Jonas Daniel Meijer, een vergeten genie

 Uit het verleden doemt een naam op, elke keer wanneer we zijn plein te Amsterdam oversteken. Na een dag enqueteren in die omgeving bleek dat praktisch niemand wist wie de man is naar wie dit plein op 2 oktober 1873, bijna 39 jaar na zijn dood, is genoemd. Toch is hij de man die de Nederlandse rechtspraak zijn menselijke gezicht gaf. Een geëerd man in zijn eigen tijd; een verguisd man in onze vaderlands-joodse geschiedenis - Jonas Daniel Meijer (Arnhem 15.09.1780 - Amsterdam 06.12.1834).

Dit is ten dele te danken aan de toon waarmee de historicus dr. J. Zwarts hem afschilderde in zijn boek 'Hoofdstukken uit de geschiedenis der joden in Nederland' (pag. 261 ev): een deftige jongeman uit aristocratische joodse kring die innerlijk reeds geëmancipeerd was. Hoe vrij hij met het jodendom omging, is moeilijk na te gaan. Wel weten we dat hij op sjabbat 28 mei 1808 per rijtuig naar koning Lodewijk Napoleon op het Loo ging om te praten over de maatschappelijke toestand van de Amsterdamse joden, die gebukt gingen onder het 'despotische en kortzichtige beleid van hun leiders'. Hoe hij ook tegenover de religieuze kant stond, hij heeft er alles aangedaan om zijn geloofsgenoten, die veelal in bittere armoede hun dagen sleten, te verheffen. Dit samen met het andere Nederlands-joodse wonderkind uit die tijd, Carel Daniël (Carolus) Asser. Beiden werden in 1780 geboren; Carel Daniël op 15 februari te Amsterdam en Jonas Daniël op 15 september te Arnhem; beiden werden op zeer jonge leeftijd Meester in de Rechten: Jonas Daniël op 12 november 1796, Carel Daniël op 3 juli 1799. Waarom beide de naam Daniël aan hun naam hebben toegevoegd, blijft giswerk; hebben ze wellicht één van hun docenten met hun voornaam willen eren?

Samen met Jonas Daniël wijdde Carel Daniël zich aan de balie van Amsterdam. Ze zijn de twee eerste joden die sinds de grondvesting van de Republiek in 1795 als advocaten optreden. Ze onderhouden een bijzondere vriendschap met elkaar en het is dan ook Carel Daniël die in 1834 de dood van zijn vriend bij de burgerlijke stand zal aangeven; hij heeft hem slechts 12 jaar overleefd.

Hoewel de Assers -voorvechters van de emancipatie van de joden- zich aansloten bij de afgescheiden joodse gemeenschap Adat Jeschurun (1795), bleef Jonas Daniël de oude gemeente, nu Alte Gemeinde genoemd, trouw. Later, in 1809 heeft hij op instigatie van koning Lodewijk Napoleon beide gemeentes weer aaneengesmeed.

Mijn belangstelling voor Jonas Daniël Meijer ontstond toen ik voor de eerste maal het Arnhems gemeente archief bezocht en op een tafel in een opengeslagen boek de titel las 'Opstand Arnhem Huis David Abraham Meijer' 1). Deze David Abraham bleek de vader te zijn van de rechtsgeleerde Jonas Daniël Meijer en het genoemde huis -gekocht op 12 augustus 1779 door zijn grootvader Benjamin Cohen 2)- bleek zijn geboortehuis. Het huis overleefde wel de opstand, doch niet de tand des tijds. Daarom kon tussen 1852 en 1853 ongeveer op die plaats de grote synagoge van Arnhem gebouwd worden, een monumentaal gebouw dat samen met de er vlakbij gelegen beroemde Eusebiuskerk nog steeds het hart van deze stad vormt.

