Joods leven in Amersfoort
Opkomst en Bloei
De
eerste joodse burgers van Amersfoort waren Sefardiem, Spaanse en Portugese
joden. Dat woord is afgeleid van het woord Sefarad, het Hebreeuwse woord voor
Spanje. Vier van deze sefardiem zijn met name bekend door het verkrijgen van
het Amersfoortse burgerschap. Emanuel de Tor Alto, Joseph Pereira, Abraham
Rodriques en Isaac a Royo (spr.uit Ro-djo). Zij waren de afstammelingen van de
Spaanse en Portugese joden die in de zomer van 1492 door de zogenoemde
Katholieke Koningen – Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië op instigatie van Isabella’s biechtvader Torquemada
verdreven werden uit het land waar ze eeuwen en eeuwen hadden gewoond. Men
denkt zelfs dat het woord Iberisch afstamt van het woord Hebreeën, zo waren deze uit Judea afkomstige mensen met dit
land vervlochten. De enige overlevingskans die de Spaanse en Portugese joden
kregen was de keus voor de doop, alhoewel de kerk deze gedwongen gedoopte
mensen met argusogen en inquisitie bleef achtervolgen. Ze werden Marranen
genoemd, nieuw-christenen of in negatieve zin ‘varkens’.
Een
deel van de Spaanse vluchtelingen kwam in aanraking met Willem van Oranje,
wiens tante Mencia de Mendoza, de vrouw van graaf Hendrik van Nassau eveneens
van Marraanse afstamming was en van wie hij de erfgenaam werd. Je hoort de
Marraanse trompetten nog klinken in het lied ‘Merck toch hoe sterck’. Willem
van Oranje gaf deze verschoppelingen godsdienstvrijheid voor zover hij daar wat
aan kon doen en zij financierden zijn strijd tegen Spanje. Zijn dochter Emilia
trouwde eveneens met een Marraans edele. De band tussen het Huis van Oranje
Nassau en de joden is altijd een sterke gebleven. Uiteindelijk kwamen de
Sefardiem in Amsterdam terecht en vandaar uit via Maarssen in Amersfoort. De
Stedelijke Regering hier ontving deze beslist niet onbemiddelde mensen met open
armen, denkend aan wat de handelsconnecties van deze Sefardiem voor de
ontwikkeling van het stadje zou kunnen gaan betekenen. Godsdienstvrijheid is iets
heel anders dan inburgering. Wat waren ze bang, de gilden, voor deze
vreemdelingen. Potdicht hielden ze hun nering. In honing mochten deze joden
gaan handelen, wat ze ook deden, maar je kon er niet echt goed de kost mee verdienen. En omdat de Sefardiem drapeniers
waren, lakenhandelaren (een wollen stof), mochten ze zich ook daarmee
bezighouden. Drie tot vier flinke weefgetouwen werden er in huizen in de
Bloemendalsestraat neergezet en 30 tot 40 mensen per weefgetouw vonden daar
werk, zowel joden die meegekomen waren met de grote handelslieden als
christenen die hier woonden.
Vondel
zingt hierover in zijn gedicht
‘ De Nachtegaal van Amisfort’
Het Laken-schietspoel ruyscht door d’aangespanne keten
Zij kemt, en spint, en breid en weeft de Schaapevacht,
Hier wordt den Vreemden, van den gastvrije ingezeten
Gewelkomt, slegt en recht, en zonder dwaase pracht
Maar
zo mooi als hij het voorstelt, was het ook weer niet, want deze werkgevers werden
wel uitgescholden voor ‘spek en hond’ en notabene de jongens van de Latijnse
school, toch niet bepaald de onderklasse van de maatschappij van toen
molesteerden de joodse kinderen. Maar toen zag de wereld er toch wel even
anders uit, want nadat de klachten van de Sefardiem binnen gekomen waren bij de
Magistraat, trad die streng op tegen scheldpartijen en stenengooierij en werden
de ouders beboet voor het gedrag van hun kinderen.
Ergens,
in een van de pakhuizen kwamen de Sefardiem bij elkaar om te bidden en toen de
eerste van hen kwam te overlijden, kochten ze omstreeks 1670 aan de
Bloemendalse Buitenpoort een stukje grond om het lichaam te begraven.
De
eerste wereldoorlog en de mobilisatie van de tweede maakte dat hun eeuwige rust
even werd verstoord, maar onzichtbaar voor ons rustten ze nog steeds in het
Amersfoortse.
