EEN DAG VAN VERSCHRIKKING


 

 

 

Een verhaal uit het Weekblad voor Israeliëtische Huisgezinnen maart 1925.

 

Bewerkt voor Elisja Mayer door zijn grootmoeder

 

 

Het was op een mooie zomerdag van het jaar 1571. De bekende arts en wetgeleerde rabbi Azarja ben Mozes deď Rossi zat in zijn studeerkamer. Al vele nachten had hij niet geslapen. Hij zat maar te piekeren en te piekeren. Dag en nacht.

De geleerdheid van Rabbi Azarja was zo groot dat hij aan bepaalde tekens kon merken dat er een groot ongeluk zou gaan gebeuren. Een ongeluk in zijn woonplaats Ferrara.

Er zou een grote aardbeving komen die de honderdduizend inwoners van de stad van hun huizen zou beroven.

Het enige wat hij maar niet kon vaststellen, was de tijd waarop dat ongeluk zou plaatsvinden.

Daarom maakte hij van de nacht een dag, zodat hij nog langer kon zoeken. Als het daglicht verdwenen was, stak hij een lamp op. Dan zocht hij verder in de boeken van zijn studeerkamer.

Hij nam bijna geen tijd om te eten, want hij wilde weten wanneer het ongeluk zou plaatsvinden. Maar gelukkig. Eindelijk wist hij zeker op welke dag het gebeuren zou. Die dag was nu, vandaag. En dat niet alleen. Hij wist ook dat het die middag zou gaan gebeuren.

Al een tijdje geleden, toen hij de voortekenen had gezien, was hij naar de belangrijkste personen van de stad Ferrara gegaan. Hij had hen verteld dat er een grote aardbeving zou komen. Ze hadden nu nog tijd om alle mensen in veiligheid te brengen.”

Maar de belangrijke personen lachten hem uit. Hoe kon die zwakke kamergeleerde met zijn spierwitte gezicht dat nou voorspellen. Misschien was hij ziek en had hij koortsfantasieën.

“Vlucht weg”, riep rabbi Azarja met een vermoeide stem. “Laat alle schatten van Ferrara achter. Zeg tegen alle mensen dat ze met de hoognodige dingen zo gauw mogelijk de stad uitgaan.”

Maar zelfs zijn eigen vrouw en zijn eigen dochter wilden niet naar hem luisteren.

 

Aan de andere kant van de rivier de Po, een eindje van de stad Ferrara af, bevond zich het dorpje Ochiobello. Rabbi Azarja had niet veel vertrouwen in de sjechieta[1] van Ferrara. Een van zijn leerlingen woonde in Ochiobello en was er sjocheet[2] en die vertrouwde hij wel. Elke dag bracht de zoon van de slager vers vlees naar het huis van rabbi Azarja. En elke dag stond de dochter van rabbi Azarja daarop te wachten. Hoe vaker ze de zoon van de slager zag, hoe meer ze van hem ging houden. Die zoon heette Gedalja Emanuelo en was niet zo geleerd als de dochter van raw[3] Azarja.

Bianca, zo heette het meisje, dacht bij zichzelf: “Hopelijk gaat het bij mij net zoals bij de vrouw van rabbi Akiwa. Als ik met Gedalja trouw, ga ik werken en kan hij studeren. Dan wordt hij vast net zo geleerd als mijn vader.”

Hoewel ook vader Azarja de slagerszoon graag mocht, wilde hij dat zijn dochter met een geleerde zou trouwen.

Er waren genoeg geleerde joodse jongemannen in Italië en veel van hen kwamen ook bij rabbi Azarja thuis. Eerst was ook Bianca’s moeder tegen het huwelijk met de zoon van de slager. Toen ze zag hoe verliefd Bianca en Gedalja op elkaar waren, leek het haar toch nog niet zo gek. Tegen zoveel liefde kan geen geleerdheid op, dacht ze bij zichzelf. Dat zei ze ook tegen haar man Azarja. “Geen sprake van”, riep hij boos uit. “Bianca gaat met een geleerde trouwen. En daarmee basta”.