Het enige boek dat ik kon vinden over het leven van de rechtsgeleerde was 'Leven en werk van Jonas Daniël Meijer' door Mr. N. de Beneditty. Daarin stond dat er maar weinig over zijn privé leven geschreven was en ik besloot die leemte op te gaan vullen, hetgeen resulteerde in enkele kranten/tijdschriften artikelen en een boekje in de AO serie (nr. 2155/27.02.1987). Het blad Misjpoge krijgt de primeur van de exacte genealogische gegevens van deze Meijer-familie.

 Afstamming

Jonas Daniël was de oudste zoon van Marianne Cohen, een dochter van de beroemde Amersfoortse tabakshandelaar, koopman en joodse geleerde Benjamin Cohen (juli/aug.1725 - 10.02.1800) en David Abraham Meijer, afkomstig uit Hamburg, zoon van Abraham Meijer Rintel. Op de matseewa (grafsteen) van Jonas Daniël komt de naam Rintel weer terug, want hij wordt daar Jona David Rintel genoemd (op de kaart van Duitsland vond ik een plaats met de naam Rinteln; vlakbij ligt de plaats Minden, tevens een achternaam van een joodse tabaksfamilie, die vooral in Nijkerk te vinden is).

David en Marianne trouwden op 10 december 1779. In het testament dat opgemaakt is bij dit huwelijk wordt Hitsel Abraham Meijer als zuster en Meijer Abraham Meijer als broer van David Abraham genoemd. Toch zou het mogelijk kunnen zijn dat David Abraham de broer is van de tweede vrouw van Benjamin Cohen, de weduwe Chaile Abraham Meijer (overl. 05.06.1793 te A'dam en begraven Muiderberg) met wie deze in 1766 trouwt. Ik zoek al jaren de huwelijksbijlage 3), want die zou mij meer duidelijkheid kunnen geven over de familiebetrekking.

Van de tabaksfamilie Cohen is bekend dat ze zich verbonden hebben met alle groten van het Europesche jodendom. Daarnaast stond deze familie in Nederland aan de wieg van joodse gemeenschappen als Amersfoort, Arnhem en Nijkerk. Op latere leeftijd nam Benjamin Cohen, na zijn verhuizing in 1786 naar Amsterdam, aldaar in de joodse gemeenschap een belangrijke positie in en heeft mede de verantwoordelijkheid ervoor gedragen in de politiek woelige strijd van de patriotten en prinsgezinden.

Marianne Cohen kwam voort uit het neef/nicht huwelijk van haar vader, die op 20 oktober 1744 huwelijksdispensatie 4) kreeg om te trouwen met Eva, de dochter van zijn oom Jacob Ezechiël uit Arnhem. Misschien de oorzaak dat de tak van Jonas Daniël is uitgestorven?

Naast Jonas Daniël bestond het gezin Meijer uit Abraham David (Arnhem 08.10.

1781 - A'dam 17.03.1864) en Eva (Arnhem 15.10.1782 - A'dam 18.12.1850). In het voorjaar van 1790 overlijdt vader David Abraham zoals blijkt uit het geopende testament 5). Hij heeft de eerste lauweren die zijn oudste zoon oogst bij het verlaten van de Latijnse school te Arnhem niet meer mogen meemaken. In 'Maandelijksche Uittreksels of Boekzaal der geleerde Waereld; 153e deel, voor july 1791' wordt al gewezen op het bijzondere talent van Jonas Daniël:

Hij is op z'n elfde jaar het Latijn in die mate machtig geworden dat hij de klassieke auteurs, zonder zich daarop voor te bereiden, kan vertalen. Hij volbrengt zijn studie in Grieks, Hebreeuws, Duits, arithymetica, algebra, mathesis, cosmographia, geographia, logica, oratoria en algemene historiën 'met lof'.

In een plechtige openbare bijeenkomst houdt hij een redevoering met als titel 'De kennis van de taal wordt aangewezen tot oorsprong en bron van alle wetenschap'. Deze in het Latijn gehouden redevoering was overvloeiende van Hebreeuwse woorden 6). In taal zal hij altijd belangstelling blijven houden, zoals onder andere blijkt uit zijn belangstelling bij het taalprojekt dat koning Lodewijk Napoleon start om -in navolging van de in Duitsland werkzame groep rondom de geleerde Mozes Mendelssohn- de joden hier het Nederlands aan te leren via de hen vertrouwde Tenach. Door de abdicatie van deze koning mislukt het taalprojekt, maar wordt later verder ontwikkeld onder koning Willem I; echter zonder medewerking van Jonas Daniël.

