'

'Waarom hebben jullie het toch altijd op oranje zwanen gemunt ?' riep de burgemeester ... Maar de oude man was al weg. De burgemeester was radeloos, maar gelukkig had de oude man niet veel kunnen doen ... Toen de agent weer was bijgekomen vertelde hij de burgemeester wat de oude man hem had gezegd over het ganzenbord ... 'Ik wist niet dat zwanen ook meespelen op het ganzenbord,' zei de burgemeester, 'maar misschien is het dus allemaal een jeugdtrauma van die zwanenstroper.' Maar Nunspeet was nog niet van de oude man af ... In het dorp aangekomen ging hij de eerste de beste bank binnen en sloeg met zijn vuist op de balie. 'Stel geldwolven,' schreeuwde hij, en trok een pistool en schoot een paar gaten in het glas, en toen sloeg hij met zijn vuist in een zwarte geravelde handschoen er doorheen, en greep het meisje wat daar zat bij de keel. Het meisje drukte direkt op het alarm, en al gauw was de oude man omsingeld door de politie. Maar weer spoot hij heel snel spul in hun ogen en ze vielen op de grond. Ook de baas van de bank kwam met een pistool aanlopen, maar de oude man kon ver en snel het spul in zijn ogen schieten. 'Geef me het geld,' schreeuwde de man tegen het meisje. 'Ja, mijnheer,' zei ze zenuwachtig, terwijl ze de kluisjes begon te openen.'

'Vlug,' schreeuwde de oude man, en snel stopte hij dikke stapels bankbiljetten in de binnenzakken van zijn jas en onder zijn trui. 'Denk maar niet dat je van me af bent,' schreeuwde hij tegen het meisje, en nam haar mee naar buiten. 'Vlug, stap in deze auto,' sprak hij nors ... Het was de auto van zijn broer, die aan het stuur zat. En toen reden ze weg. Niemand heeft ze daarna ooit nog gezien. De eerste tijden na dit voorval was er veel rumoer, maar later begon alles weer als vanouds te worden. De burgemeester van Nunspeet wilde weinig aandacht aan de zaak besteden. Op de één of andere manier had het verhaal over het ganzenbord hem verlamd. Het was als in de zaak van Kareltje : De burgemeester had teveel medelijden om verdere stappen te nemen. Hij hoopte dat de oude man nu had wat hij miste, en dat hij zo enigszins zijn jeugdtrauma kon verwerken. Vanaf toen begon de burgemeester zich meer en meer te verdiepen in het waarom van de daden van sommige personen. Dat bleek dus niet zo eenvoudig te zitten. Vaak werden ze gedreven door allerlei elementen waar de burgemeester niets van afwist. Was het leven dan eigenlijk niets anders dan een ganzenbord ? En bepaalde het aantal ogen op de dobbelstenen waar we in terecht kwamen, of waren het de pionnen zelf die dat in de hand hadden ? En wat zou er gebeurd zijn als de oude man vroeger eens één keer mocht spelen met de oranje zwaan als pion ? Was dit dan allemaal niet gebeurd ? Of waren er dan nog verschrikkelijkere dingen gebeurd ? De burgemeester wist het niet, maar had in ieder geval een aantal dingen waar hij zeer lang over na zou denken ...

De oranje zwanen kwamen nog vaak vanuit Steenwijk naar de Nunspeetse plantsoenen en naar het bosreservaat, maar het raakte steeds meer en meer op de achtergrond. Nunspeet begon er gewend aan te raken, en de burgemeester hield zich meer met andere dingen. De zwanen konden nu immers in vrede leven. Wel wilde de burgemeester nog één beeld plaatsen, het liefst in het plantsoen, of daar dichtbij. En dat was een beeld van Kareltje, want die had wel een hele grote rol gespeeld in dit alles. Maar toen ook dat beeld gestolen werd, had de burgemeester het helemaal gehad. Gelukkig was de dader snel gevonden. Het bleek een oude buurjongen van Kareltje te zijn. De politie begreep het wel. De jongen miste Kareltje veel te veel. Ja, Kareltje had veel betekent voor velen in Oud Nunspeet. De politie besloot om meerdere beelden van Kareltje te laten maken. Eéntje voor de jongen, ééntje voor het invalidehuis waar Kareltje zo lang had gewoond, en natuurlijk eentje voor op het politie-bureau, omdat Kareltje daar zo lang als baas had gewerkt. En ook de burgemeester wilde er één voor op het gemeentehuis, en zelfs de burgemeester van Steenwijk wilde er één voor in Steenwijk op het gemeentehuis. De burgemeester van Nunspeet besloot om iedereen het recht te geven zo'n beeld te hebben, dit om diefstal te voorkomen. Iedereen die zo'n beeld wilde hebben moest zich melden op het gemeentehuis. En tot de burgemeester's grote verbazing kwam ook de oude man zich melden, samen met zijn broer. En zo werd Kareltje in Nunspeet tot een levende legende. 

