Auteur
P. Dickinson

 


Uitgever
Gottmer/H.J.W. Becht

Rubriek
Kinderboeken
Fictie 13 - 15 jaar

ISBN
9025731376

 

 

 

 

 

 

 

Trouw, 4 december 1999                                                                                            

 

 

Avonturen in het Afrika van 200 000 jaar geleden

 

PETER DE BOER

 

 

 

Er is voor een kind niets heerlijkers dan een meeslepend boek dat ook nog dik is. Het lezen ervan kan immers niet lang genoeg duren! 'Kinderen van de Maanvalk' van Peter Dickinson is zo'n boek. Het biedt volop spanning en avontuur in een leesmarathon van maar liefst 540 pagina's. Het speelt in het Afrika van 200 000 jaar geleden, waar de eerste moderne mensen zich dan al hebben ontwikkeld, en stelt de lotgevallen centraal van zes kinderen die van hun stam geïsoleerd zijn geraakt. Dit epos is een kolfje naar Dickinsons hand. Hij publiceerde zo'n vijftig boeken, waarvan er vele zijn bekroond. Zijn interesse voor Afrika en de prehistorie bleek al eerder, bijvoorbeeld uit 'Een dolfijn in het zand'. Hij is zogezegd creatief met de oertijd van de mens vertrouwd en daarbij schrijft hij zo goed dat de prehistorie, waarvan we toch maar weinig weten, onder zijn handen overtuigend tot leven komt.

De avonturen van de zes kinderen worden in vier delen geschetst. De oudste twee, de jongen Suth en het meisje Noli, fungeren min of meer als vader en moeder. Van deanderen zijn Ko, wiens onbevangen, treedt hij definitief toe tot de wereld en het kampvuur van de mannen.