Een
joodse begraafplaats mag niet geruimd worden, tenzij daar hele dringende
noodzaak voor is, zoals bijvoorbeeld een stadsuitbreiding. Maar dan nog worden
de lichamen en de zerken/brokstukken herbegraven op een andere joodse
begraafplaats.
Met
de komst van Ruben en Mozes Gomperts, bankiers uit Emmerich en Kleef kwamen
hier de eerste Asjkenaziem binnen. Asjkenaziem worden ook wel Hoogduitse joden
genoemd. Ze kwamen over de oostelijke grens Nederland binnen. Het woord
Asjkenaziem is afgeleid van Asjkenaz, wat in het Hebreeuws staat voor
Duitsland, maar ook de joden van Oost-Europa worden ermee bedoeld. Deze familie
Gomperts was eveneens geen onbemiddelde familie. Ze brachten geld, goederen en
eveneens goede handelsconnecties met zich mee, waarvan Amersfoort kon
profiteren. En ach, geld was het gebied van de duivel en dat was toch een
beetje het terrein waar de christen in het algemeen de jood plaatste. In 1676
kregen ze de pacht van de Bank van Leening. Houder daarvan was beslist geen
gemakkelijk beroep. Ook toen werd de kassier bedreigd; zijn vrouw en kinderen
nagescholden. Maar opnieuw trad de Magistraat streng op, zodat het bij weinig
incidenten bleef.
Op
zekere dag deden de beide Gompertsen, broers of neven van elkaar dat is niet
duidelijk uit de gegevens op te maken, de bank met toestemming van de
Stedelijke Regering over aan hun oom Lehman. Aan diens zoon Mordechai ofwel
Marcus is te zien dat de integratie van de joden toch nog niet volmaakt is.
Hoewel hij het geschopt had tot kandidaat-notaris kwam hij niet veel verder.
Met het aanbod van de Magistraat om Bank van Leeninghouder te worden, was hij
ook niet gelukkig en met hun instemming deed hij de bank over aan zijn broer
Kosman. Deze woonde op dat moment te Praag. Hij had wel zin om naar Nederland
te komen, maar zijn Praagse vrouw Judith zag dat helemaal niet zitten. Ze eiste
dat, als ze haar koets uit was, ze onmiddellijk naar een notaris kon gaan om er
vast te leggen, dat –als het haar niet beviel in Amersfoort- zij weer terug kon
gaan naar Praag. Kosman telde er een flinke borgsom voor neer, maar over
teruggaan heeft hij Judith niet meer gehoord, zeker niet nadat hun dochter met
de Nijkerkse joodse jongen Jacob Marcus trouwde.
De
Asjkenaziem hielden niet van de gebedsdienst zoals dat bij de Sefardiem
gebruikelijk was en de Gompertsen stelden een ruimte in de Bank van Leening
beschikbaar als gebedsruimte. De Bank bevond zich in de Krommestraat/hoek
Haversteeg. Sefardiem en Asjkenaziem wilden ook dood niet bij elkaar liggen en
zo kocht de groeiende Asjkenazisch gemeenschap in 1699 een stukje grond
tegenover de Sefardische begraafplaats in eeuwig bezit aan. Het behoort nu tot
een van de meest romantische plekjes in de plantsoengordel van Zocher. Hoewel
het een rustige plek is, is het niet de bedoeling dat de huidige Amersfoortse
daklozen er hun tentje opzetten, zoals kortgeleden bij toeval werd ontdekt.
De
gebedsruimte in de Bank van Leening, die op de sjabbat en feestdagen gesloten
was, werd al snel te klein en de parnassijns die de groeiende gemeenschap
leidden, kochten in 1726 een stukje grond met behuizing van de juffrouws
Amarantia en Sophia Drakenborgh. Binnen een jaar verrees daar een vierkant
gebouw met kleine raampjes, waarvan de aslijn oost zuid-oost was, in de
richting van Jeruzalem. En ook hier weer week Amersfoort af van alle andere
gemeentes die toestemming gaven voor synagogebouw. Overal moesten deze
onopvallend tussen de huizen gebouwd worden met het liefst de voordeur aan de
zijkant, zodat geen christen in de verleiding zou komen er binnen te treden. Al
275 jaar lang is de synagoge aan de Drieringensteeg een van de pronkstukken van
de stad Amersfoort.