 

Harold

Harold woonde ergens in het midden van Nunspeet. Hij was van de vuilnisophaal-dienst. Vroeger werd alle vuilnis naar een open plek, diep in het bos gebracht en daar verbrand. Nu ligt er alleen nog maar zand. Ze noemden het wel eens de woestijn van Nunspeet. Ja, je moet er wel even een stuk voor fietsen, want het is over het spoor. Vroeger werd er altijd van alles en nog wat weggegooid, en vaak ging men naar die open plek toe om te kijken of er nog iets voor hen bijzat. Ook Harold hield alles goed in de gaten. En als hij tijdens zijn werk iets leuks tegenkwam, dan reed hij er in de avond nog even langs om het mee te nemen naar huis. Zijn huis stond dan ook vol met bijzondere dingen. Ja, Harold woonde in een heel bijzonder huis, en hij had ook een hele bijzondere vrouw. Zijn vrouw kon niet praten, want ze had vroeger een ernstig ongeluk gehad. Maar ze was bijzonder creatief, en maakte altijd hele speciale dingen. Zijn vrouw ging wel eens mee 's avonds, als Harold naar de open plek ging. Op een dag kwamen ze een kleine man tegen. Hij leek wel een beetje op een dwerg. Hij was een soort liliputter. De man was druk bezig met zoeken. 'Zoekt u iets ?' vroeg Harold vriendelijk. 'Ja,' zei de man, 'mijn vrouw heeft per ongeluk wat spullen van mij met de vuilnis meegegeven.'

'Om wat gaat het dan ?' vroeg Harold, 'want toevallig werk ik bij de vuilnisdienst, dus als u het me even zegt wat het is, dan zal ik op de uitkijk staan.'

'Het gaat om een gouden grammofoonspeler, mijnheer,' zei de man sip, 'en een heleboel langspeelplaten.'

'Oh, vergeet dat maar,' zei Harold, 'die hebben ze allang meegenomen. Er komen hier zo vaak mensen om spullen weg te halen, en zoiets zullen ze vast niet laten staan.'

'Maar het zat in een zak,' zei de man, 'in een vuilniszak ... Mijn vrouw dacht dat het vuilnis was ...'

'Oh, maar daar kunnen we echt niet aan beginnen,' zei Harold. 'We gaan niet alle zakken doorzoeken.' Maar toen werd de man een beetje kwaad. Zo kwaad, dat Harold direct begon te zoeken. Maar na een hele avond zoeken hadden ze nog steeds niets gevonden. De liliputter was ten einde raad. 'Ach,' zei Harold, 'wij hebben nog wel een oude grammofoonspeler in de schuur staan, en op zolder hebben we een heleboel grammofoonplaten ... die mag je wel hebben.' Maar dat wilde de liliputter niet ... Het ging hem niet zozeer om de muziek ... Hij had hem nooit aanstaan ... Het ging hem om de emotionele waarde die hij aan het ding hechtte. Hij had het van zijn vader gekregen. Hij gaf niks om die muziek, maar zijn vader hield er zo van, en daarom kon hij het eigenlijk niet missen. 'Weet je wat ?' zei Harold ...'Mijn vrouw is nogal erg handig. Als je ons nu vertelt hoe het ding eruit zag, dan zal mijn vrouw wel proberen om precies dezelfde te maken van onze eigen grammofoonspeler.' Maar de man wist eigenlijk niet zo goed hoe het eruit zag. Hij heeft hem al die tijd in de vuilniszak laten zitten. Hij had niet zulke goede herinneringen aan zijn vader, maar vond het geschenk wel erg belangrijk en waardevol voor hem. Hij had er dus gemengde gevoelens over. Hij kon niet met en niet zonder. Harold begreep het verhaal. 'Nou,' zei Harold, 'als het dan zo'n gestuntel voor je was, wees dan maar blij dat het weg is, dan zul je er ook nooit meer last van hebben.' En daarin gaf de man hem wel gelijk ...

