Schrijver Koolhaas, Anton

Titel Vanwege een tere huid

Jaar van uitgave 1973

Bron De Volkskrant

Publicatiedatum 02-06-1973

Recensent Kees Fens

Recensietitel Het mooiste boek van A. Koolhaas

Onder-de-indruk zijn is niet de beste gesteldheid van waaruit een boek besproken kan worden. Tenzij de impressie als nonn en einddoel wordt beschouwd, zoals dat gebeurd is en nog wel gebeurt. In dat geval zou hier een door lichte ironie getemperde explosie van gevoelens verschijnen, uiteraard met een pogen die explosie in de hand te houden. Want een krant wordt niet gedrukt op postpapier. Een boek trouwens ook niet. Wil de explosie gereguleerd blijven, dan is vormgeving noodzakelijk. Aan taalstromen hebben weinigen iets. Laat ik maar gangen en dijken bouwen. Zo hoort het. En al behoeft een boek niet altijd in de geest van dat boek besproken te worden - de verleiding daartoe is overigens soms wel groot Krol bijvoorbeeld op zijn Krols recenseren - in dit geval gebeurt het bij die dijken- en gangenbouwerij in elk geval. De grootste hitte wordt ermee getemperd. En als Koolhaas er ooit perfect in geslaagd is, een heel groot brok emotionaliteit anders dan in brokken over te laten komen, en dat juist door een heel strenge vonngeving, dan is het in zijn zojuist verschenen roman Vanwege een tere huid. En tot die vonngeving behoort ook de wijze van schrijven per zin. In die zinnen nu verlaagt de ironie voortdurend het zoutgehalte van het proza. Ironie is geen spo@ hoogstens maskerade van eigen gevoeligheden. Bij Koolhaas is de ironie, die tot in de kleinste nuchtere onderdelen van zijn vaak gevoelige zinnen is aan te wijzen, een pogen zijn verhaal zelf emotioneel de baas te blijven. Anders dan bij sommige auteurs, bij wie alle emotionele betrokkenheid is weggewerkt, wordt bij Koolhaas duidelijk in een grenssituatie gewerkt: tussen betrokkenheid en afstand. Hij kan onder zijn verhaal doorgaan of zijn mond houden. Hij schrijft het nu met half gesloten mond. Vanwege een tere huid is het verhaal van een jeugdverliefdheid . Begin daar nu nog maar eens aan. Vertel maar over het meisje Taklde en de jongen Jokke, beiden twaalf jaar. Maar de eerste zin liegt er meteen niet om; daar is eerder de beschouwen dan de verhaler aan het woord, zoals die in het latere werk van Koolhaas elkaar voortdurend afwisselen, want er is geen auteur die zo duidelijk laat merken dat de roman zijn verhaal is (waarmee ik uiteraard niet bedoel dat het over hemzelf gaat, dat ten overvloede) als Koolhaas. Hij peinst en commentarieert boven zijn eigen werk, zijn eigen schepping. Met als literair resultaaat dat de lezer er ook maximaal direct bij betrokken wordt. Die eerste zin dan gaat zo: "Alle ramen van het huis van de eerste geliefde hebben de eigenschap, dat zij zelf er onverhoeds voor kan verschijnen." Daarmee wordt, blijkt achteraf, het individuele verhaal over de twee kinderen, in een groter dan hun particuliere gebied gezet. Je zou bijna kunnen veronderstellen, dat Koolhaas zo'n zin achteraf, toen het verhaal er al was, geschreven heeft als commentaar op eigen werk. Vanwege een tere huid is een roman over verschijnen en herverschijnen; het is een boek over eerste liefdes, levende, gestorvene en stervende. En die verschillende liefdes staan uiteraard niet naast eW~, maar spiegelen elkaar en vormen samen het hele (want de roman zit uitstekend in elkaar) gebroken beeld van dat ondefinieerbare dat verliefdheid en liefde heet. Vanwege een tere huid is een roman over mensen