Er
is nog steeds geen afbeelding van de oorspronkelijke vierkante sjoel gevonden.
Door een ruzie tussen Jonas Cohen, de grote tabaksplanter en een andere
synagogebezoeker weten we dat er zich candelabers bevonden op de verhoging, de
biema in het midden van het gebouw, van waaraf uit de Torarol werd gelezen,
want hij greep zich eraan vast en het is niet duidelijk of hij van plan was er
mee te gaan meppen. Soms liepen de gemoederen met een oriëntaalse felheid hoog
op.
De
sjoel aan de Drieringensteeg werd op 8 februari 1727 in aanwezigheid van vele
hoogwaardigheidsbekleders ingewijd. Ruim 100 jaar later, in 1842/43 kreeg hij
de vorm, zoals we hem nu kennen. Stadsarchitect Ruitenberg kreeg de opdracht
het gebouw te vergroten. De rechte oostelijke muur aan de kant van de
Muurhuizen kreeg daarbij zijn ronde vorm, wat als consequentie had dat de
Heilige Arke uit 1727 vervangen moest worden. Hoewel in veel geschriften wordt
meegedeeld dat deze Arke, waarin de Torarollen bewaard worden, uit 1727 stamt,
is ze dus van een wat jonger bouwjaar.
De
vierkante ramen werden vervangen door neo-gotische spitsboogramen met
gietijzeren sponningen en pas in 1927 zal de Haarlemse glazenier Willem Bogtman
er joodse symbolen in art deco stijl in aanbrengen. De grote restauratie dan
valt samen met het 200-jarig bestaan dat groots gevierd wordt.
Blijft
de vraag of de vergroting van 1842/43 alle Amersfoortse joden kon herbergen,
vooral op speciale dagen. Zelfs nu, met zoveel minder joodse inwoners is de
sjoel bij een huwelijk bijna te klein om alle mensen te herbergen.
De
oplossing van dit probleem dacht ik gevonden te hebben in zowel artikelen in de
Amersfoortsche Courant als in de landelijke joodse pers van 1867. Daar is
sprake van een nieuwe sjoel aan de overzijde van de Kortegracht/hoek
Muurhuizen, waar nu de Cliniclowns in gevestigd zijn. Het was een inpandige
verbouwing, mogelijk van een werkplaats van de firma Visser, een joodse
middenklasse familie die veel heeft bijgedragen tot de bloei van de joodse
gemeente. Historici zeggen dat deze gebedsruimte 10 jaar naast de oude heeft
bestaan. Bij het 150-jarig bestaan van de sjoel in de Drieringensteeg dat
groots wordt gevierd, wordt niets meer van het nieuwe gebedshuis vernomen. We
blijven dus met het raadsel van plaatstekort zitten. Het zou kunnen zijn dat de
armen die slechts klompen en petten droegen, er niet binnen mochten komen.
Het
zijn de Cohens die bij een stadswandeling nu het meest ter sprake komen. Ezechiël Cohen kreeg in 1690 burgerrechten, samen met zijn
vrouw en kinderen. Hoewel de oud-burgemeester Brouwer er prat op ging
Amersfoort op de internationale kaart te hebben gebracht, was ze niet de eerste
die dat deed. Ezechiël Cohen, de tabaksplanter die
zich vanuit Amsterdam hier in de Muurhuizen kwam vestigen, ging haar voor. Hij
had een schare kinderen, die praktisch allemaal in leven bleven, een
bijzonderheid in die tijd. De dochters huwelijkte hij uit aan de grote
handelshuizen van Europa, waarmee hij hen een goede en zekere toekomst
bezorgde. Zijn zoons stuurde hij naar Arnhem, naar Nijmegen, naar Nijkerk, naar
Amsterdam en hield er ook nog een paar in Amersfoort. Niet alleen bleef zo de
tabakshandel in hun handen, maar alle Cohens hebben zich ingezet voor de groei
en bloei van de joodse gemeenschappen van al die plaatsen. Uiteindelijk keerde
Ezechiël naar Amsterdam terug. Zoon Jonas zou de enige van de
grote Cohens worden, die hier begraven ligt met vlakbij zijn zwager Abraham
Italiaander, eveneens een grote tabakshandelaar. De beide families zijn door
onderlinge huwelijken nauw met elkaar verbonden.