 

Rabbi Azarja was wel geleerd, maar hij begreep weinig van andere mensen. Hij had een huisknecht die hij volkomen vertrouwde. Maar deze Caesare del Monte was een echte bedrieger. De enige die dat doorhad was de slagerszoon Gedalja. Die had de gave dat hij de diepste gedachten van de mensen kon lezen. Hij waarschuwde de vrouw van rabbi Azarja. “Jullie huisknecht Caesare is niet eerlijk. Dat moet u tegen uw man zeggen”.

Op de een of andere manier begreep Caesare dat de slagerszoon hem niet vertrouwde. Daarom gaf hij de raw gelijk dat de jongen niet met Bianca moest trouwen. Want Caesare had hele kwade dingen in de zin en daar zou Gedalja best eens achter kunnen komen.

Caesare was al heel lang bij rabbi Azarja in dienst en in al die jaren had hij veel geld van hem gestolen. Nu wachtte hij alleen nog op de dag dat de raw en zijn vrouw en dochter samen weg zouden gaan.

Op die dag wilde hij de gouden chanoeka-lamp stelen. Die chanoekia was nog gemaakt door de beroemde Benvenuto Cellini[4].

Caesare wilde de chanoekia verkopen aan een minister. De minister zou daar 25.000 Italiaanse lires voor betalen. Met dat geld en het andere geld dat hij gestolen had, wilde Caesare zo snel mogelijk uit Ferrare wegvluchten.

 

Ons verhaal speelt zich af in de ochtend. Caesare was bij zijn meester in de studeerkamer bezig. Rabbi Azarja bekeek het huisdier dat hij een tijdje geleden had gekocht. Het was een kameleon, een soort hagedis, die de mensen in Zuid-Italië hielden om vliegen te vangen. Rabbi Azarja was er zeker van dat dit de tinsjčmes[5] was, een dier dat in Tenach[6] genoemd wordt. Het veranderde dagelijks van kleur door de dampen die uit de aarde opstegen. De raw keek heel aandachtig naar het beest dat heen en weer klauterde op het laddertje dat voor hem in de vensterbank was neergezet. Nu en dan stak het vlug zijn tong uit, waar een dikke kleverige punt aan zat om daarmee vliegen te vangen.

De kameleon verandert steeds van kleur. Als alles normaal is, is hij groenig van kleur net als andere hagedissen.

Maar soms is hij grijs of bruin of violet en ook weleens bontkleurig. Alleen op kritieke momenten is hij zwart.

“Kijk toch eens, Caesare”, riep de raw uit, het dier is vandaag pikzwart. Zo zwart heb ik het nog nooit gezien. Ik denk dat het grote ongeluk dat moet komen vanmiddag plaats zal vinden. Jou vertrouw ik, Caesare. Ik heb al mijn geld en mijn kostbare boeken al naar Finale dellEmilia, vlakbij Modena laten brengen. Daar woont een hele goede vriend van mij. De enige waardevolle dingen die nog in dit huis staan, zijn de chanoekia en de zilveren sjabbeslamp. Straks vlucht ik met mijn vrouw en dochter weg van hier. Neem jij dan de chanoekia en de sjabbeslamp en breng die naar een stadje dat dichtbij de zee ligt. Als je daar een paar dagen hebt gelogeerd, schrijf dan mijn vriend in Finale. Dan laat ik je ophalen om weer bij ons te komen wonen.”

 

Caesare was heel blij met alles wat rabbi Azarja tegen hem zei. Eindelijk, eindelijk zouden ze allemaal weggaan en had hij het huis voor zich alleen. Hij geloofde niet in de aardbeving die zijn meester voorspelde. Maar hij deed net of hij het wel geloofde en beloofde alles te doen wat rabbi Azarja hem vroeg.

“Wil je nu mijn vrouw en dochter roepen”, vroeg de raw. Toen iedereen in de studeerkamer was, zei hij: “Onze geleerden zeggen dat je niemand een nare boodschap moet vertellen, maar dat is alleen bedoeld voor iemand die daar niet tegen kan en er ziek van zou kunnen worden.

