Let op: er steeds verwezen naar figuren

 in het boek, leg dat er dus naast!!

 

Samenvatting hoofdstuk 21, Ecosystemen op Aarde.

 

Bijna overal, met uitzondering van ijsvlaktes en woestijnen, is begroeiing op aarde. De mensheid is hier afhankelijk van (voedsel, kleding, medicijnen enz.). Ook bepaalt de begroeiing veel van de ecosystemen. Hoofdstuk 7 tot 9 zijn belangrijk om dit hoofdstuk beter te begrijpen (vanwege de samenhang ecosystemen-klimaat).

 

Natuurlijke vegetatie.

Dit is begroeiing die zich ontwikkelt zonder menselijke tussenkomst. Regenwouden en toendra's zijn de belangrijkste voorbeelden. Hiertegenover staat door mensen beďnvloede begroeiing. Op gematigde hoogten is de invloed verreweg het grootst, soms duidelijk, soms subtiel. Een voorbeeld van beďnvloeding is het verplaatsen van sommige boomsoorten naar andere continenten.

 

Structuur en vormen van planten.

Alle planten zijn ingedeeld voor soort, vormen en grootte. De plantgeograaf is echter meer geďnteresseerd in de samenhang tussen planten, de ‘life-form’ (levensvorm(?)). Er zijn bomen en bosjes/struiken, Lianen en kruiden. Sommige zijn er maar een seizoen (annuals) en andere meerdere seizoenen of het hele jaar (perennials). In een bos groeien bomen dicht bij elkaar (dit gaat echt nergens over maar het staat er echt). Je hebt vier lagen: bomen, struiken, kruiden en mossen. Ook bestaan er korstmossen (lichens).

 

Planten en de omgeving.

Planten ecologie: de samenhang tussen planten en de omgeving. De ‘plantenverblijfplaats’ is sterk beďnvloed door landvormen en bodem(soorten). Denk aan verschillen in hoogte, droogte, vlakke landschappen enz. In Figuur 21.3 zie je een voorbeeld van het Canadese bos. Planten hebben water nodig. Een belangrijk proces is het transport, gebruik en vervolgens verdamping van water in de plant. Planten kunnen zich echter ook aanpassen aan droogte, dit zijn xerophytes. Voorbeelden zijn het aanpassen van de ‘huid’ van de plant, of het diep wortelen van de wortels. Ook zijn er planten met een hele korte levenscyclus.  Een ander belangrijk aspect op planten is de temperatuur. In het algemeen heeft elke plant een bepaalde temperatuur waarbij hij maximaal groeit en fotosynthese ‘aflevert’. Ook kan gezegd worden dat wanneer het klimaat kouder is, er minder planten kunnen groeien. Daarom komen op de evenaar veel verschillende planten en hoog in alpen weinig. Plantgeografen benadrukken dat er een klimaat grens is voor elke plant waarbij een plant niet meer kan functioneren. Andere aspecten die planten beďnvloeden zijn menselijk handelen en de ecologische ‘succesion’. Figuur 21.5 laat de opvolging zien van verschillende fases van open land naar bos. De pioneers zijn de eerste planten die zich wortelen, de climax is het eindresultaat, een oak-hickery-forest. Menselijk handelen uit zich bijvoorbeeld (er zijn er natuurlijk vele) in het verbranden van bossen, waarbij CO2 vrij komt.

 

Bossen en het opwarmen van de aarde.

Het versterkte broeikaseffect is beschreven in hoofdstuk 3 en 6.Hierdoor wordt de aarde langzaam opgewarmd Bij het gebruik van fossiele brandstoffen komt maar de helft van de oorspronkelijkeCO2, die vrijkomt bij verbranding, in de atmosfeer. De figuur op pagina 547 laat zien hoe dat in z'n werk gaat. Nog niet alles is duidelijk bij deze kringloop (zie vraagtekens), het zou bijvoorbeeld ook kunnen dat het toegenomen CO2-gehalte zelf stimuleert dat er meer CO2 opgenomen wordt (zie de groene pijl aan de rechterkant van de figuur).