Abraham
Italiaander kocht, geholpen door zijn vader Benjamin op 15 mei 1726, het pand
Breestraat 76 om er tabak in op te slaan. Een kleine 20 jaar later verkoopt hij
het pand aan zijn zwager Jonas Cohen. Het is dan geschikt gemaakt als pakhuis.
Jonas zelf woont in een huurhuis op de hoek van de Kamperbinnenpoort en de
Muurhuizen, nu Kamperbinnenpoort nr. 2. De huur daarvan bedroeg fl. 108,- per
jaar.
Na
het overlijden van Jonas valt Breestraat 76 aan zijn zoon Benjamin. Als
Benjamin in 1800 te Amsterdam overlijdt, komt het pand weer in andere handen,
want zijn Abraham, kleinzoon Jonas Daniel Meijer en schoonzoon Levy Oppenheim
verkopen het aan graanhandelaar Otto de Vries, die noch familie noch joods is.
Maar in 1904 komt het pakhuis weer in joodse handen; eerst koopt
tabakshandelaar Abraham Herschel het pand en nog geen maand later is de joodse
koopman Jonas van Vollenhoven er eigenaar van. Daarna treffen we geen joodse
koper meer aan en uiteindelijk wordt het pand een deel van Museum Flehite.
Maar
ook in de St. Aegtenkapel was tabak van de Italiaanders opgeslagen en wel van
de eerste Italiaanders die van Amsterdam naar Amersfoort waren gekomen, n.l.
Isaac en Benjamin. Ze hadden het in 1724 gehuurd voor de somma van 60 gulden.
En direct aan de overkant van deze Middeleeuwse kapel op’t Zand 44, toen nr. 10
was pakhuis ‘de Tabaksplant’ in gebruik bij Abraham Italiaander.
In
Amersfoort hebben meerdere panden de naam ‘Tabaksplant’gedragen.
We
keren weer terug naar de familie Cohen. Jonas laat, zoals dat heette, het
buiten ‘De Vinkenhoef’ in Hoogland timmeren, waar Cohen huwelijken werden
gesloten en beroemde Cohen kinderen werden geboren. Op de Vinkenhoef werden
vinken gevangen. Misschien omdat joden wel vinken mogen eten, maar niet als ze
geschoten zijn. Zowel Jonas als ook zijn zoon Benjamin ontvingen veel gasten.
Zoon
Benjamin wordt geboren in 1725 geboren. Hij wordt de beroemdste van alle
Cohens. Veel van wat hij bezeten heeft, is nog in Amersfoort terug te vinden en
dan vooral het ‘Huis met de paarse ruitjes’ aan de Zuidsingel. Maar ook de twee
karakteristieke huisjes voor de synagoge aan de Kortegracht die hij de joodse
gemeente in 1780 schonk. Een ervan werd bestemd tot leerhuis en zou dat tot
lang in onze eigen tijd blijven. Veel later gaf de arts Isaac Weijl er avond
aan avond les in de Hebreeuwse wetenschap. Naast arts was deze ook de eerste
jood in Nederland die lid van een gemeenteraad werd en wel de Amersfoortse. Hij
hielp tevens de joodse gemeenschap door de emancipatie perikelen heen.
De
groten van het eerste uur, de families Italiaander en Cohen zijn uit het
straatbeeld verdwenen, maar een andere, wat minder rijke, doch vooraanstaande
familie is gebleven en heeft er tot na de Tweede Wereldoorlog nog geleefd,
namelijk de familie Herschel.
Doordat
de oude begraafplaats aan de Bloemendalse Poort niet is geruimd en de
grafstenen vaak nog goed te lezen zijn, kunnen we de steen uit 1809 waarop de
naam van Abraham Herschel, voorkomt, nog terugvinden. Hij werd ook genoemd
Messerits, de plaats waar hij vandaan kwam. Hij is bekend gebleven als
administrateur van Benjamin Cohen, wiens zaken hij behartigde, vooral in
verband met stadhouder Willem V en zijn doortastende vrouw Wilhelmina van
Pruisen. Daarnaast was hij leraar en rabbijn van de gemeente en zelf eveneens
tabakshandelaar.
Zijn
zoon Eleazar was groothandelaar in tabak en regelde de verkoop van het huis
Rommelenburg, dat toebehoorde aan de zoon van Benjamin Cohen, Ezechiël. Dit huis moet even indrukwekkend zijn geweest als
de nu nog bestaande panden aan de Zuidsingel en Westsingel. Het heeft gestaan
aan de kop van de Kortegracht, tegenover Tinnenburg, waar in het verleden de
familie Italiaander gewoond heeft.