Maar daar kwam ineens een auto aanrijden. Er kwam een man uit de auto met de gouden grammofoonspeler en de grammofoonplaten in z'n armen, en legde het tussen de andere vuilnis. 'Ziezo,' zei hij, 'weg met die rommel. De grammofoonspeler deed het nauwelijks, en in de platen zaten allemaal krassen.' En snel was de man ook weer verdwenen.

De liliputter wist niet hoe hij moest kijken. Moest hij hier nu blij mee zijn, of niet ? Ook Harold wist eigenlijk niet zo goed hoe hij ermee om moest gaan ... 'Ach,' zei de liliputter ... 'laten we het daar maar liggen blijven ...' Harold kreeg wel een beetje last van schuldgevoelens nu, want hij had de liliputter per slot van rekening omgepraat ... Maar om de situatie te redden had hij een idee : 'Zeg, om de wond te helen kun je wel even met ons mee naar huis komen, want wij hebben ons huis vol staan met oude spullen. Dan kun je wat uitkiezen.' Daar had de liliputter wel oren naar.

De liliputter keek zijn ogen uit in het huis van de vuilnisman ... Wat een prachtige dingen stonden hier allemaal zeg ... Moest dit nou vuilnis voorstellen ? Hij kon het niet geloven ... Wat men wel niet allemaal weggooit ... Maar Harold zei dat mensen vaak iets weggooien om dezelfde redenen als de liliputter had ... Het verleden bijt ... En of het hen nu veel geld gekost heeft of niet, als ze er pijn van hebben, dan gaat het meestal naar de vuilnis ... En als je dat even allemaal in de gaten houdt, dan kun je daar erg rijk mee worden ... Ja, dat had de liliputter nu ook wel in de gaten ... En hij was nu zo ver gekomen, dat hij ook wel graag vuilnisman wilde worden ... En zo kon je ook veel in huis halen, zonder dat het je pijn deed. Harold vond het een goed idee, en de baas van Harold ook ... En zo werden Harold en de liliputter collega's van elkaar, en de beste vrienden ... Vaak gingen ze in de avond na het werk nog even naar de open plek toe, om daar de bijzonderste dingen van weg te halen ... En ook Harold's vrouw en de vrouw van de liliputter werden dikke vriendinnen. Ze gingen vaak samen op vakantie ... en natuurlijk hadden ze een voorliefde voor vuilnisbelten ... voor hen was dat een manier om veel geld uit te sparen ... De mensen vroegen hen altijd hoe ze toch aan zulke dure spullen kwamen ... maar soms werden ze ook weleens uitgescholden voor dieven ... Niet iedereen was er zo blij mee waar ze mee bezig waren. Vooral niet toen ze gingen rondvertellen dat ze gingen verhuizen ... Ja, ze zouden in een caravan gaan wonen, om het te houden bij de kleine dingetjes ... En zo konden ze van vuilnisbelt tot vuilnisbelt reizen ... Natuurlijk gingen ze er nooit te dichtbij wonen ... want dat zou brandgevaar opleveren ...

Ze zagen het als sport om de kleinst mogelijke schatten te vinden op de vuilnisbelten, om ze uit te stallen in hun caravans ... In het begin konden ze niet te ver weg reizen, vanwege het werk van Harold en de liliputter, maar later werden ze er zo handig in, dat ze een reizende winkel begonnen ... en daar konden ze goed van leven ... Harold en de liliputter waren toen geen vuilnismannen meer, maar vuilniswinkeliers ... En waar ze dan ook kwamen ... iedereen vond het een bijzondere winkel ... Maar al gauw werden ze ook dieven genoemd door sommigen ... Vaak werd er gevraagd hoe ze toch aan zulk bijzonder spul kwamen ... Ook de vuilnisdienst zelf was niet blij dat Harold en de liliputter met hun werk stopten. En als je aan ze vraagt of ze Harold ook kennen, dan doen ze vaak alsof ze hem niet kennen. Maar er was er één bij die toch wel erg veel aan Harold en de liliputter te danken had. Hij bleef eens een keer aan een zak vastzitten, en werd door het zuigsysteem naar binnen getrokken. Harold en de liliputter hadden wel speciale apparaatjes om hem direkt eruit te krijgen. Hoe ze aan die apparaatjes kwamen ? ... Ja, dat was natuurlijk hun grote geheim ... Inmiddels had Harold een grote winkel van bijzondere spullen in het zuiden van het land. Samen met de liliputter natuurlijk, zijn onafscheidelijke vriend. Ze hebben die man van de vuilnisdienst die ze gered hadden hun caravans geschonken, en hem een beetje het vak geleerd. Samen met een andere vriend reist hij nu de vuilnisbelten af. En wat zij allemaal naar binnen halen ? Het is niet te geloven. Er worden soms gewoon zakken met geld weggegooid ... Ja, want als je geld krijgt van iemand die je het leven zuur heeft gemaakt ... Of erfenissen van een rijke maar verschrikkelijke tante ... wil ook niet altijd iedereen in huis hebben ... De mensen willen nog wel een beetje kunnen leven ... en niet door één of ander miljoenengeschenk bij de psychiater terecht te komen.