 Naar Amsterdam

Na de dood van haar echtgenoot in 1790 verhuist moeder Marianne van Arnhem naar Amsterdam waar ze met haar drie kinderen bij haar vader Benjamin Cohen op de Nieuwe Herengracht 103 gaat inwonen. Jonas Daniël bezoekt nu het Atheneum en wordt door de hoogleraren van Swinden en Wijttenbach binnengeleid in de wetenschappen. Bij professor H.E. Cras studeert hij van 1793-1796 rechten. Tijdens zijn studie knoopt hij blijvende relaties aan met zijn medestudenten Arntzenius, Kemper, Graafland, Vollenhove en vooral met Anton

Reinhard Falck, die het allemaal tot bijzondere Nederlanders hebben gebracht. Nauwelijks 16 jaar oud legt hij een 'proeve van bekwaamheid' af met een goed onderbouwde aanval op het werk van Thomas Payne, 'On the rights of man'. Thomas Payne stelde dat latere geslachten niet gehouden waren tot nakoming van publiek-rechterlijke verbintenissen door vroegere geslachten aangegaan. Jonas Daniël draagt dit werk op aan zijn grootvader Benjamin, omdat deze de taak van vader overgenomen heeft. Wanneer hij op 15 november 1796 de eed van getrouwheid aflegt en tot advocaat wordt aangesteld, is hij de eerste jood die toegang krijgt tot dit beroep; tot dat tijdstip mochten joden alleen in lagere banken recht spreken. Hij is ook een van de jongste advocaten die Nederland heeft gekend, maar hij zal door zijn joodse afkomst nooit de positie krijgen die een Hugo de Groot (10.04.1583-28.08.1645) of een Rutger Jan Schimmelpenninck (31.10.1761-25.03.1825) hebben bereikt. Noch het rijke Amsterdamse koopmansgilde noch andere klanten van christelijke huize kloppen bij hem aan. Hij krijgt daardoor de tijd zich te bekwamen in de geschiedenis van het recht van andere landen, hetgeen resulteert in belangwekkende publicaties die hem naast internationale roem ook lidmaatschappen van vele Europesche universiteiten en academies oplevert.

Zijn eerste buitenlandse roem oogst hij met de inzending op de door de Koninklijke Academie van Wetenschappen te Berlijn uitgeschreven wedstrijd Kan de zedelijke waardering van een handeling in aanmerking komen bij de vaststelling en toepassing van een strafwet en zo ja, in hoeverre. Hij is de eerste rechtskundige die zich afvraagt in hoeverre de levensomstandigheden en de psychische gesteldheid van de dader deze tot het door hem gepleegde misdrijf hebben geleid. Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit, want tot dan toe was het de gewoonte de vermoedelijke dader door middel van pijnbank (pas afgeschaft in 1796) en dergelijke tot een bekentenis te dwingen. Helaas kan zijn werk niet bekroond worden, omdat hij door ziekte van zijn moeder (ze overleed op 9 augustus 1803) te laat was met inzenden. Wel krijgt hij een eervolle vermelding en laat hij zelf dit werk in 1804 te Amsterdam in druk verschijnen.

Hij weet uit eigen waarneming hoe honger kan leiden tot het stelen van voedsel en hoe onredelijk hoog de straf daarvoor kan zijn. Zijn eigen geloofsgenoten worden door het merendeel der christenen gezien als dieventuig, waarbij men geen oog heeft voor de erbarmelijke ellende waaronder de meeste van hen moeten leven. Later verricht hij een onderzoek in de gerechtelijke archieven naar de criminaliteit onder de joden om het zogenaamde misdadige karakter te weerleggen. Het blijkt dat de meesten alleen kruimeldiefstallen plegen, maar moord en doodslag onder hen niet of nauwelijks voorkwamen.