Eleazar
Herschel was gehuwd met de dochter van Jacob Abraham van Gelder en met deze
persoon zijn we beland bij de sociale zorg van de joodse gemeenschap. In het
verzuilde Nederland moest elke religie zorg dragen voor zijn eigen armen en
Jacob van Gelder liet bij zijn dood in 1877 een bedrag van fl. 80.000 na als
begin kapitaal voor de bouw van een joods bejaardenhuis. Hij had er zelfs al
een naam aangegeven Mischenis Zikeinim de Jangcoph (waarschijnlijk is de juiste
naam Misjkenous Zekeniem) –woonplaats van Jacob voor ouderen-, want hij ging er
vanuit dat velen hem in giften zouden navolgen. Zo groot was zijn vertrouwen
dat hij van het overige geld zelfs een weeshuis had gepland met de naam Newei
Jangcoph legadlei Jethonim (woonplaats van Jacob voor de opvoeders van wezen).
De
Herschels blijven nauw betrokken bij de Jacob Abraham van Gelder Stichting, die
nog steeds bestaat en bedoeld is om financiel bij te springen als dat om
sociale redenen nodig is.
Een
van die gulle gevers, waarop Jacob gehoopt had, had Meijer Salomon Abrahamson
moeten worden, die in 1873 een groot deel van de nieuwe begraafplaats aan de
Soesterweg financierde, omdat de Bloemendalse Poort vol was. Helaas voor de
gemeente kreeg hij hier onenigheid en schonk hij fl. 80.000 aan de armen van
Palestina, zoals het Heilige Land destijds in z’n geheel heette.
Onverwacht
kreeg ikzelf een brief van een achterachterkleinzoon van een zekere Elizabeth
Aronson, die gehuwd was met een Londense hoedenmaker. Kennelijk had dat zoveel
geld opgebracht, dat Elizabeth in haar testament bepaalde dat de grafstenen van
haar familie aan de Bloemendalse Poort ervan opgeknapt moesten worden en
bedacht ze ook ruimhartig de arme Amersfoortse weduwes.
Het
jodendom draagt sociale zorg hoog in het vaandel. In Amersfoort is de kille, de
joodse gemeente begonnen met een 'busdokter'; hij kreeg uitbetaald uit een
busje. In het in de Tweede Wereldoorlog zoekgeraakte notulenboek viel in de
Jiddische taal te lezen: 'dat geresolfiert geworren ist, das rebbe Jouel roufe
soll sein roufe for die selbige, die fon Kahl pretendieren Ihne zu bedienen' of
vrij vertaald: er is besloten dat rebbe Jouel, arts, als zodanig zal optreden
voor degenen, die ten laste van de gemeentekas medische hulp wensen. Natuurlijk
behoefde dr. Joël zijn diensten niet voor niets te verlenen. Voor zijn medische
hulp, waarbij het verstrekken van geneesmiddelen inbegrepen was, blijkens de
bovengenoemde notulen, kreeg hij de beschikking over de inkomsten der gemeente.
Dat bestond uit -matze-, slacht-, plaatshuur-, kaarsen- en loelofgelden die de
joodse gemeenschap blijkbaar om de een of andere reden hief. Matzes worden
gegeven met het pesachfeest dat in de lente valt en met de loelaf, de
plantenbundel wordt dank uitgesproken aan G’d na het binnenhalen van de laatste
oogst in het najaar.
Een eigenaardige vorm van
armenzorg was het systeem van 'pletten of billetten'. Men kon aan tsedaka -
weldadigheid geven door een van deze biljetten te kopen van de parnassiem, de
bestuurders. Het waren een soort waardebonnen die aan de doortrekkende armen
gegeven werden. Daarmee konden deze dan hun voedsel en/of onderdak betalen.
Opnieuw
gaan we terug in de tijd. Op 10 maart
1738 bepaalde de Magistraat dat er geen logement mocht worden gegeven aan
vreemde ‘smousen’, tenzij achter de wal.
Op 19 juni 1741 was door de Regeerders van Amersfoort
verboden arme joodse reizigers en passanten onderdak te geven op straffe van
een boete van ¦ 25.