 En als je bekijkt wat mensen wel niet allemaal door het toilet wegspoelen en door de gootsteen ? De legende wil dat Harold's rijk zelfs tot onder de grond reikte, tot onder het riool, om hier en daar een graantje mee te pikken. En wat hij daar allemaal tegenkwam ? Niet iedereen wilde dit geloven ... Maar dat vond Harold niet erg ... wat had hij namelijk aan indringers ? Nog steeds zijn er wel eens dapperen die op zoek gaan naar Harold's rijk onder de grond, maar hoe diep dat zit, dat weet niemand ... In iedergeval ... zij die dat geprobeerd hebben zijn nooit meer teruggevonden ... Wil dat zeggen dat het in Harold's rijk zo goed is dat ze er niet meer aan denken om terug te gaan ? Of zijn ze ergens onderweg gesneuveld ? Niemand weet het ... Er heeft lange tijd in Nunspeet een standbeeld van Harold gestaan, maar deze was op een zekere dag plotseling verdwenen ... waarschijnlijk door de vuilnisdienst opgehaald ...


 


 


 

Te Leven in Kampen

Een serie korte verhalen


1. Dorus en de dominee

2. Politie, politie !

3. De paus van Kampen


 

 

Dorus en de dominee

Dorus woonde op de oude straat. Niemand wist eigenlijk of Dorus nu een man of een vrouw was. Dorus zelf wist het ook niet. Dorus had vanaf de geboorte nooit de kleren uitgehad. Er werden altijd kleren overheen gedaan, en terwijl Dorus groeide scheurden z'n oudere klederen natuurlijk af. Maar vies was Dorus absoluut niet, want Dorus ging elke dag zwemmen in de gracht. Nu Dorus ouder was geworden woonde hij niet meer in de oude straat, maar in het bos. Maar hij kwam nog wel elke dag op de fiets naar de oude straat om daar de vogels te voeren. Nu zou je misschien denken dat als iemand telkens kleren over de oude kleren doet, dan moet zo iemand toch haast niet meer kunnen lopen van de dikke laag kleren, maar dat was niet zo in het geval van Dorus. Dorus had namelijk motten in zijn kleren wonen, die ervoor zorgden dat Dorus zich heel goed kon bewegen. En het bewijs daarvan was, dat Dorus altijd de sportwedstrijden won. Of het nu zwemwedstrijden, hardloopwedstrijden of voetbalwedstrijden waren : Dorus won altijd, en er was niemand tegen Dorus opgewassen. Sommigen zeiden wel eens dat Dorus vogels in z'n kleren had wonen, die ervoor zorgden dat Dorus altijd won, maar zeker weten deden ze het niet.

Maar op een dag gebeurde er iets vreselijks. Dorus kwam niet meer naar de oude straat, en hij deed ook niet meer mee met de sportwedstrijden, en kwam ook niet meer in de gracht van het plantsoen zwemmen. De mensen begonnen hem erg te missen. Wat zou er met hem gebeurd zijn ? Maar niemand wist het. In de kranten kwam het te staan : Dorus spoorloos verdwenen. Iedereen wist wie Dorus was. De politie doorzocht het bos, maar vond niks. Zou Dorus onder de grond zijn gaan wonen ? Maar op een dag kwam er een man op het politie-bureau. 'Dag meneer, kan ik u helpen ?' vroeg de mevrouw aan het loket. 'Maar ik ben Dorus,' zei de man. 'Kunt u dat dan niet zien ?' De mevrouw schrok even. 'Nee, meneer dat kan ik echt niet zien. U lijkt totaal niet op onze Dorus.'

'Nou,' zei de man, 'dat is me ook wat. Het is sinds ik die zak drop kocht dat niemand me meer herkent.'