Op 4 mei 1808 roept koning van Lodewijk Napoleon -die in 1806 door zijn broer keizer Napoleon Bonaparte tot Koning van Holland is benoemd- het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schone Kunsten in het leven en benoemt Jonas Daniël tot één der 11 leden van de tweede klasse ervan, de klasse die zich bezighoudt met de nationale taal en letterkunde. Daarnaast wordt hij benoemd tot directeur van de Koninklijke Courant. Als Lodewijk Napoleon op 12 september 1808 hier te lande in navolging van zijn broer het Opperconsistorie in het leven roept, wordt Jonas Daniël voorzitter van dit instituut dat alle zaken rondom de joodse gemeenschap gaat regelen; ordening van het armwezen, wering van de bedelarij, opwekking tot militaire dienst, uitbreiding van de nijverheid en bovenal verbetering van onderwijs. In die tijd kwam een 'israëlitischen cathechismus in het nederduitsch tot stand, bekend onder de naam Gronden des Geloofs' 9). Tot 1815 zet hij zich, samen met Carel Asser en anderen vanuit dit instituut in voor het welzijn van zijn geloofsgenoten, die over het algemeen het opperconsistorie haten, door de dwang die het hen oplegt.

Als dank voor wat de koning voor hem persoonlijk, maar in de eerste plaats voor zijn land- en geloofsgenoten betekent, draagt Jonas Daniël hem de inzending op waarmee hij de eerste prijs en het lidmaatschap van de academie van Gard te Nîmes won 'Het bepalen van het grondbeginsel van de rente, de toevallige oorzaken van hare veranderingen en hare betrekkingen tot de moraal.'

 Persoonlijk leven

Op 25 juli 1809 trouwt hij met Jeannette Ephraïm Dresden (Amsterdam 10.03.1790 - Amsterdam 30.05.1863). Van de vier ouders leeft dan nog slechts de moeder van Jeannette, Ester Zadok Philips.

Ik vond de grafsteen van Jeannette op de joodse begraafplaats Muiderberg op de rij van verdienstelijken van de joodse gemeenschap Amsterdam, vlak achter de oude rabbijnenrichel. Ook na intensief speurwerk in joodse kranten vond ik toch niet meer dan een luttele mededeling van haar overlijden.

Uit het huwelijk werden te Amsterdam geboren: Maria Anna (11.12.1811 -07.12.1876), David Frederik Ernst (16.03.1817 - 04.05.1842) en Joanna Ernestina (04.06.1818 - 14.02.1886). Het gezin Meijer ging wonen op de Cloveniersburgwal nr. 34, nu nr. 77.

De dochters bleven ongehuwd, gingen na de dood van hun moeder over tot het Luthers geloof en woonden samen op de Binnen Amstel 270.

 Inlijving door Frankrijk

De inlijving van de Nederlanden door Frankrijk betekent een herziening van de rechterlijke macht. Als op 24 januari 1811 de Rechtbank te Amsterdam wordt opgericht, bevindt ook Jonas Daniël zich onder de zestien rechters. Hij wordt de rechterhand van de President der Rechtbank, Scholten van Oud-Haarlem en behoedt dit lichaam voor vele struikelingen. In 1813 doet hij hierover een publikatie uitgaan 'Principes sur les questions transitoires' - Beginselen over de transitoire vraagstukken, beschouwd buiten verband met alle stellige wetgeving, alsmede, in het bijzonder, met de instructie van het wetboek van Napoleon. "Al had hij niets anders gepresteerd dan dit ene werk, dan had hij op grond hiervan alleen reeds een eerste plaats verdiend onder de rechtsgeleerden van zijn tijd", aldus een van zijn biografen, P. Simons. Op 9 mei 1811 wordt hij tevens secretaris van de algemene raad van de Zuiderzee en redacteur van het Staatkundig Dagblad van het Departement der Zuiderzee, waaronder ook Amsterdam valt. Het blad verschijnt in het Nederlands en in het Frans en hoewel Jonas Daniël zich bij het redigeren van elk commentaar onthoudt en het vult met graaggelezen 'mengelwerk', bezorgt het hem een aantal vijanden. Na zijn overlijden zou zijn ambt- en geloofsgenoot Levysson hierover zeggen: 10)