Maar
Gerrit Samuelse kreeg wel toestemming om passanten te laten logeren. Sibilla Hartog, een weduwe die in de Utrechtsche
Poort woonde, wilde ook graag wat bijverdienen met logies geven, maar ze kwam hiervoor
niet in aanmerking. Salomon Gerson Cohen wel, omdat zijn pas overleden vader al
de kost had verdiend met logies geven. Hij mocht bedden voor reizende joden
spreyden en een tijd lang te logeren hebben.
Door al deze regels was het voor de joodse gemeente een
uitkomst toen men speciale huizen voor 'passanten en bedelaars' mocht inrichten
in de Valkestraat en de Drieringensteeg.
Op
doortocht van Frankfurt a/d Main naar Amsterdam overleed februari 1761 te
Amersfoort een zekere Abraham, penningmeester van genoemde Duits-joodse
gemeenschap en werd op de begraafplaats Bloemendalse Poort begraven. Kennelijk
was hij een belangrijk man, want hij kreeg hier zelfs een grafsteen.
Minder
mild was men geweest bij een andere doortrekkende rabbijn, die september 1735
door een menigte joden naar zijn hotel werd gebracht. Deze El'azar Brody was slechts op doortocht van Polen
naar Amsterdam. Op het oog lijkt het erop dat het stadsbestuur hem veel eer gaf
door twee schildwachten voor het hotel te plaatsen, maar bij nader onderzoek in
het archief blijkt er iets heel anders aan de hand te zijn geweest.
De regeerders van Amersfoort
schrijven twee brieven, waarin zij de Couranten van Amsterdam en Haarlem
verzoeken een rectificatie te publiceren. Deze couranten hadden op de 17e
september geschreven dat voor het logement van de rabbijn van Broda twee
schildwachten waren geplaatst in opdracht van de stedelijke regering en dat hij
bij het verlaten van de stad door een escorte was begeleid. Gezien de boze
reactie van de Magistraat op deze berichten moet men de schildwachten zowel als
de escorte als een teken van achterdocht beschouwen. De Magistraat verwerpt de
beschuldigingen door te zeggen dat de commanderende officier dit op eigen
initiatief zou hebben gedaan.
Achterdocht, maar nu met rede, is
er bij de vraag van Franciscus Marcus om weer hier te komen wonen. Hij blijkt
van geboorte een Amersfoorter te zijn. Na een tweejarig verblijf te Zwolle, is
hij uit die plaats verbannen en weer teruggekeerd naar zijn geboortestad.
Natuurlijk wil de Stedelijke regering weten waarom hij verbannen is. Het blijkt
uit een brief die de Magistraat van Zwolle schrijft dat deze Franciscus samen
met drie andere joden een boer uit Campen beduveld heeft, waarvoor hij twee
jaar in het gevang te Zwolle had doorgebracht. Helemaal schuldig acht het
stadsbestuur van Amersfoort hem niet, omdat hij het niet alleen heeft gedaan,
maar hij moet wel binnen zeer korte tijd uit de stad verdwijnen.
Wat een zekere Mozes Hertog en
zijn moeder op 20 juni 1735 misdaan hebben, moet dusdanig erg zijn dat ze hun
huis in de Valkestraat onmiddellijk moeten verlaten en de stad binnen 24 uur.
Dat het niets met jodenhaat te
maken had, zien we aan het toestaan van dansen op bruiloften. Zolang dit in de
een of andere herberg gebeurt op maandag, dinsdag en woensdag en niet in de
omgeving van een kerk of het stadhuis vindt de Magistraat het best. Of iedereen
zich het huren van een herberg en muzikanten kon permitteren, is de vraag.
Eigenlijk geven de vele briefjes
van onvermogen bij huwelijksaangiften daar al antwoord op.
Om een indruk
te geven van de kapitaalkrachtigheid van de joden vond ik in 1860 dat de meeste
van de 446 joden hoofdzakelijk tot de kleine tot zeer kleine kooplieden
behoorden. Het is een raadsel hoe de vele slagers, pettenmakers en kleermakers
een droge boterham konden verdienen. In 1901 waren 66 van de 370 joden
aangewezen op steun.
Tijdens
de cholera epidemie van 1866 werd voor de minvermogende geloofsgenoten
uitgereikt: 1038 halve Ned. ponden vlees, 684 id. rijst, 2500 [of 250?-red.]
id. brood, 3 balen zeegras, 52 hemden, 29 kussens, 22 matrassen, 23 dekens, 10
lakens, verscheidene kledingstukken, zelfs kalk enz. enz., en daaraan besteed
ruim fl. 600.
