Puntentelling |
Een springer wint de wedstrijd als hij de meeste aantal punten verzameld heeft. Dit puntenaantal bestaat uit punten voor de afstand en punten voor de stijl. De beiden puntentotalen worden bij elkaar opgeteld en zo ontstaat het totaal aantal punten. Doordat er niet alleen naar de afstand wordt gekeken is het dus mogelijk dat een springer die qua afstand 2e zou worden, toch 1e wordt omdat hij met goede stijl gesprongen heeft. Punten voor de afstand Afstandspunten zijn gerelateerd aan het K-punt. Als een springer precies ten hoogte van het K-punt springt, krijgt hij 60 punten. Gaat hij er overheen, dan krijgt hij meer punten. Landt hij ervoor, dan krijgt hij minder punten. Hoeveel punten meer of minder is ook weer afhankelijk van het K-punt. In de onderstaande tabel staat hoeveel punten een springer erbij kan krijgen, of hoeveel hij er kan verliezen. Bij een K-punt van: 20-24 meter: 4,8 punten per meter 25-29 meter: 4,4 punten per meter 30-34 meter: 4,0 punten per meter 35-39 meter: 3,6 punten per meter 40-49 meter: 3,2 punten per meter 50-59 meter: 2,8 punten per meter 60-69 meter: 2,4 punten per meter 70-79 meter: 2,2 punten per meter 80-99 meter: 2,0 punten per meter 100-120 meter: 1,8 punten per meter 145-180 meter: 1,2 punten per meter De landing is volbracht als beide ski's het volle contact met de grond hebben. Bij uitzonderlijke landingen geldt dat 1 ski of een lichaamsdeel contact met de grond moet hebben gemaakt. Het landingspunt is de plaats waar de voeten van de springer de grond raken. Als er een Telemark-landing gemaakt is, geldt als landingsplaats het midden tussen beide voeten. Punten voor de stijl Alle 5 de jury-leden geven punten voor de stijl. Het aantal van deze punten ligt tussen de 0 en 20, waarbij 20 de hoogste score is. Het laagste en het hoogste puntenaantal vallen weg, waardoor 3 scores overblijven. Deze scores worden bij elkaar opgeteld. Het maximum aantal punten kan nooit hoger dan 60 zijn (want 3 x 20 = 60). De jury moet op verschillende dingen letten. De vlucht, landing en het uitskien moeten aan verschillende criteria voldoen. Zo moet een springer bijvoorbeeld zo snel mogelijk de optimale vluchtpositie bereiken, moet hij een Telemarklanding maken en mag hij voor de zogeheten vallijn niet vallen. Als een springer aan bepaald criteria niet voldoet zijn er speciale tabellen die aangeven hoeveel punten een jury-lid moet aftrekken. Maar natuurlijk blijft er enige ruimte voor eigen interpretatie over, waardoor de jury-punten vrijwel nooit identiek zullen zijn. Wereldbekerpunten Zoals gezegd worden de afstandspunten en stijlpunten bij elkaar opgeteld en de springer met de meeste punten wordt de winnaar. De punten die in een wedstrijd worden behaald tellen niet mee voor de wereldbeker. In plaats daarvan worden nog eens apart wereldbekerpunten gegeven. Omdat in de 2e ronde slechts 30 springers meedoen, krijgen ook alleen de beste 30 wereldbekerpunten: Nummer 01:100 punten Nummer 11: 24 punten Nummer 02: 80 punten Nummer 12: 22 punten Nummer 03: 60 punten Nummer 13: 20 punten Nummer 04: 50 punten Nummer 14: 18 punten Nummer 05: 45 punten Nummer 15: 16 punten Nummer 06: 40 punten Nummer 16: 15 punten Nummer 07: 36 punten Nummer 17: 14 punten Nummer 08: 32 punten enz Nummer 09: 29 punten Nummer 29: 02 punten Nummer 10: 26 punten Nummer 30: 01 punt Bij een landenwedstrijd ligt de puntenverdeling iets anders: Nummer 1: 400 punten Nummer 4: 200 punten Nummer 2: 350 punten Nummer 5: 150 punten Nummer 3: 300 punten Nummer 7: 100 punten Nummer 4: 250 punten Nummer 8: 50 punten De springer, respectievelijk het landenteam dat aan het einde van het seizoen de meeste wereldbekerpunten heeft, is de winnaar. |