'Zak drop ?' vraagt de mevrouw verbaasd, 'maar waar heeft u die zak drop dan gekocht ?' Maar de man was alweer verdwenen. Hij was op weg naar de winkel waar hij die drop had gekocht. Maar toen hij daar aankwam was de winkel gesloten en stond er een groot bord met ALLES UITVERKOCHT achter het raam. Dorus wist niet meer hoe hij het had. Een paar dagen terug stond de hele winkel nog vol. Ineens kwam er een oud vrouwtje naar buitenlopen. 'Ja, dat heb je, hè. Sorry, meneer, alles is op. Dat heb je met toverspulletjes.' kraste het vrouwtje. Maar Dorus werd ineens heel kwaad. 'Ik wil m'n geld terug, ik ben betoverd. Niemand herkent me meer.'

Maar het vrouwtje zei : 'Dan had u maar beter moeten lezen op de verpakking,' zei het vrouwtje. Snel griste Dorus de verpakking uit z'n jaszak, en las : 'Bent u een man, en wilt u een vrouw worden ? Neem dan één dropje. Bent u een vrouw en wilt u een man worden, neem dan twee dropjes. Wilt u de ene dag een man zijn, en de andere dag een vrouw, neem dan alle dropjes.' Maar toen werd Dorus ineens wit en rood tegelijk. Hij had ook van de dropjes uitgedeeld. 'Zeg, mevrouw,' zei Dorus, 'er staat niet bij wat er gebeurt als je bijna alle dropjes hebt opgegeten.'

'Dat spijt me zeer, meneer,' zei de dame, 'maar dan zult u veranderen in een kikker.' Toen schrok Dorus wel heel erg. 'En wanneer gaat dat dan gebeuren ?' vroeg Dorus benauwd. 'Nou, dat zou al gebeurd moeten zijn,' zei de dame, 'wat heb je daarna gegeten ?'

'Nou,' zei Dorus, 'ik ben daarna naar de kerk gegaan, waar ik de drop heb uitgedeeld, en toen kreeg ik van hem een pepermuntje.'

'Wie is hem ?' kraste het oude vrouwtje. 'De dominee,' zei Dorus verlegen. 'En hoeveel dropjes heb je de dominee dan gegeven ?' vroeg het vrouwtje boos. 'Nou, wel meer dan tien,' zei Dorus, terwijl hij z'n hoofd boog.

Een paar dagen later stond er in de krant : 'Dominee vermist'. Dorus fietste direkt naar het politie-bureau, en vertelde het verhaal. Maar natuurlijk wilde niemand hem geloven. 'Hebben jullie dan toevallig een kikker in de kerk gevonden ?' vroeg Dorus voorzichtig. Maar nee hoor, niemand had een kikker gevonden. 'Dan moet het iets met die pepermunt te maken hebben gehad. En snel fietste Dorus naar de winkel waar ze die pepermunt verkochten. Maar niemand wilde de deur voor Dorus opendoen, terwijl er wel verkopers in de winkel waren. Plotseling kwam er een vrouwtje naar buiten : 'Niemand mag naar binnen. We moeten helaas de winkel leegruimen, want er is iets met de pepermunt aan de hand. Wij hadden beter op de verpakking moeten lezen,' zei het vrouwtje. 'Wat stond er dan op de verpakking,' vroeg Dorus beleefd. En toen mocht Dorus eventjes mee naar binnen en lieten hem de verpakking lezen : 'Bent u een vrouw, en wilt u een man worden, neem dan één pepermuntje.'

'Zie je wel,' zei Dorus tegen het vrouwtje, 'ik wist wel dat ik een vrouw was.' En toen las Dorus verder : 'Bent u een man, en wilt u een vrouw worden, neem dan twee of meer pepermuntjes.'

'Dan weet ik nu wat er met de dominee gebeurd is,' zei Dorus, en na beleefd bedankt te hebben voor de hartelijke ontvangst stapte Dorus weer naar buiten, pakte zijn fiets en reed naar het bos. Daar zag hij een vrouw huilend bij een vijver zitten. 'U bent vast de dominee,' zei Dorus voorzichtig. 'Ja,' brulde de vrouw, 'en ik durf niet terug, want niemand zou me geloven. Ik dacht : Laat ik maar naar Dorus gaan. Misschien kan die helpen.'