Opvallend
is dat de getuigen bij de huwelijken meestal joden zijn en vaak familieleden
van het bruidspaar, maar bij de geboortes zien we veel niet-joodse getuigen,
vaak collega kooplieden, die daarmee een klein centje bijverdienden, want het
gros van de mensen was arm.
Het
overlijden wordt in de jaren 1812-1873 aangegeven door de kosters van de joodse
gemeente, vader en zoon Levits, die tevens de acht-dagen oude jongetjes
besnijden. Ze zijn zeer kundige moheliem, besnijders, want nergens ben ik
tegengekomen dat een jongetje na zijn briet miela, zijn besnijdenis overlijdt.
Wel was de kindersterfte hoog, evenals het aantal slachtoffers van epidemieën.
Maar
arm of rijk; De joodse Amersfoorters liggen naast elkaar in dezelfde
doodskleren en dezelfde eenvoudige houten kist in eeuwige rust op de Bloemendalse
Poort en na 1873 achter het karakteristieke kleine huisje aan de Soesterweg dat
nu vanaf het voorjaar tot in de herfst een grote bloemenweelde toont. Daar
waakt al de 4e generatie Hemmersvrouwen, van wie de tweede, Gerritje
zelfs haar 65-jarig jubileum vierde. Bij haar 60-jarig jubileum kreeg ze een
eremedaille in zilver, verbonden aan de Orde van Oranje Nassau, maar een nog
grotere waardering waren de woorden van de toenmalige voorganger die haar een
levend archief noemde, waar geen computer tegen op kon. En destijds waren de
computers nog een kamer groot en hadden nooit in haar huisje gepast.
De begraafplaats aan de
Soesterweg is vermoedelijk een van de eerste werken die de in 1871 aangestelde
stadsarchitect W.H. Kan heeft ontworpen.
Op
vele grafstenen van zowel de begraafplaats aan de Bloemendalse Poort als ook
die van de Soesterweg is de familienaam Schaap gebeiteld, hoewel de leden van
deze familie vaak tijdens hun leven ergens anders woonden.
De
meeste Amersfoortse Schapen hadden hun nering in de Langestraat.
Stammoeder
Dina Isaacs trouwde met Levie Mozes Schaap. Deze overleed in 1803.
Dina's derde kind werd Clara genoemd en deze trouwde met Hartog Abrahams, een koopman die later de voor onze stad bekend klinkende naam Herschel aannam. Dina's vier zoons deden het allen goed en zaten in de manufacturen. Ze bleven met hun gezinnen rondom moeders kugel -een soort joodse Jan in de zak- hangen. Van de Amersfoortse bevolking kregen ze allen een bijnaam om ze van elkaar te onderscheiden: Joseph heette 'Schaap in 't Lammetje', omdat er zich boven het raam van zijn winkel Langestraat 89 een afbeelding van een lam bevond. Zijn dochter Dina werd 'Dina van 't Lammetje' genoemd ter onderscheiding van haar nichtjes met die naam. Bij zoon Benjamin moesten de klanten een paar treetjes op om in de winkel Langestraat 42 te komen en daarom werd hij 'Schaap in 't Trappetje' genoemd. Zoon Hijman resideerde op Langestraat 36 onder het uithangbord 'Schaap in den Herder'. Oudste zoon Mozes was het gewone 'Schaap'.
Wat deed Benjamin, zoon van Mozes Schaap, die dus de
gewone Amersfoortse Schaap was, voor de kost? Hij kocht om te beginnen een huis
in de Langestraat voor ¦ 1750,-- en was eerst collectant van de 'geoctroyeerde Utrechtse
Sociëteit van Loterij'. Later werd hij collectant voor de Staatsloterij samen
met zijn zoon Raphaël. Naast de loterij hadden ze ook
een effectenmakelaarshandel. De firma verloor veel geld, toen tijdens de
Spaanse oorlog van 1834-1840 de Spaanse effecten kelderden. De familie moest al
haar goud en zilver verkopen om haar crediteuren te betalen.
Na deze slechte ervaring begon zoon Raphaël BMzn met zijn broer Levie, die Leib werd genoemd,
een wijnhandel. In ruim honderd jaar was er voor de joden toch veel veranderd.