De oppervlakte tropisch bos neemt elk jaar af. Het oppervlak bos op gematigde breedte neemt juist toe, van 1970 tot 1990 met 25%. Jonge bossen nemen meer CO2 op, dit is positief in de ontwikkeling van het broeikaseffect en CO2-opname.

Maar om het totaal aan CO2-productie te kunnen compenseren, moet er een bos worden aangelegd zo groot als Australië. Om het overschot van deze productie te kunnen compenseren, is de helft van de oppervlakte nodig.

 

Terrestriale ecosystemen – the biomes

 

Ecosystemen zijn leveranciers van grondstoffen voor de mens. Wat een ecosystemen kan leveren, hangt in grote mate samen met klimaat. De mensheid zelf maakt ook deel uit van de ecosystemen. Ecosystemen zijn te verdelen in 2 hoofdgroepen, continentale (terrestrial) en water (aquatic). Hier gaan we op de eerste in.

Biome is al het planten- en dierenleven. Het groen overheerst hierin en is ook het meest opvallende, dat is ook waar plantgeografen zich op concentreren. Er zijn 5 hoofdgroepen:

1.      Forest biome (bos)

2.      Savanna biome

3.      Grasslamd biome

4.      Desert biome

5.      Tundra biome

Deze zijn weer onder te verdelen in ‘formation classes’. Zo zijn er al gauw 5 verschillende bossen en meerdere soorten graslandschappen. Op Figuur 21.6 vind je de verschillende ‘formation classes’ in kaart gebracht, ze vallen voor een groot deel samen met de klimaten.

 

Forest Biome*

1.      Low-latitude rainforest (tropische regenwouden)

2.      Monsoon forest (moesson bossen)

3.      Subtropical evergreen forest (altijdgroene subtropische bossen)

4.      Midlatitude deciduos forest (winterkale bossen van gematigde hoogtes)

5.      Neeleleaf forest (naaldbossen)

6.      Sclerophyll forest (bos bestaande uit bomen met harde rubberachtige bladeren bv. palmbomen)

 

1.         Zie Figuur 21.11 (blz 552 en 553!) voor de ligging van deze bossen. Deze bossen zijn heel dicht ‘bebost’, met een heel typische verdeling van de bomen in de hoogte, zie Figuur 21.8. Ook typisch in deze bossen zijn lianen, die zich om de slingeren. Ook zijn de epiphytes, lucht planten belangrijk, op Figuur 21.10 zie je als voorbeeld die rode planten. Verder zijn deze gebieden uiterst vruchtbaar, er bestaan zo’n 3000 bomen en heel veel soorten planten en dieren. Aan de oppervlakte zijn regenwouden niet zo begroeid als iedereen misschien denkt, slecht, wat boomstronken en bosjes. Het klimaat voor dit soort bossen is warm, geen vorst en regen gedurende het hele jaar. Er zijn tropische regenwouden (rond de evenaar) en equatoriale regenwouden (tussen 10 en 25 graden breedte) en montane regenwouden, oftewel regenwouden op 2002 meter en hoger, deze zijn minder dichtbebost.

2.                 Zie Figuur 21.13 (pag. 554 en 555) voor de ligging van Moesson bossen. Deze bossen liggen ook altijd rond de evenaar. De bomen in deze bossen echter laten hun bladeren vallen in het droge seizoen. Bovendien heeft het bos een meer open karakter, met meer open plekken, ook zijn de bomen minder lang (zie Figuur 21.12) Je vindt het in nat/droge tropische klimaten

3.                 Zie figuur 21.14 voor de ligging van de altijdgroene subtropische bossen. Deze bossen vinden we in gebieden met milde winters en het hele jaar regen. Vanwege de milde winters, zijn de bossen altijd groen. De subtropical broadleef evergreen bossen verschillen met de tropische regenwouden, omdat de altijdgroene bossen veel minder soorten bergen, deze kleiner zijn, en want meer ‘rubberen’ bladeren hebben. Er zijn geen lianen en epiphytes. De gebieden war deze bossen stonden, er is nog maar weinig van over, zijn erg in trek voor landbouw. In Florida en omgeving overheerst de dennenboom

4.                 De bossen van de gematigde hoogtes, waar de bomen in de winter hun blad laten vallen (loofbossen), vind je in veel gebieden, zie Figuur 21.16. De bossen zijn te vonden in gebieden met een continentaal- en zeeklimaat.