Meijer was te groot in het oog van sommigen; schitterde als eene ster, terwijl hun licht door hem werd verduisterd. Hij muntte uit in vlugheid, werkzaamheid en behartiging der hem toevertrouwde zaken. Hij maakte van de belangrijkste regtsvragen soms een punt van opzettelijke beschouwing die hij het publiek mededeelde....

Hulpvaardig, voorstander van al wat goed en edel is, de raadgever van allen, die zulks behoefden. Welkom was bij hem elk, die verlangde door hem te worden geholpen. Hij rekende zich zelven mensch en hield zich verpligt tot het vervullen van diensten omtrent al wie mensch heet.

Buiten de landsgrenzen benoemen vele Geleerde Maatschappijen hem tot lid, zoals de Koninklijke Akademie van Brussel, het Franse Instituut, Genootschap van Wetenschappen te Batavia, Akademiën van Wetenschappen van Göttingen, van Turin, van Londen en andere Geleerde en Letterkundige Maatschappijen. "Hij was gewis in de overtuiging dat hij zoovele eerbetoningen verdiend had, dat hij ze niet uit nederigen hoogmoed verzweeg, maar op de titelbladen zijner Werken veelal vermeldde", aldus een van zijn biografen 11).

Ondanks zijn grote roem helpt hij zijn geloofsgenoten waar hij kan, waardoor hij ondanks zijn werk bij het door hen gehate opperconsistorie bij zijn dood genoemd wordt als de steun der weduwen en vader der wezen.

Een sprekend voorbeeld is zijn hulp bij het redden van de wezen van het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis, Megadlé Jethomim. Op 29 juni 1808 verschijnt een openbare mededeling uit naam van Napoleon Bonaparte:

In verschillende plaatsen zullen jongens uit Godshuizen en andere gestichten van Weldadigheid worden opgeleid voor de militaire dienst.

De koninklijke kwekelingen zullen worden ingedeeld in vier klassen: De 1e klas tot 3 jaar; de 2e klas van 3-7 jaar, de 3e klas van 7-14 jaar en de 4e klas boven de 14 jaar.

Al op 4 november 1811 moeten er 6000 jongens boven de 15 jaar geleverd worden. Ook de regenten van Megadlé Jethomim worden hiermee geconfronteerd en denken na uren vergaderen aan 'adon lechower rabbi Joune ben lechower rabbi Dowid Rintel, hammegoene Mr. Jonas Daniël Meijerse, moge zijn naam ten goede worden opgeschreven'.

Hij weet de weesjongens tot theologische studenten te bevorderen en ze bovendien van een moeder te voorzien die hen op de leeftijd van 15 jaar voor haar onderhoud nodig heeft. Zeven van de acht wezen voldeden aan het door hem gestelde criterium en de achtste zou in aanmerking zijn gekomen voor de militaire dienst, ware hij niet zo ziek geweest.

Uit dankbaarheid worden hij en zijn vrouw tot ereleden van het weeshuis gemaakt, een onderscheiding waar hij, die overspoeld wordt door eerbewijzen, heel dankbaar voor is, zoals blijkt uit het chesbounousboekje van het weeshuis, dat gevonden werd in een vergeten hoekje van het archief van de joodse gemeente Den Haag.