en dieren. De laatste zijn in dit geval fantasiedieren, iets tussen bevers en katten in; ze heten hoedna's. Al zal geen bioloog ze kennen, ze zijn geen fabeldieren, laat staan symbolen. Ze zijn even reel als romanfiguren reel zijn. In feite zijn alle romanpersonages menselijke hoedna's: niemand kent ze of heeft ze gekend, ze komen niet "in de natuur" voor, maar iedereen herkent ze en bovendien: ze zijn slechts in zoverre opgeroepen als dat voor het verhaal nodig is. Over de meeste romanfiguren weten wij niet meer dan voor het romanverhaal nodig is. Je zou bijna zeggen dat Koolhaas door zijn keuze van een fictieve diersoort, (hij heeft met niet bestaande dieren ooit n keer eerder gewerkt) die dieren als volwaardige romanfiguren naast de nietbestaande mensen alle kansen geeft. Het spiegelen van mensenwereld in mensenwereld, van mensenwereid in dierenwereld, heeft in dit boek op verschillende wijzen plaats. Daardoor is Vanwege een tere huid een vrij complex boek geworden, al kan het op het eerste gezicht lijken, dat je eerder met naast elkaar staande verhalen te doen hebt. Je zou drie paren kunnen onderscheiden: de twee hoedna's, mannetje en vrouwtje, tropische dieren door toeval levend op een wild stuk Nederlandse grond; Jokke en Takkie de jongen en het meisje en Cor en Annepie, de ouders van Takkie. De drie paren hebben op verschillende wijzen deel aan hetzelfde leven. Het bijzondere van Koolhaas' boek is, dat zonder forcering, dat deelgenootschap van zo verschillende personages wordt beschreven; dat hun totaal verschillende verhalen elkaar intensifiren en tot een knappe eenheid samengroeien. Zelden hebben in zijn werk de verschillende "groepen" zo veel kans op eigen leven gekregen, zelden ook is het leven van die #§groepen" zo natuurlijk haast met elkaar verbonden en dat op verschillende lagen. Twee kinderen worden op elkaar verliefd. Dat is het eerste en het laatste. Beiden reageren op signalen uit de verte, die ze niet eens helemaal begrijpen. Begrijpen maakt misschien wel kapot. Jokke en Takkie zijn de hoofdfiguren. Ze "beginnen " aan hun verliefdheid, maar zijn ook het begin van alle paar-leven in het boek. Met een lyriek die door ironie eerder versterkt dan afgezwakt word@ krijgt dat stuk prilheid gestalte. Takkie is de dochter van een verzopen rijk paar: Cor en Annenpiet. Eén keer zijn ze verliefd geweest. Die verliefdheid is een signaal uit de verte, in het verleden; ze laat zich niet herhalen, ze kan nog slechts in een kunstmatige omgeving opgevoerd worden. Via kunstgrepen kunnen ze dat wat in beiden gestorven is, nog op het spoor komen. Annepiet was de tere dochter van een heel bezorgde rijke vader. Voor haar bracht die vader de hoedna's mee uit Afrika. Uit angst dat de dieren haar zullen verwonden, vanwege haar tere huid, laat hij ze los rond zijn grote huis. De hoedna's komen te leven in een andere wereld; zij hebben al restant-instincten die hen nu tot volkomen zinloze handelingen brengen: tunnels graven onder meer: zij hebben ook een vlaag herinnering aan warmte en zon: zij graven zich ook naar de zon toe, die er in Nederland niet is. In hen is een heel verleden aan dierenieven gestorven, althans schijn -dood. De twee hoedna's zoeken maar naar hun oorsprong, al weten ze het niet: ze beseffen het vaag. Twee vreemden op de wereld. De twee verzopenen, Annepiet en Cor, zijn in dat opzicht hun parallelfiguren. Uiteraard is het hier geen kwestie van a is gelijk aan b. Hun delen in hetzelfde leven van verloren hebben en terugzoeken wordt eerder gesuggereerd dan expliciet neergeschreven. Beide paren zouden de spiegeling kunnen zijn van wat Jokke en Takkie ooit zou kunnen overkomen, als de eerste droom, die geen uitleg verdraagt, voorbij is. De twee kinderen zijn het middelpunt: hun mogelijke toekomst krijgt op tweeërlei wijze gestalte - in ouders èn hoedna's (en het nu van de laatsten wordt weer in elkaars leven zichtbaar) en het leven van de twee andere paren, zoals dat eens geweest moet zijn, laat zich weer raden uit het leven van Jokke en Takkie. Wat de anderen nog kunnen spelen of - wat de hoedna's betreft in de toekomst zullen spelen - is bij de twee kinderen nog natuur. Bij hen leeft, wat bij de anderen uit een schijndood tot leven gewekt moet worden, nfiddels kunstgrepen. Jokke gaat eraan.