5.                 Naaldbossen vind je vooral in de Noordelijke streken, zie figuur 21.18. Ze zijn altijd groen en kunnen tegen kou. De boreal (noordelijke) bossen zijn te vinden in de koude klimaten. Ook komen de naaldbossen voor op zeer hoge gebergten, en de zuidelijke delen van de toendra's. Sommige bomen, zoals langs de Amerikaans westkust kunnen heel hoog worden (Fig 21.20).

6.                 In het mediterrane klimaat komen vooral bomen met stugge barsten en rubberen bladeren voor. De bossen zijn maar voor een klein deel begroeid met bomen (25-60%). Ze komen voor op 30 en 45 graden noorder- en zuiderbreedte.

 

Oog voor het milieu: exploitatie van de tropische regenwouden.

De mensheid is hard op weg de tropische regenwouden te vernietigen voor landbouw en om er vee op te laten lopen. Met het verbranden van deze bossen gaat veel van de voedingsstoffen verloren, omdat die niet in de bodem zitten, maar in de planten zelf. Vroeger liet men het gebruikte stuk land weer met rust, zodat het weer bos weer kon terugkeren maar die tijd lijkt voorbij. Met het verlies van de regenwouden gaat veel verloren. Maar er zouden nog veel ergere dingen op het spel staan. De verdamping en neerslag zouden af kunnen nemen (30%) en de grondtemperatuur zou toe kunnen nemen (1 á 3 graden). Zo'n 0,6% regenwoud gaat jaarlijks verloren.

 

Savannes komen vaak voor in het tropische droog/natte klimaat van Afrika en Zuid-Amerika.  Begroeiing varieert van bosland tot grasland. In bosland, staan de bomen echter ver van elkaar af. De bomen zijn niet zo hoog en op de grond is veel gras en andere begroeiing. Vuur is een bekend verschijnsel in deze gebieden die ook regelmatig afbranden, maar zonder desastreuze gevolgen, omdat de voedingstoffen grotendeels bewaard blijven. De gras-savanna komt voor in de semi-aride gebieden en subtropische klimaten.

Grasland is onder te verdelen in 2 typen, nl. langgras prairie en Forbs*. In de graslanden, is het groen, diep geworteld, en vormt een dik pakket (zie Figuur 21.24). In Figuur 21.23 staat uitgebeeld waar de graslanden voor komen. Veel grasland, bv. bij de westkust van Amerika is omgezet in cultuurland. Steppe is ook een grasland, alleen dan een korte (gras) variantie.

Woestijnen zijn erg bekend, en komen ook veel voor, zie Figuur 21.25 (pag. 564 en 565).  Hierin zijn ook twee types te onderscheiden, namelijk de droge en de semi-aride vorm. We vinden woestijnen eigenlijk in veel klimaten, maar voornamelijk inde droge, van de evenaar tot de gematigde hoogtes. Er is wel degelijk begroeiing in woestijnen, zie Figuren 21.26 en 21.27.

Toendra’s komen voor in de (jawel!) toendra klimaten. Zie figuur 9.27, blz 243, (rond de poolcirkel). Planten in de toendra’s groeien tijdens de korte zomer, als de temperatuur net boven de nul graden komt. Uiteraard zijn dit mossen, grassen e.d., je zal hier geen grote bossen aantreffen.

Op verschillende hoogtes komen verschillende soorten begroeiing voor. Je ziet hier een voorbeeld van op pag 567, Figuur 21.29. We hebben al gezien dat de klimaten een grote invloed hebben op de plantengroei, op blz 568 zie je dit nog eens uitgewerkt. De effecten van bergen zijn buiten beschouwing gelaten. Overgangen van het ene naar de andere gebied zijn natuurlijk altijd geleidelijk, in kaarten komt dat niet duidelijk naar voren, maar dat is om er geen zooitje van te maken, zo is het overzichtelijker.

 

* Sorry, sommige dingen zijn nergens in een woordenboek te vinden.

 

Hosted by www.Geocities.ws

1