Koning Willem I

Op 30 november 1813 zet Willem Frederik, zoon van Willem V en Wilhelmina van Pruisen voet aan wal in Scheveningen, maar heeft dan nog geen daadwerkelijke macht. Daarom vormt Jonas Daniël met 22 anderen het Stedelijk Tussenbestuur om chaotische toestanden te voorkomen; voor de leden zelf is dit niet zonder levensgevaar. Een jaar later wordt hij door Willem Frederik, die op dat moment gekroond is tot Koning Willem I, opgeroepen tot stemming over de grondwet der Verenigde Nederlanden, waaronder ook België valt. Om de grondwet geheel te herzien wordt in 1815 een commissie in het leven geroepen dieJonas Daniël bestaat uit 12 noordelijke protestante afgevaardigden en 12 zuidelijke katholieke afgevaardigden. Hoewel het tot veel protest leidt, wordt Jonas Daniël als neutrale secretaris aangesteld. De koning toont hem zijn dankbaarheid door hem als een der eersten te vereren met de benoeming tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Dit nadat in 1814 een conflict met de secretaris van Staat voor Binnenlandse Zaken, Roëll over de aanstelling van Jonas Daniël tot notabele van de 'Nederduitsche Israëlietische gemeente van Amsterdam' hem bijna had genoopt het land voorgoed te verlaten. Hij bedankt namelijk voor die eer en dit wordt hem, die wel zijn diensten aangeboden had aan de vreemde overheersers, zoals Roëll hem op 1 september van dat jaar schreef, bijzonder kwalijk genomen. Hij schrijft dan terug hoeveel onaangenaamheden hij tijdens zijn bemoeiingen met zijn kerkelijke gemeente heeft gehad en in zijn schrijven aan koning Willem I getuigt hij van zijn Oranjegezindheid door te verwijzen naar de verdiensten van zijn grootvader (Benjamin Cohen) en zijn vader voor het Huis van Oranje en zijn eigen inzet in 1813 12). Uiteindelijk heeft Jonas Daniël toch korte tijd, tot 1818, deze functie uitgeoefend. Maar ook als rechtskundige in staats-burgerlijke functies is zijn bloeitijd voorbij, hoewel hij door zijn collega's wordt geroemd als goed vaderlander en uitnemend rechtsgeleerde. Hij wordt niet uitgekozen mee te werken aan het ontwerp voor een nieuw wetboek en hij wordt ook niet aangesteld tot de door hem zo begeerde post van griffier van de Tweede Kamer der Staten Generaal of de functie van Staatsraad in buitengewone dienst. Daartoe hebben zijn franse gezindheid en zijn jood-zijn het nodige bijgedragen.

Terugtrekking uit openbare functies

In 1817 trekt hij zich terug uit openbare functies en krijgt eervol ontslag. De zomer brengt hij met zijn gezin in Kleef door, waar hij zijn aanbeveling aan de regering schrijft onder de titel 'Over de noodzakelijkheid van eenen provisioneelen Hoogen Raad in het Koningrijk der Nederlanden', maar dat in tegenstelling tot zijn andere aanbevelingen niet wordt aangenomen 13).

Terugkerend in Nederland gaat hij zich weer aan de advocatuur wijden, terwijl nu zijn grootste en belangrijkste werk tot stand komt 'Esprit, origine et progrès des institutions judiciares - geest, oorsprong en vorderingen der regterlijke instelling' (1819-1823). Dit werk bevat de geschiedenis der regterlijke instellingen van Engeland, Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland. Het doet over de geschiedenis, staatkunde en wetgeving een nieuw licht opgaan.

Van zijn joods-geschiedkundig besef getuigt 'de zaak Reuchlin'. Als deze familie zijn hulp inroept bij het verheffen in de adelstand, wil hij daarvoor geen geldelijke beloning, omdat "Ik vereffen met mijn werk voor uw familie een schuld, want uw voorouders hebben aan het eind van de 15e eeuw het verbranden van joods-theologische werken weten te verhinderen".

Mei 1820 wordt hij belast de aanspraak die ex-koning Lodewijk Napoleon op het 'paviljoen te Haarlem' meent te hebben, te verdedigen tegen de Oranjes. De pleitrede die hij houdt is een meesterstuk van gepaste vrijmoedigheid, erkentelijkheid voor ontvangen blijken van gunst en vertrouwen van de ex-koning en liefde jegens de huidige Oranjevorst. Hij laat van dit pleidooi een dertigtal exemplaren drukken. De rechtzaak wordt in die tijd gerekend tot de schitterendste optredens alsof de dagen van Hortensius en Cicero zijn weergekeerd 14).