'Maar ik ben Dorus,' zei Dorus. 'U heeft mij namelijk ook één zo'n pepermuntje gegeven.' En toen vertelde Dorus het hele verhaal aan de dominee over de toverpepermunt, en ook over de toverdrop. Toen haalde de vrouw ineens alle dropjes uit haar zak tevoorschijn die Dorus had gegeven. 'Zie, deze had ik nog niet opgegeten, maar het is beter een kikker te zijn, dan een vrouw die in het bos moet leven.'

'Ja, maar dominee,' zei Dorus, 'luister nou eens. Je hebt nog één kans. U heeft me verkeerd verstaan. Als u twee dropjes neemt, dan wordt u weer een man, maar neemt u al uw dropjes, dan bent u de ene dag een man en de andere dag een vrouw.' Maar toen verbeterde de dominee hem weer, en zei : 'U had mij een stuk of tien dropjes gegeven, maar er waren er natuurlijk veel meer, en ik kan alleen om de dag een man zijn als ik alle dropjes zou eten, maar dit zijn niet alle dropjes, want u had er nog meer, dus dan zou ik in een kikker veranderen als ik die tien of elf dropjes zou eten. Maar ik kies natuurlijk voor het eten van twee dropjes. Dan word ik weer een man, en herkent iedereen me weer.'

'Is dat echt wat u wilt, dominee ? Dat ze u allemaal weer herkennen ? U was heus niet zo geliefd.' zei Dorus. En ja, daar had Dorus ook wel weer gelijk in. De dominee had helemaal geen zin meer om terug te gaan. Hij wilde liever hier in het bos leven, maar als kikker of als vrouw ?

'Eigenlijk komen deze dingen goed van pas. Laten we teruggaan, jij als man en ik als vrouw,' zei de dominee, 'dan gaan wij die dingen ook verkopen, voor mensen die eens iets anders willen in hun leven. En niemand die ons herkent. En dat vond Dorus wel een heel goed plan. En zo kregen ze een toverwinkeltje op de oude straat, waar veel zaken werden gedaan. Over Dorus en de dominee werd steeds minder en minder gesproken, maar over het toverwinkeltje elke dag meer. Vanuit heel het land kwamen ze naar het toverwinkeltje, en velen bleven ook gewoon in Kampen wonen. Maar al gauw werd er gesproken over een kikker-invasie. En Dorus en de dominee wisten precies hoe dat gebeurd was. En op een gegeven moment waren er zoveel kikkers in Kampen, dat de mensen weer begonnen te praten over Dorus en de dominee. 'Ach, waren zij nog maar hier, dan was dit allemaal niet gebeurd. Want bij Dorus konden ze in z'n kleren wonen, en de dominee, die zou de kikkers wel kunnen wegjagen. Ja, die dominee die was toch wel zo wijs. Die zou er wel wat op weten. En die Dorus, dat was toch zo'n sportheld, die zou de kikkers wel in een zak kunnen krijgen om ze naar het bos of het meer te brengen. Waren ze nog maar hier.' Maar Dorus en de dominee wisten wel beter. Ze hadden het zo goed naar hun zin. En ook toen er standbeelden van hen werden gemaakt, hadden ze niet de neiging om even tevoorschijn te komen.

Maar op een dag kwam de baas van belastingen bij hen langs. En na de uitbetaling zijn ze maar met hun winkeltje gestopt, omdat de belasting veel te hoog was. Dorus werd weer gewoon Dorus, en de dominee werd weer gewoon dominee. En zelfs de kikkers werden weer normaal, want voor een kikker in Kampen te wonen is de belasting helemaal onbetaalbaar.

 

Politie, politie !

Niels van de Schaa was eens met z'n auto in Kampen voor wat zaken. Maar toen hij terugkwam bij z'n auto, was die weg. 'Hoe kan dat nou ?' dacht Niels. 'Ik dacht toch echt dat ie goed op slot was.' Afijn, Niels schakelde de politie in en die begonnen direkt een grootscheepse zoekactie. Dat had Niels nog nooit meegemaakt. In ieder geval was de auto snel gevonden, in een bosvijvertje, en de vissen dreven er in. Toen heeft de politie de wagen er ook nog voor Niels uitgehaald, maar ze wisten natuurlijk niet hoe de auto hier was gekomen. Op het politie-bureau kreeg Niels een glaasje en iedereen was heel vriendelijk naar hem. Zo vriendelijk, dat Niels besloot om in Kampen te gaan wonen. Waar goede politie is ... Daar ging het Niels om ... Maar al gauw werden er ook andere dingen gestolen. En dit keer vond hij ze niet terug, ondanks de vriendelijke en actieve zorg van de politie.