fe,[Ir::

rui was verliefd op Takide, mateloos verliefd er in verdronken",

staat op bladzijde 27. Het verdwijnen door verd@ng en dat letterlijk en figuurlijk en in meer

betekenissen van "verdrinken" is een heel belangrijk motief in het boek, waarin het water een oerelement is. Met alles wat hij is - een jongen gestoken in een tere huid - en met alles dat hij heeft - gaat hij over het water naar het huis waar Takkie logeert met Cor en Annepiet, het huis van haar jeugd, dat nog zwak signalen van verre uitzendt en op de vhldemis waarrond de hoedna's leven. In het meest indrukwekkende stuk van het boek komen alle figuren rond en op één punt bijeen. Voor elkaar noodlottig. De jongen ontkomt maar net aan de zelfverdrinkingsdood, gedreven als hij is door het duiken naar zijn schat, dat kleine bezit. (in dit stuk raken letter en beeld elkaar voortdurend zonder dat het laatste iets afdoet aan de "menselijkheid " van de eerste). Uitgeput en nog smaller dan hij is komt hij aan land, het land van de hoedna's. En dan bij de ontmoeting met de laatste wordt een lang gestorven instinct, dat schijndood blijkt, springlevend, letterfijk. Jokke is een reiger in de ogen der hoedna's. En hij komt om door hun laatste daad van agressiviteit. De tere huid van Annepiet maakt de teergehuide Jokke tenslotte slachtoffer. En, al wordt dat expliciet niet verteld, hij verdwijnt niet uit Takkies leven, maar erin: hij wordt opgenomen in haar, zoals het meisje dat ze nu ineens niet meer is, ook in haarzelf verdwijnt. Niets verdwijnt definitief. In spiegelbeeld van mens en dier wordt dat duidefijk. En soms komt het ineens boven of zijn er krachten die het naar boven halen. In ieder levend wezen is of een ander of hijzelf verdronken of beiden. leder speelt later zijn rol en heeft zijn deel gehad. En allen bouwen tunnels of gangen die nooit uitkomen op het zonlicht van het land van oorsprong. Zoals dat bij de verbannen hoedna!s het geval is. Het bijzondere van Kooflms' nieuwe roman is, dat heel veel erin zich op verschillende niveaus laat lezen. Het is niet moeilijk, heel veel gebeurtenissen en handelingen en zaken symbolisch te duiden. Maar men ervaart ze toch allereerst als levende werkelijkheid. Het zelfde geldt voor de enkele duidelijke sprookjesmotieven die in het boek aanwezig zijn en die een duidelijke verwijzende functie hebben. De auteur heeft niet alleen via de ironie, maar ook door beeldvorming afstand tot het moordend gevoelige verhaal (dat als de meeste liefdesverhalen elementair is en bijna niks lijkt) kunnen nemen. Het romanverhaal ligt ingesloten tussen twee commentariërende stukken. Proloog en epiloog. Het eerste is meer algemeen beschouwend: een lyrisch voorspel zou je kunnen zeggen: het laatste is een meer beredeneerde afsluiting, die bovendien herhaling van het vertelde op andere wijze in het vooruitzicht stelt. En iets van een "afloop" suggereert. De verbindingsfijn die er tussen de hoedn& s en de twee kinderen ook te trekken was, wordt doorgetrokken en dan komen we toch weer bij Annepiet en Cor terecht: het toneelstuk, het repeterende spel als enige mogelijkheid tot samenleven en "iets" van "eens" zichtbaar te maken. ~ de verveling heeft dan al grote vorrnen aangenomen. De roman zit vol verwijzingen, zij het impliciet. Alles is op heel bijzondere wijze op elkaar betrokken en alles is samengebracht onder die tere huid dat het menselijk leven is. Of alle leven als men wil. Was tot nu toe voor mij De hond in het lege huis het hoogtepunt uit Koolhaas' werk (ook een verdrinkingsboek en opgaan en overgaan van wezens in elkaar), ik geloof, dat hij nu - maar wellicht redeneer ik te veel naar de directheid van de emoties - zijn beste boek geschreven heeft. Zijn mooiste oolc. En zijn verschikkelijkste. Want, zo staat ergens in de roman,

ti een eerste liefde is een relatiegeschenk van de duivel. Het staat ieder vrij de laatste als

personificatie van eigen ideeën of zaken te zien. Van het leven zelf bijvoorbeeld."

Hosted by www.Geocities.ws

1