In deze jaren verschijnen veel opzienbarende publicaties voor de Academie van Wetenschappen, die zijn broer Abraham David gebundeld heeft onder de titel: 'Verhandelingen in geleerde genootschappen' die bestaan uit Letter-, oudheid-, taal- en geschiedkunde. Want Jonas Daniël was naast rechtskundige ook een begenadigd schrijver en als lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, tweede klasse, toegewijd aan de Nederduitsche Taal- en Letterkunde en aan de Vaderlandsche Geschiedenis. Koning Willem I verzocht hem dan ook als secretaris zitting te nemen in de commissie van wetenschappelijke mannen die een schets moesten samen te stellen, die als grondslag zou kunnen dienen voor de beschrijving van de vaderlandse geschiedenis. Dit was een laat eerbetoon aan de man die bij het begin van het koninkrijk der Nederlanden zo onterecht terzijde was geschoven, want alleen de allerbekwaamste mannen op het gebied van letteren en geschiedenis waren hiervoor aangezocht.

Vanaf 1827 gaat zijn gezondheid hem echter parten te spelen. Hij begint aan een voeteuvel te lijden zoals ook zijn overgrootvader Jonas Cohen, die dermate aan huis gekluisterd raakte, dat de joodse gemeente tegen de verordeningen in op soekot 1765 bij hem aan huis minjan kwam maken. Van veel ernstiger aard zijn de zenuwberoerten waaraan hij begint te lijden en die zijn gezondheid steeds verder ondermijnen. Hoezeer hij altijd betrokken is gebleven bij zijn geloofsgenoten getuigt de daad die hij op zijn sterfbed verricht als hij de uitnodiging tot bijwoning van de viering van het 50-jarig bestaan van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen terugstuurt met de woorden "Ik ben Israëliet" 15). Daarvoor al had hij zijn baan als secretaris van de commissie tot herziening der Grondwet op het spel gezet door er schriftelijk op te wijzen dat "de Maatschappij dient tot nut van het algemeen, maar evenwel mij en mijn geloofsgenoten uitsluit. Gene maatschappij kan het zich veroorloven 60.000 natuurgenoten en medeburgers uit te sluiten, alleen omdat ze de joodse godsdienst hebben. Gaarne zou ik dat veranderd zien". Ondanks zijn grote invloed op de toenmalige Nederlandse samenleving deed men er niets op uit en het heeft nog heel wat protesten van joodse kant gekost voor joden als lid werden toegelaten.

Op 29 oktober 1834 benoemt de koning van Frankrijk hem tot ridder van het Legioen van Eer, maar hij zal de versierselen die daarbij horen nooit dragen.

Zijn studie 'het historische van de roman en het romantische van de geschiedenis' kan hij ook niet meer voltooien, evenmin als het rechtskundig advies, waarmee hij bezig is als de engel des doods hem op 6 december komt halen.

Zoon David volgt de voetsporen van zijn beroemde vader en gaat rechten studeren, maar voor hij deze studie heeft kunnen afronden, sterft ook hij (1842) en komt op Abraham David Meijer de taak te liggen het nagelaten werk van Jonas Daniël, met wie hij 35 jaar nauw heeft samengewerkt, uit te geven.

In 1842 verschijnt 'Consultatiën en De leerstellingen omtrent de regterlijke magt'; in 1844 en 1846 gevolgd door de hiervoor genoemde 'Verhandelingen'.

Abraham David, die op 11 augustus 1808 te Leiden tot doctor in de rechten promoveert en naast de hulp aan zijn broer zich veel heeft bezig gehouden met het loterijwezen, sterft ongehuwd (1864).

Prachtig is de tekst waarin gespeeld wordt met de Hebreeuwse uitdrukking voor licht (=ha'ier - mee'ier) waarmee Jonas Daniël Meijer herdacht wordt.

