Jeroen Vullings
MARGA MINCO
Nagelaten dagen
Bert Bakker, Amsterdam
118 blz., 595 fr.
Marga Minco overleefde als enige van een joods gezin de Tweede Wereldoorlog: dat is ook haar thema als schrijfster, sinds ze in 1957 met het zo succesvolle Het bittere kruid debuteerde. Wat heeft ze daar veertig jaar later nog aan toe te voegen? |
HOEVEEL scholieren zouden bij lezing van Marga Minco's debuut
Het bittere kruid (1957) op eigen kracht in de gaten hebben gehad dat
die, tweeëntwintig hoofdstukjes tellende kleine kroniek geënt is op
de bijbelse Klaagliederen? De titel zinspeelt daar al op: ,,Hij heeft mij
met bittere kruiden verzadigd en mij met alsem gedrenkt.'' (Klaagliederen
3:15)
Door die verwijzing naar zo'n ritueel genoten gerecht gaat de aandacht
direct uit naar het joods leed door de eeuwen heen, en belangrijker:
naar de noodzaak tot herinnering van dat leed. Op leerplichtige leeftijd is
Minco's thematiek - of anders geformuleerd: het specifiek
literaire van haar geschrift - míj in ieder geval ontgaan, maar dat deed niets
af aan Het bittere kruid als uitermate indringende leeservaring.
In zijn studie over de holocaust-literatuur Vervolging, vernietiging
en literatuur (1991) schrijft S. Dresden dat oorlogsmemoires een
grote kracht hebben ,,wanneer het kinderperspectief welbewust gehandhaafd
blijft, zodat het brute oorlogsgeweld onbegrepen op de achtergrond staat en,
hoewel overal aanwezig, toch voornamelijk gesuggereerd wordt en klein gehouden
is. (...) Het bijzonder geslaagde van deze werken ligt onder andere
hierin, dat de lezer zich in een andere positie bevindt dan de schrijvers die
zich als kinderen voordoen en ook kinderen blijven. Zij weten (zogenaamd)
niets, de lezer weet veel meer en kan niet nalaten daaraan steeds te denken''.
Heel omzichtig spreekt Dresden hier over ,,dramatische ironie'', een
eenvoudige literaire techniek waarvan niet alleen Minco, maar ook auteurs als
G.L. Durlacher en Jona Oberski zich in hun getuigenissen bedienden.
De zeggingskracht van zulk authentiek proza is vanzelf groot vanwege de
opgeroepen historische gebeurtenissen. Bij zo'n gruwelijk en emotionerend
onderwerp waarover nauwelijks te spreken is, past in het licht van het
noodzakelijke understatement een kale, ingehouden, effectieve,
ontstellend gewone stijl.
Het opvallendste, uiterlijke teken van zulke geschriften waarbij iedere
letter op het verleden is bevochten, betreft de geringe omvang: het zijn
dunne boekjes, bij voorkeur novellen of verhalenbundels. Ook Minco
schittert in haar autobiografisch geïnspireerd proza vooral op de korte
baan.
BIJ wijze van bewonderenswaardig voorbeeld mag de historicus
J. Presser hier niet ongenoemd blijven. Over zijn ervaringen in het doorgangskamp
Westerbork schreef hij de aangrijpende novelle De nacht der
Girondijnen (1957). Vervolgens deed hij er literair het zwijgen toe: hij had
zijn verhaal verteld.
Ik meen dat W.F. Hermans ooit gezegd heeft dat in ieder leven precies één
boek schuilt; daarna blijkt pas wie de schrijvers - de oeuvrebouwers -
en wie de ééndagsvliegen zijn. Mogelijk biedt dat een verklaring - zeker
met betrekking tot de oorlogsliteratuur - waarom een tweede of derde boek
vaak een zwakkere herhaling blijkt van de stof uit het debuut.
Ik denk dan aan teleurstellende opvolgers als Jona Oberski's De
ongenode gast (na Kinderjaren) en Hannelore Wolfs
Bedenktijd (na De gespijkerde God); van Durlacher herlees ik eveneens
het liefst zijn eerste boek Strepen aan de hemel.
Bijkomend nadeel bij de na het niet-vrijblijvende debuut gepubliceerde
pennenvruchten is niet zelden dat de (therapeutisch gekleurde)
innerlijke noodzaak meer en meer het veld ruimt voor de
poging-tot-literatuur. Dat gebeurt vanuit de verkeerde gedachte literator te zijn
in plaats van getuige-chroniqueur.
Misschien is het wat streng, maar bij een levensverhaal dat de pretentie
heeft openhartig verslag te doen van het persoonlijke wedervaren in een
niet-fictionele tijd, werkt literaire esthetisering ondermijnend. Dat de
verbeelding bij die zelfopgelegde taak binnen dat realistische genre geen rol
mag spelen, is logisch. Maar de verhaaltechnische elementen (de
compositie en de symboliek) die bij ontstentenis van de verbeelding het
literaire karakter van het egodocument dienen te dragen, doen afbreuk aan het
natuurlijke en daarmee aan de oorspronkelijke zeggingskracht van de tekst.