Na negen maanden maakt de uitbarsting van de vulkaan een eind aan hun verblijf en trekken de zes, ternauwernood aan de dood ontsnapt, weer verder. In een ravijn ontmoetten ze Tor en diens stamgenoten, die tot een andere menselijke soort behoren dan zijzelf. Hun huid is lichter dan die van hen en zij kennen, op wat gegrom en gebaren na, geen taal. Suth beschouwt hen aanvakelijk dan ook als 'niet mens', maar wanneer Tor hem met veel vindingrijkheid leert hoe hij een slijpsteen moet maken, herziet hij zijn oordeel. Toch zal het ontbreken van taal bij de ravijnmensen de kinderen jaren later, wanneer Tor inmiddels Noli's levensgezel geworden is, nog bezighouden: ,,Ze konden niet over iets praten zoals de stammen. Ze konden niet roddelen of redetwisten, of prijzen of snoeven, of de Oudverhalen vertellen en ernaar luisteren, terwijl de stammen graag de avonden daarmee doorbrachten''. Ook het inzicht van de kinderen in de 'Oudverhalen', hun orale mythologie, begint te veranderen. Noli realiseert zich dat elke stam zijn eigen Eerste creëert: ,,Eersten komen uit hun mensen voort. Zij zijn wat hun mensen zijn''.  De beide slotdelen van het boek, waarin Ko en Mana de hoofdrol vertolken, zijn het mooist. Na een overstromingsramp zijn de zes met de ravijnmensen uit hun Goede Plaats verdreven. Kort daarna vinden ze aansluiting bij het restant van de Maanvalkstam. Gezamenlijk ondernemen ze nieuwe zwerftochten en uiteindelijk stuiten ze uitgeput van honger en dorst op een ondoordringbaar moeras. Maar nu brengt Ko met jongensachtige branie en meer geluk dan wijsheid uitkomst.  In zijn eentje legt hij contact met de moerasmensen en dankzij hen wordt de stam veilig door het moeras geleid. Die tocht door het broeierige, nevelachtige moeras en de mysterieuze gebruiken van de moerasmensen worden prachtig beschreven. Als dank mag Ko van de mannen bij hen aanzitten om ritueel over zijn daden te snoeven. Voor het eerst van zijn leven reageert hij volwassen: ,,Ik had geluk, geluk. Wie geluk heeft, snoeft niet''. In het vierde deel wordt de stam in zijn nieuwe gebied belaagd door de 'demonmensen', die er louter op uit zijn andere mensen te doden. In een bloedstollende finale worden de mensendoders door de stam van de Maanvalk in een val gelokt en levend verbrand. Ook Mana heeft aan de strijd meegedaan en zelfs een man gedood. De massaslachting knaagt aan haar geweten. Enerzijds is zij enorm opgelucht, zij zijn gered immers, maar anderzijds vindt ze het afschuwelijk ,,dat het allemaal niet anders gekund had dan zo''. Dickinson haalt veel overhoop. Zijn boek is een historische avonturenroman én een ideeënroman, met boeiende speculaties over de prehistorische folklore, het gebruik van gereedschappen en het ontstaan van de taal, de 'theologie'  impulsieve karakter de sfeer van het klassieke jongensboek het dichtst benadert, en de gevoelige Mana de belangrijkste personages. Met de woestijn als vertrekpunt begint het zestal aan een gevaarlijke zoektocht naar 'Goede Plaatsen', die voldoende water, voedsel en bescherming moeten bieden om te kunnen overleven. Daarbij is Noli, die in dromen in contact staat met Maanvalk (de 'Eerste', of zeg maar de god van hun stam) de belangrijkste raadgever. Suth, die de praktische leiding heeft, volgt haar van de Eerste afkomstige raadgevingen blindelings. De eerste Goede Plaats die zich aandient is een vulkaankrater met volop plantaardig en dierlijk leven. De plek wordt bewoond door een andere stam, van wie de kinderen diverse vaardigheden leren die bij het voedsel zoeken van pas komen. Wanneer Suth door een luipaard wordt aangevallen en het dier met zijn graafstok doodt, treedt hij definitief toe tot de wereld en het kampvuur van de mannen. Na negen maanden maakt de uitbarsting van de vulkaan een eind aan hun verblijf en trekken de zes, ternauwernood aan de dood ontsnapt, weer verder. In een ravijn ontmoetten ze Tor en diens stamgenoten, die tot een andere menselijke soort behoren dan zijzelf. Hun huid is lichter dan die van hen en zij kennen, op wat gegrom en gebaren na, geen taal. Suth beschouwt hen aanvakelijk dan ook als 'niet mens', maar wanneer Tor hem met veel vindingrijkheid leert hoe hij een slijpsteen moet maken, herziet hij zijn oordeel. Toch zal het ontbreken van taal bij de ravijnmensen de kinderen jaren later, wanneer Tor inmiddels Noli's levensgezel geworden is, nog bezighouden: ,,Ze konden niet over iets praten zoals de stammen. Ze konden niet roddelen of redetwisten, of prijzen of snoeven, of de Oudverhalen vertellen en ernaar luisteren, terwijl de stammen graag de avonden daarmee doorbrachten''. Ook het inzicht van de kinderen in de 'Oudverhalen', hun orale mythologie, begint te veranderen. Noli realiseert zich dat elke stam zijn eigen Eerste creëert: ,,Eersten komen uit hun mensen voort. Zij zijn wat hun mensen zijn''. De beide slotdelen van het boek, waarin Ko en Mana de hoofdrol vertolken, zijn het mooist. Na een overstromingsramp zijn de zes met de ravijnmensen uit hun Goede Plaats verdreven. Kort daarna vinden ze aansluiting bij het restant van de Maanvalkstam. Gezamenlijk ondernemen ze nieuwe zwerftochten en uiteindelijk stuiten ze uitgeput van honger en dorst op een ondoordringbaar moeras. Maar nu brengt Ko met jongensachtige branie en meer geluk dan wijsheid uitkomst. In zijn eentje legt hij contact met de moerasmensen en dankzij hen wordt de stam veilig door het moeras geleid. Die tocht door het broeierige, nevelachtige moeras en de mysterieuze gebruiken van de moerasmensen worden prachtig beschreven. Als dank mag Ko van de mannen bij hen aanzitten om ritueel over zijn daden te snoeven. Voor het eerst van zijn leven reageert hij volwassen: ,,Ik had geluk, geluk. Wie geluk heeft, snoeft niet''.

In het vierde deel wordt de stam in zijn nieuwe gebied belaagd door de 'demonmensen', die er louter op uit zijn andere mensen te doden. In een bloedstollende finale worden de mensendoders door de stam van de Maanvalk in een val gelokt en levend verbrand. Ook Mana heeft aan de strijd meegedaan en zelfs een man gedood. De massaslachting knaagt aan haar geweten. Enerzijds is zij enorm opgelucht, zij zijn gered immers, maar anderzijds vindt ze het afschuwelijk ,,dat het allemaal niet anders gekund had dan zo''.

Dickinson haalt veel overhoop. Zijn boek is een historische avonturenroman én een ideeënroman, met boeiende speculaties over de prehistorische folklore, het gebruik van gereedschappen en het ontstaan van de taal, de 'theologie' en het geweten. Het begrip 'avonturenroman' belichaamt bij hem óók het avontuur van de geest. Toch wordt hij nergens overmatig beschouwend. Al deze zaken zijn voorbeeldig in het geheel ingevlochten en komen zo natuurlijk uit de handelingen voort dat het verhaal er nergens door wordt vertraagd of naar het tweede plan treedt. Vakwerk dus.

Vanaf twaalf jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hosted by www.Geocities.ws

1