Op een dag wordt Niels gebeld door de politie. Hij is uitgenodigd op een politie-feest. Op het feest spreekt hij ook iemand die een boef zegt te zijn. Niels vindt dat verdacht, maar durft niks tegen de politie te zeggen, want de man beweerde ook een goede vriend van de politie te zijn. Werkt dat zo hier ? Maar na een tijdje spreekt hij weer iemand die een dief beweert te zijn. Het schijnt dat de politie op goede voet zou staan met inbrekers. Maar nog steeds durft Niels er niets van te zeggen. Maar toen hij later oog in oog kwam te staan met degene die beweerde z'n spullen te hebben gestolen stapte Niels op de eerste de beste agent af. Maar politie beweerde vriendelijk te blijven tegen dief en slachtoffer, en dit was de beste gelegenheid om hen met elkaar te verzoenen, door een politie-feestje. Toen Niels vervolgens liet weten dat hij z'n spullen nog niet terug had, liet de politie hem weten dat dat aan het eind van de avond zou gebeuren. Niels vond dat wel een hele vreemde benadering, maar er werd gezegd dat hij hen maar moest vertrouwen, dan kwam het wel goed. Aan het eind van de avond werden de spullen van Niels op het podium gezet. Het bleek allemaal één grote grap geweest te zijn. En die inbrekers die werkten gewoon bij de politie. Niels kon de grap niet echt waarderen, want volgens hem diende de politie zich daar niet mee bezig te houden. Dat zou hen erg ongeloofwaardig maken. Maar daar was de politie het zichtbaar niet mee eens, en Niels z'n glas werd nog eens goed volgegoten. Na een tijdje begon Niels de lol er ook wel van in te zien. Maar toen kwam ineens de vrouw van Niels binnenstormen. Er bleken weer dingen uit hun huis gestolen te zijn. 'Ach, maak je maar geen zorgen,' zei Niels tegen zijn vrouw, 'dat doet de politie allemaal.' Maar dit keer bleek de politie van niks te weten, en zelfs maanden na het incident waren de gestolen spullen niet teruggevonden, ondanks de vriendelijke en actieve zorg van de politie.

Maar een jaar daarna, op het politie-feest, leek alles zich weer te herhalen. Niels kwam daar iemand tegen die beweerde die spullen gestolen te hebben, en alles zou aan het eind van de avond op het podium staan. Niels kon natuurlijk de klok er op gelijk stellen, dat er thuis weer wat gestolen zou worden, en wat hij weer een heel jaar niet meer zou zien. Maar ditmaal had Niels bewaking en alarm laten inbouwen. Aan het eind van de avond kreeg hij z'n spullen terug, plus een certificaat dat hij nu eindelijk voldeed aan de veiligheids-eisen, en dat hij zo was vrijgesproken van politie-grapjes. Die grapjes waren dus eigenlijk testjes om de mensen in Kampen te drijven tot betere maatregelen tegen diefstal. Maar Niels was dit keer echt kwaad, en verscheurde het certificaat. 'Jullie zijn niets dan dieven,' zei hij door de microfoon op het podium. 'Ik heb hier echt geen enkel respect voor, maar wel gefeliciteerd dat jullie dit jaar van m'n spullen zijn afgebleven.' Maar toen rende ineens de vrouw van Niels naar binnen : 'Niels, ons huis staat in brand,' riep ze. 'Vandaar dat ik vannochtend een uitnodiging voor het brandweers-feest heb gekregen,' zei Niels, 'maar we gaan niet, want ik heb geen zin om een hoop as op het podium terug te vinden.'

 