Zo lijdt Minco's De val (1983) aan het euvel dat de suggestie
- haar vertrouwdste middel - in die novvelle meer door de
overnadrukkelijke compositie en de pathetische symboliek wordt teweeggebracht dan
door de uitgebeende taal en de daarin vervatte lapidair gedoseerde
informatie.
TOCH ben ik blij dat de thans 77-jarige Minco het niet gelaten heeft
bij Het bittere kruid. Een hoogtepunt in haar werk is Meneer
Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren (1974), een bundel
absurde en dreigende kafkaeske verhalen die inhoudelijk niet direct aan de oorlog gerelateerd zijn.
Maar dat was een tijdelijk uitstapje, want haar onderwerp blijft het
eigen verhaal van de enige overlevende van het joodse gezin die na de oorlog
ontheemd en onwelkom terugkeerde en zich de verdwenen lotgenoten zo precies
mogelijk probeert te herinneren. Minco's schrijversprobleem is dat dat
autobiografisch verhaal over die tijd inmiddels wel door haar verteld is, stukje
bij beetje in al die boeken. Wat kan ze daar nog aan toevoegen?
De kleine roman Nagelaten dagen opent met een ellenlang citaat
van Lillian Hellman waarin wordt uitgelegd wat de term
,,pentimento'' betekent: als oude verf op een schildersdoek transparant is geworden,
kunnen de oorspronkelijke afbeeldingen er doorheen gaan schemeren; achter
het kind doemt bij voorbeeld een eerder geschilderde hond op.
Het Hellman-citaat eindigt veelbetekenend met: ,,That is all I mean about
the people in this book. The paint has aged now and I wanted to see what
was there for me once, what is there for me now.'' Hiermee schept Minco niet
alleen van meet af aan duidelijkheid over haar bedoeling met
Nagelaten dagen, ook legitimeert zij een herhaling van eerder materiaal: het
verhaal is immers al eerder verteld, maar hoe kijkt zij nu, met het
verstrijken der jaren, tegen de gebeurtenissen van toen aan?
IN Nagelaten dagen zet Minco de dramatische ironie zo
ongeveer aan de kant zonder dat het vertelde daarmee aan spanning
inboet. De ongenoemde hoofdpersoon (een schrijfster) die zij laat samenvallen
met zichzelf weet even weinig als de lezer en vroegere
zekerheden blijken wankel.
Knap is hoe zij haar vroegere verhaal ,,Het adres'' (De andere
kant, 1959) herneemt. De hoofdpersoon gaat in opdracht van een familielid
naar het huis van ,,bewariërs'', mensen die in oorlogstijd op de aan hen
toevertrouwde kostbaarheden van ondergedoken of gedeporteerde joden zouden
passen.
In ,,Het adres'' was van teruggave na de oorlog geen sprake; de
overlevende werd bot geweerd. In Nagelaten dagen ontmoet de schrijfster in
zo'n bewariër-huis echter een vrouw die een Jappenkamp heeft overleefd;
zij is helemaal niet gehecht aan de opgeslagen eigendommen. ,,Weet u, ik geef
totaal niet om spullen.''
Als om expliciet te maken dat het al geboekstaafde verleden
daardoor niet definitief is geworden en nog altijd onderhevig is
aan de voortgaande tijd, is de aanleiding voor Nagelaten dagen het
in 1970 in het tijdschrift Avenue gepubliceerde verhaal ,,De dag
dat mijn zuster trouwde''.
Decennia na verschijning kijkt de genealoge Miriam Weissbach bij toeval
in een bibliotheek in Jeruzalem dat opengeslagen periodiek in, leest Minco's verhaal, herkent daarin namen van
familieleden en schrijft de vertelster over haar vondst. Die komt door Miriams
bemoeienis in contact met een andere overlevende: Eva Ruppin, de zus van
haar zwager.
Eva blijkt te beschikken over een door Minco aan haar weggevoerde zuster
Bettie bij haar huwelijk geschonken fotoalbum. Dat is voor haar een
vergeten of verdrongen brok verleden, want: ,,Ik verliet mijn zuster en bleekte
mijn haar.'' De vertelster heeft door de omstandigheden een
andere identiteit moeten aannemen. Haar zus is ,,voorgoed opgegaan in het
luchtledige''. Door het geërfde fotoalbum krijgt Minco een paar weggeraakte
dagen uit het verleden terug; het verzuim is goedgemaakt.
Zoals dat in De val al in extenso het geval was, speelt het
toeval ook in deze fragmentarische, gecondenseerde, door heden en verleden
schietende, desoriënterende vertelling een allesbepalende rol. Een
consequentie van die sturende irrationele factor is dat er niet zoveel zinnigs te
vertellen valt over ons leven en dat onze herinneringen niet zo betrouwbaar
zijn als we denken. Laat staan dat we de tragiek in andermans bestaan kunnen
doorvorsen en dat we ons op hun ,,waarheid'' kunnen verlaten.
Het is als met de zoektocht naar de verstrooide voorwerpen uit het
verleden: ,,Misschien willen we ons vasthouden aan een illusie.'' Uit de
samenballing van en terugblik op haar oeuvre Nagelaten dagen spreekt
Minco's sombere overtuiging dat ons slechts losse scherven resten - het
menselijk bestaan als diaspora.