Maar om jullie leven te redden moet ik jullie wel vertellen dat Kodesj Baroeg Hoe[7] mij heeft laten zien dat er over een paar uur niets meer van deze mooie stad Ferrara zal overblijven.

Caesare, jij weet wat je moet doen en waarheen je moet vluchten. En jullie, mijn lieve vrouw en dochter gaan met mij naar Mirandola.”

Maar de vrouw van de raw wilde er niets van weten. “Wij gaan hier niet weg”, zei ze tegen haar man. “En jij blijft ook hier. Zet die nare gedachten over een aardbeving eindelijk eens uit je hoofd. Kijk eens naar buiten hoe vrolijk de stad eruit ziet. Vanavond geeft de hertog van Ferrare een groot tuinfeest. Alle voorname mensen uit de stad en omgeving zijn uitgenodigd. Dichters dragen gedichten voor. Musici zullen muziekstukken spelen. Wij hebben van een vriendin kaarten gekregen, zodat we het ook mee kunnen vieren. Kom, lieve man, denk niet meer aan je akelige dromen. De goede G’d zal onze stad zeker voor onheil bewaren.”

Nu werd rabbi Azarja verschrikkelijk kwaad: “Vrouwen! Wat kunnen die toch raar reageren. Er dreigt een groot gevaar en waar denken vrouwen aan – aan feestvieren.”

Nu werd ook de vrouw van rabbi Azarja vreselijk kwaad. “Niemand gelooft jouw voorspellingen. De hertog van Ferrara niet. De bestuurders van de stad niet. Waarom zouden je dochter en ik het dan wel moeten geloven.”

Rabbi Azarja hief zijn handen ten hemel. “Mijn hele leven heb ik gestudeerd en gewerkt.

Nu ik door mijn kennis mijn eigen familie kan redden van een groot ongeluk, willen ze niet met mij de stad uit vluchten.”

De huisknecht Caesare del Monte stond doodstil. Alsof het hem helemaal niet aanging waarom er zo geruzied werd. Maar zijn hart ging heel hard tekeer.

Hij was er zo van overtuigd dat de vader, de moeder en de dochter eindelijk samen het huis zouden uitgaan. Nu was het ogenblik gekomen om de gouden chanoekia en de zilveren sjabbeslamp te stelen. Maar als de raw naar zijn vrouw zou luisteren, zouden ze geen van allen vertrekken.

En hoewel hij de raw had opgestookt tegen de slagerszoon, zei hij nu: “Geachte rabbi. Al heel lang wil uw dochter trouwen met de slagerszoon, maar u wilt liever voor haar een jongen van voorname familie. Ik kan u nu tot mijn vreugde mededelen dat de slagersfamilie afstamt van de beroemde geschiedenisschrijver Gedalja ibn Jachja, dus een voorname familie is.”

“Dat vind ik raar om te horen uit jouw mond, Caesare. Jij was steeds degene die zei dat het geen goed huwelijk zou worden.”

Maar daar had Caesare een slim antwoord op.

“Alleen een domoor wil niets nieuws leren, maar een wijze kan van mening veranderen, zo heeft u mij zelf geleerd.”

Nu sprak ook de vrouw van de raw weer: “O, maar als we naar Ochiobello gaan om er de verloving van Bianca en Gedalja te vieren, dan ga ik meteen op weg.”

Rabbi Azarja zuchtte eens diep. Als dit de manier was om zijn vrouw en dochter te redden – het zij zo.

“Op naar Ochiobello,” zei hij zo opgewekt mogelijk. “Caesare, zorg dat we een rijtuig krijgen met een stevige kap, want er komt een vreselijk onweer aan.” En inderdaad. Rabbi Azarja was nog niet uitgesproken of het werd pik en pikdonker in de kamer. Gelukkig kwam het rijtuig voorrijden en stapten ze daar zo vlug mogelijk in. In stromende regen en verschrikkelijk onweer kwamen ze in Ochiobello aan.