De paus van Kampen

Riet-Jan leefde onder de grond in zijn rode glitterpak en zijn vliegend paard. Hij was vroeger circus-artiest, maar dat deed hij niet meer. Hij had nu een vliegend paard, en dat was alles wat hij nodig had. 's Nachts ging hij over de daken, en kon er door de schoorsteen heen nog heel wat uitvissen. Hij deed eigenlijk hetzelfde werk als sinterklaas, maar dan net andersom. Hij steelde. Riet-Jan sliste ook een beetje. Sommigen zeiden dat hij weleens in het circus een slang had ingeslikt. Ja, Riet-Jan werkte met slangen, en soms stopte hij dan weleens een slangenkop in z'n mond om het publiek te laten zien dat hij niet beet. Maar eens schoot zo'n slang er zo diep in dat Riet-Jan hem per ongeluk doorslikte. En sindsdien sliste hij. Maar of dat echt zo was gebeurd ? Sommigen zeiden dat ze er bij waren. En lieden die hem nog wel kenden, zeiden dat hij nog steeds met slangen werkte. Soms dan hield hij ze aan de staart vast, en dan liet hij ze door de schoorsteen zakken, zodat ze wat spullen konden meehappen. Dat moesten dan wel erg lange slangen zijn, maar die had Riet-Jan volgens sommigen ook. Anderen zeiden dat Riet-Jan zelf door de schoorstenen ging, als zwarte piet, maar dan niet om iets te geven, maar om iets weg te nemen.

Riet-Jan had vroeger ook een vrouw, en men zei dat hij haar altijd door de schoorsteen liet zakken om het dievenwerk te doen. Eens bleef ze een keer in de schoorsteen steken, en toen is Riet-Jan er vandoor gegaan, op z'n vliegende paard. Ja, heus, in Kampen zijn er genoeg die dat geloven, maar anderen zeggen dat het dikke unzin is. Sommigen beweren dat Riet-Jan nooit bestaan heeft. Anderen zeggen dat hij allang dood is. Maar als er ergens 's nachts iets gestolen is, dan geleuven nog veulen dat Riet-Jan dat heft gedaan. Het toaltje van Riet-Jan zou erg vreemd wezen, van oud kampers-ondergronds dialect. Nu zijn er wel meer vrouwen die beweerden dat zij het vriendinnetje waren van Riet-Jan, en dat hij hen alle vuile werkjes liet opknappen. Eentje beweerde dat ze in de zelfde kamer moest slapen als waar de slangen waren. Die slangen waren dan wel achter glas, maar toch. De vrouw in kwestie zou daar nog steeds nachtmerrie's van hebben. Maar niemand van hen, en ook anderen niet, zouden Riet-Jan de afgelopen twintig jaar nog gezien hebben. Wel heeft iemand eens een slang in de woonkamer gevonden, terwijl er wat spullen verdwenen waren. Had Riet-Jan z'n slang vergeten ? Niemand weet het.

Onder woonwagenbewoners wordt er nog wel veel over Riet-Jan gesproken. Voor hen was hij een held, en had hij nog nooit wat gestolen. Hij had altijd van alles over voor iedereen. En dat van die slangen was volgens hen ook niet waar, want Riet-Jan was bang voor slangen. De zigeuners van Kampen zeiden dat toen hij stierf hij onder de grond in zijn rode glitterpak en met een vliegend paard verder leefde. Dat is nu eenmaal het geloof van sommige zigeuners. Daar moeten wij verder van afblijven. Ze hebben een heleboel boeken over Riet-Jan geschreven, over al zijn heldendaden, en dat hij nu over de daken gaat met zijn vliegend paard om goede dingen aan de mensen te geven, en niet om dingen weg te jatten. Dat jatten dat liet Riet-Jan altijd aan anderen over. Nee, Riet-Jan was de goedheid zelve, een heilige der zigeuners. Ze leren hun kinderen praten, zoals Riet-Jan praatte, en ze mogen net als Riet-Jan paardrijlessen nemen. Ja, Riet-Jan wordt bij deze mensen vereerd. Maar wat zou Riet-Jan daar zelf nou allemaal van denken. Was hij wel zoals mensen hem afschilderden ? Riet-Jan hield meer van dieren dan van mensen. Hij was helemaal niet bezig met mensen. Hij zou ook nooit voor mensen over de daken gaan, maar wel om dieren te bevrijden uit hun kooitjes, om hen mee te nemen naar de rode zon, diep onder de aarde, daar waar iedereen vrij is. Aldus een dominee die zich bekeerd heeft tot de heilige sint Riet-Jan, onlangs door de kamperse paus heilig verklaard. Ja, en die kamperse paus dat is ook wat. Dat is een aap, een chimpansee. En die chimpansee wil elke dag in een pauselijk gewaad lopen, met een schaaltje heilig water, waarmee hij van alles en nog wat heilig verklaart. Zo is er laatst een stoel heilig verklaard, en ergens anders een paard.

Maar wat zou Riet-Jan hier allemaal van denken ? Riet-Jan zou de humor er wel van inzien. Want als er iets was waar Riet-Jan in geloofde, dan was het wel humor.