De Standaard 23 oktober 1997

Vroeger gaat nooit voorbij

Marga Minco balt haar oeuvre samen in 'Nagelaten dagen'

Jeroen Vullings

MARGA MINCO
Nagelaten dagen
Bert Bakker, Amsterdam
118 blz., 595 fr.

Marga Minco overleefde als enige van een joods gezin de Tweede Wereldoorlog: dat is ook haar thema als schrijfster, sinds ze in 1957 met het zo succesvolle Het bittere kruid debuteerde. Wat heeft ze daar veertig jaar later nog aan toe te voegen?

HOEVEEL scholieren zouden bij lezing van Marga Minco's debuut Het bittere kruid (1957) op eigen kracht in de gaten hebben gehad dat die, tweeëntwintig hoofdstukjes tellende kleine kroniek geënt is op de bijbelse Klaagliederen? De titel zinspeelt daar al op: ,,Hij heeft mij met bittere kruiden verzadigd en mij met alsem gedrenkt.'' (Klaagliederen 3:15)
Door die verwijzing naar zo'n ritueel genoten gerecht gaat de aandacht direct uit naar het joods leed door de eeuwen heen, en belangrijker: naar de noodzaak tot herinnering van dat leed. Op leerplichtige leeftijd is Minco's thematiek - of anders geformuleerd: het specifiek literaire van haar geschrift - míj in ieder geval ontgaan, maar dat deed niets af aan Het bittere kruid als uitermate indringende leeservaring.
In zijn studie over de holocaust-literatuur Vervolging, vernietiging en literatuur (1991) schrijft S. Dresden dat oorlogsmemoires een grote kracht hebben ,,wanneer het kinderperspectief welbewust gehandhaafd blijft, zodat het brute oorlogsgeweld onbegrepen op de achtergrond staat en, hoewel overal aanwezig, toch voornamelijk gesuggereerd wordt en klein gehouden is. (...) Het bijzonder geslaagde van deze werken ligt onder andere hierin, dat de lezer zich in een andere positie bevindt dan de schrijvers die zich als kinderen voordoen en ook kinderen blijven. Zij weten (zogenaamd) niets, de lezer weet veel meer en kan niet nalaten daaraan steeds te denken''.
Heel omzichtig spreekt Dresden hier over ,,dramatische ironie'', een eenvoudige literaire techniek waarvan niet alleen Minco, maar ook auteurs als G.L. Durlacher en Jona Oberski zich in hun getuigenissen bedienden.
De zeggingskracht van zulk authentiek proza is vanzelf groot vanwege de opgeroepen historische gebeurtenissen. Bij zo'n gruwelijk en emotionerend onderwerp waarover nauwelijks te spreken is, past in het licht van het noodzakelijke understatement een kale, ingehouden, effectieve, ontstellend gewone stijl.
Het opvallendste, uiterlijke teken van zulke geschriften waarbij iedere letter op het verleden is bevochten, betreft de geringe omvang: het zijn dunne boekjes, bij voorkeur novellen of verhalenbundels. Ook Minco schittert in haar autobiografisch geïnspireerd proza vooral op de korte baan.

BIJ wijze van bewonderenswaardig voorbeeld mag de historicus J. Presser hier niet ongenoemd blijven. Over zijn ervaringen in het doorgangskamp Westerbork schreef hij de aangrijpende novelle De nacht der Girondijnen (1957). Vervolgens deed hij er literair het zwijgen toe: hij had zijn verhaal verteld.
Ik meen dat W.F. Hermans ooit gezegd heeft dat in ieder leven precies één boek schuilt; daarna blijkt pas wie de schrijvers - de oeuvrebouwers - en wie de ééndagsvliegen zijn. Mogelijk biedt dat een verklaring - zeker met betrekking tot de oorlogsliteratuur - waarom een tweede of derde boek vaak een zwakkere herhaling blijkt van de stof uit het debuut.
Ik denk dan aan teleurstellende opvolgers als Jona Oberski's De ongenode gast (na Kinderjaren) en Hannelore Wolfs Bedenktijd (na De gespijkerde God); van Durlacher herlees ik eveneens het liefst zijn eerste boek Strepen aan de hemel.
Bijkomend nadeel bij de na het niet-vrijblijvende debuut gepubliceerde pennenvruchten is niet zelden dat de (therapeutisch gekleurde) innerlijke noodzaak meer en meer het veld ruimt voor de poging-tot-literatuur. Dat gebeurt vanuit de verkeerde gedachte literator te zijn in plaats van getuige-chroniqueur.
Misschien is het wat streng, maar bij een levensverhaal dat de pretentie heeft openhartig verslag te doen van het persoonlijke wedervaren in een niet-fictionele tijd, werkt literaire esthetisering ondermijnend. Dat de verbeelding bij die zelfopgelegde taak binnen dat realistische genre geen rol mag spelen, is logisch. Maar de verhaaltechnische elementen (de compositie en de symboliek) die bij ontstentenis van de verbeelding het literaire karakter van het egodocument dienen te dragen, doen afbreuk aan het natuurlijke en daarmee aan de oorspronkelijke zeggingskracht van de tekst.
Zo lijdt Minco's De val (1983) aan het euvel dat de suggestie - haar vertrouwdste middel - in die novvelle meer door de overnadrukkelijke compositie en de pathetische symboliek wordt teweeggebracht dan door de uitgebeende taal en de daarin vervatte lapidair gedoseerde informatie.