Al heel snel werd de verloving van Bianca en Gedalja gevierd. Iedereen was blij, behalve rabbi Azarja. Hij geloofde echt dat zijn stad Ferrara door een aardbeving was verwoest. Hij zei er maar niets meer van, want ze geloofden hem toch niet.

Langzamerhand knapte het weer op en kwam het rijtuig om hen weer naar huis te brengen. Maar o, o. Na een kwartier rijden zagen ze een groot vuur boven hun stad hangen. Het leek wel van boven en beneden te komen. Ook klonk er een oorverdovend gekraak. De ene kerktoren na de andere stortte in elkaar. Honderden jaren hadden mensen aan hun stad gebouwd, maar de aardbeving die rabbi Azarja voorspeld had, had alles in één klap verwoest.

 

Ze konden niet verder rijden. De zwaveldampen die hen tegemoet kwamen, waren zo erg dat ze bijna stikten.

Zo vlug ze konden, keerden ze het rijtuig en reden naar het huis van de slagersfamilie. Daar mochten ze blijven logeren, zolang ze niet naar hun eigen huis terug konden.

Na vier weken was de zwavellucht weg en zagen ze geen vuur meer. Maar oj, wa wo, wat zag de stad er akelig uit. Geen enkel huis stond meer overeind. Ook het huis van rabbi Azarja niet. Onder de puinhopen vonden ze de bediende Caesare del Monte met de gouden chanoekia in zijn armen geklemd. Hij had ook zijn meester niet willen geloven en dacht dat hij nu een rijk man ging worden. Helaas, want door zijn hebberigheid was hij nu dood.

 

Zo gauw ze konden gingen ze weer terug naar de slagersfamilie in Ochiobello. Daar werd de bruiloft gevierd. Zoals Bianca gehoopt had, werd haar man Gedalja, de slagerszoon een leerling van haar vader.

Rabbi Azarja deď Rossi schreef de geschiedenis van de aardbeving in het boek “Kol Elokiem[8].


Rabbi Azarja ben Mosje deď Rossi leefde in Italië van 1511-1578. Dat is heel lang geleden. Hij werd geboren in Mantua. Daar vandaan verhuisde hij naar Ferrara, Ancona, Bologna en Sabbioneta. Zoals heel vaak gebeurde in Europa werden de joden uit al die steden weggejaagd. Zo kwam het dat rabbi Azarja met zijn familie weer in Ferrara kwam wonen. Een paar jaar later begon daar een verschrikkelijke aardbeving. Die hield op en begon weer opnieuw en hield op en begon weer. Dat heeft wel 10 jaar geduurd. Rabbi Azarja wilde weten wat de oorzaak van een aardbeving was. Hij zocht in Tenach, in de Talmoed en in de geschriften van joodse en niet-joodse geleerden. Door zijn onderzoek werd hijzelf ook steeds geleerder. Hij heeft heel veel verhalen en geschiedenissen gevonden, waar de mensen niets meer vanaf wisten. Een hele tijd waren de mensen het boek waarin rabbi Azarja alles geschreven had neergeschreven, kwijt.

Maar zo’n dikke honderd jaar geleden vond men het boek ‘Me’or Enajiem’ weer terug.

 



[1]  Het slachten

[2]  Slagter

[3]  Rabbi

[4]  Goudsmid en beeldhouwer, afkomstig uit Florence 1500-1571

[5]  Tinsjčmes staat in wajikra 11:18 parsjat sjemini en wordt vertaald door uil, maar Rasji zegt dat het een vleermuis is of in pasoek 11:30 wordt het vertaald door kameleon, maar Rasji vertaalt het door mol.

[6]  Bijbel

[7]  G’d

[8]  Kol Elokiem (de stem van G’d) is het eerste hoofdstuk van het door rabbi Azarja geschreven boekMe’or Enajiem’(Licht voor de ogen)

Hosted by www.Geocities.ws

 

 

 

 

Back to History

1