Toen zei G'd: Er zal licht (=or) zijn in de duisternis en hij riep tot Meïr:

Het is zeker dat jij je licht zult laten schijnen (leha'ier) over de aarde

 

1) Kroniek van Arnhem 1233-1789 door Dr. J.W. Staats Evers

2) Rechterlijk archief Inv.nr. 434/nr.352 Gem.arch. Arnhem

3) Zou zich bevinden in het Rijksarchief Utrecht

4) Huwelijksdispensatiën H 1744 6-23

5) R.A. 490 fol.221-230 (testamentenbak); nr. 254: testament geopend 25.05.1790.

6) Zijn biograaf N. de Beneditty heeft het cahier, waarin deze redevoering met de hand van Meijer in schoonschrift is geschreven en dat bewaard was in particuliere verzameling, in mogen kijken voor zijn in 1925 uitgegeven boek.

7) Grafsteen nr. 40: Sjeine bas Ephraïm Dresden, weduwe van Jouno ben David Rintel, geb. 10 mrt 5550, gest. 30 mei 5625.

8) 'Notice sur la vie et les écrits de Mr. J.D. Meijer' door P. Simons; 's Gravenhage, '1835.

9) Jaarboeken voor de Israëlieten in Nederland 1835 'III Mengelwerk - levensschets van Mr. J.D. Meijer; uitg. J. Belinfante, 's Gravenhage. Hierin is tevens een Hebreeuws gedicht in vijf coupletten met vertaling ter nagedachtenis van J.D. Meijer te vinden.

10) L(evysson) in de Konst- en Letterbode, 1834, II, pag. 387.

11) 'Mr. Joannes van der Linden en Mr. Jonas Daniël Meijer als regtsgeleerden herinnerd' door Mr. M.C. van Hall; Amsterdam, 1853.

12) 'Leven en werken van Mr. Jonas Daniël Meijer door Mr. N. de Beneditty, pag. 46 t/m 48.

13) Een uitgebreide bespreking ervan wordt gehouden in 'Recensent, ook der Recensenten 10 dl, 1e dr., 1817. Uitg. Joh. van der Heij, A'dam.

14) 'Oratio de J.D. Meyero' door F. de Greve, 1846, pag.15

15) Van Hall noemt dit gebaar 'onmiskenbaar bits blijk van overdreven gevoeligheid'. Als voorzitter van de feestviering legt hij omstandig uit waarom joden geen lid kunnen worden van de Maatschappij op pag. 86 van bij 8) genoemd werk.

Andere werken van en over J.D. Meijer

De la codification en général et de celle de l'Angleterre en particulier - over het wetboeken maken in het algemeen en over dat van Engeland in het bijzonder; 2 dl. Inhoudende een briefwisseling van J.D. met de Engelse advocaat Cooper. Uitg. A'dam en Londen, 1830.

'Briefwisseling van eenige regtsgeleerden over de aanstaande Nederlandsche Wetgeving (onder de letter D), 2 stukken, Leyden 1819.

'Vertoog over het onderzoek en de herziening der stedelijke en plaatselijke voorregten en keuren door de regterlijke magt in de Nederlanden, en bijzonder door den Hoogen Raad.

 Andere gebruikte literatuur

'De joden te Amsterdam in de laatste jaren van het Keizerrijk' door Eduard van Biema in 'De Navorscher, 54 jr.1904, aflevering 8.

'Algemeene Konst- en Letterbode' 1935 I, pag. 18 t/m 25; 35 t/m 41; 259 t/m 265; 282 t/m 286 en 338 t/m 341.

Nalatenschap w.o. bibliotheek bij notariële archieven A'dam. no. 20791-A van Rutger Jan toe Laer, nr. 111.

'Pinkas; geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland', J. en D. Michman, H. Beem. Uitg. Kluwer Ede/N.I.K, Amsterdam 1992.

Nechamah Mayer-Hirsch

Back to History

Hosted by www.Geocities.ws

1