TOCH ben ik blij dat de thans 77-jarige Minco het niet gelaten heeft bij Het bittere kruid. Een hoogtepunt in haar werk is Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren (1974), een bundel absurde en dreigende kafkaeske verhalen die inhoudelijk niet direct aan de oorlog gerelateerd zijn.
Maar dat was een tijdelijk uitstapje, want haar onderwerp blijft het eigen verhaal van de enige overlevende van het joodse gezin die na de oorlog ontheemd en onwelkom terugkeerde en zich de verdwenen lotgenoten zo precies mogelijk probeert te herinneren. Minco's schrijversprobleem is dat dat autobiografisch verhaal over die tijd inmiddels wel door haar verteld is, stukje bij beetje in al die boeken. Wat kan ze daar nog aan toevoegen?
De kleine roman Nagelaten dagen opent met een ellenlang citaat van Lillian Hellman waarin wordt uitgelegd wat de term ,,pentimento'' betekent: als oude verf op een schildersdoek transparant is geworden, kunnen de oorspronkelijke afbeeldingen er doorheen gaan schemeren; achter het kind doemt bij voorbeeld een eerder geschilderde hond op.
Het Hellman-citaat eindigt veelbetekenend met: ,,That is all I mean about the people in this book. The paint has aged now and I wanted to see what was there for me once, what is there for me now.'' Hiermee schept Minco niet alleen van meet af aan duidelijkheid over haar bedoeling met Nagelaten dagen, ook legitimeert zij een herhaling van eerder materiaal: het verhaal is immers al eerder verteld, maar hoe kijkt zij nu, met het verstrijken der jaren, tegen de gebeurtenissen van toen aan?

IN Nagelaten dagen zet Minco de dramatische ironie zo ongeveer aan de kant zonder dat het vertelde daarmee aan spanning inboet. De ongenoemde hoofdpersoon (een schrijfster) die zij laat samenvallen met zichzelf weet even weinig als de lezer en vroegere zekerheden blijken wankel.
Knap is hoe zij haar vroegere verhaal ,,Het adres'' (De andere kant, 1959) herneemt. De hoofdpersoon gaat in opdracht van een familielid naar het huis van ,,bewariërs'', mensen die in oorlogstijd op de aan hen toevertrouwde kostbaarheden van ondergedoken of gedeporteerde joden zouden passen.
In ,,Het adres'' was van teruggave na de oorlog geen sprake; de overlevende werd bot geweerd. In Nagelaten dagen ontmoet de schrijfster in zo'n bewariër-huis echter een vrouw die een Jappenkamp heeft overleefd; zij is helemaal niet gehecht aan de opgeslagen eigendommen. ,,Weet u, ik geef totaal niet om spullen.''
Als om expliciet te maken dat het al geboekstaafde verleden daardoor niet definitief is geworden en nog altijd onderhevig is aan de voortgaande tijd, is de aanleiding voor Nagelaten dagen het in 1970 in het tijdschrift Avenue gepubliceerde verhaal ,,De dag dat mijn zuster trouwde''.
Decennia na verschijning kijkt de genealoge Miriam Weissbach bij toeval in een bibliotheek in Jeruzalem dat opengeslagen periodiek in, leest Minco's verhaal, herkent daarin namen van familieleden en schrijft de vertelster over haar vondst. Die komt door Miriams bemoeienis in contact met een andere overlevende: Eva Ruppin, de zus van haar zwager.
Eva blijkt te beschikken over een door Minco aan haar weggevoerde zuster Bettie bij haar huwelijk geschonken fotoalbum. Dat is voor haar een vergeten of verdrongen brok verleden, want: ,,Ik verliet mijn zuster en bleekte mijn haar.'' De vertelster heeft door de omstandigheden een andere identiteit moeten aannemen. Haar zus is ,,voorgoed opgegaan in het luchtledige''. Door het geërfde fotoalbum krijgt Minco een paar weggeraakte dagen uit het verleden terug; het verzuim is goedgemaakt.
Zoals dat in De val al in extenso het geval was, speelt het toeval ook in deze fragmentarische, gecondenseerde, door heden en verleden schietende, desoriënterende vertelling een allesbepalende rol. Een consequentie van die sturende irrationele factor is dat er niet zoveel zinnigs te vertellen valt over ons leven en dat onze herinneringen niet zo betrouwbaar zijn als we denken. Laat staan dat we de tragiek in andermans bestaan kunnen doorvorsen en dat we ons op hun ,,waarheid'' kunnen verlaten.
Het is als met de zoektocht naar de verstrooide voorwerpen uit het verleden: ,,Misschien willen we ons vasthouden aan een illusie.'' Uit de samenballing van en terugblik op haar oeuvre Nagelaten dagen spreekt Minco's sombere overtuiging dat ons slechts losse scherven resten - het menselijk bestaan als diaspora.


DS Infobib DS Home

[ Infobib ] [ DS home ]

Hosted by www.Geocities.ws

1