In 1724 werd er in een acte nog eens goed op gewezen dat joden geen lid mochten
worden van het wijnkopersgilde. En nu stond open en bloot op het lakzegel
waarmee de flessen werden afgesloten: 'Schaap en broers, handelaren in kosjere
wijn'. Doch ook de wijnhandel kende moeilijkheden. Bovendien had Levie geen lol
in de wijnhandel, hij wilde veel liever rabbijn worden. Gelukkig werd dit
verlangen gehonoreerd. Hij studeerde aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium
te Amsterdam, dat nog steeds bestaat en
bekwaamde zich verder in het buitenland.
Na wat omzwervingen werd hij door opperrabbijn Aron
Mendez Chumaceiro (spr. Uit Tsjoemazeiro) op 5 mei 1848 geïnstalleerd tot opperrabbijn van het ressort Amersfoort,
wat betekende dat hij ook de verantwoording kreeg voor Utrecht, Maarssen,
Uithoorn, Vreeland, Wijk bij Duurstede, Rhenen en Veenendaal. De joodse
gemeente Utrecht was veel kleiner dan die van Amersfoort, mede omdat er pas
heel laat in de tijd joden werden toegelaten.
Hester
Schaap, de oudste dochter van stamvader Levie Mozes behoorde met haar man,
Hartog Jacobs tot de eerste joden die zich in Utrecht mochten vestigen. Dat
moet vòòr 1779 zijn geweest.
Opperrabbijn Levie Benjamin Schaap was tolerant en wist
joodse godsvrucht te paren aan algemene cultuur. Hij behoorde tot de eersten
die hun leerredes/preken in het Nederlands hielden. Zowel onder de orthodoxe
als onder de liberalere gemeenteleden had hij veel vrienden. Een jaar na zijn
installatie tot opperrabbijn trouwde hij met de 9 jaar jongere Sophia Norden.
In het jaar 1859 toen zijn vrouw in verwachting was van hun achtste kind,
overleed deze geliefde rabbijn aan roodvonk. Hij is door de schilder Jozef
Israels vereeuwigd.
14 jaar na het overlijden vestigde de eerder genoemde
opperrabbijn Aron Mendez Chumaceiro zich hier met zijn tweede vrouw Sara Vaz
Dias. De reden is onduidelijk. Het zou kunnen zijn dat hij benoemd werd in de
synagoge aan de Kortegracht, die van 1867 tot 1877 bestaan heeft, want hij
verbleef hier van 1871 tot begin 1875. Er werd hier zelfs een zoon van hem
geboren.
Opperrabbijn Jonas Daniel Wijnkoop (1842-1910)
Amersfoort was vanaf 1813 hoofdsynagoge en zou dit ruim
honderd jaar blijven tot 24 juni 1917, waarna Utrecht deze functie overnam. Als
hoofdsynagoge had Amersfoort het recht en de eer een opperrabbijn te
huisvesten. Men kreeg hier te maken met de ene na de andere opperrabbijn ad
interim. Men ging dus naarstig op zoek naar een nieuwe functionaris die pas in
1902 werd gevonden in de persoon van de taalkundige en bijbelexegeet Jonas
Daniel (Joseph David) Wijnkoop. Naast zijn opperrabbinaat was deze ook privaat-docent aan
de Universiteit van Amsterdam en schrijver van verscheidene studies in
verschillende talen.
Maar de Amsterdamse joodse bestuurders
waren niet blij met zijn gecombineerde functie van opperrabbijn van Amersfoort
en leraarschap aan het Nederlands Israëlitisch Seminarium en dwongen hem
een keus te maken. Die viel negatief voor Amersfoort uit. Alles bij elkaar was
hij slechts 1½ jaar hier en werd de zware taak vvan opperleider weer op de schouders
van de hoogbejaarde reb Chajiem Hurwitz gelegd, die vanaf zijn 20e
de steun en toeverlaat van de gemeenschap was..
J.D. Wijnkoop was de vader van
David Wijnkoop die jarenlang lid van de Amsterdamse gemeenteraad was en voor de
CPN in de Tweede Kamer zat.
Reb
Chajiem Hurwitz was een
bijzonder kleurrijk figuur, al was hij altijd in het zwart gekleed. Hij was afkomstig
uit Bellinowitz, Russisch Polen en al op zeer jonge leeftijd naar Amersfoort
gekomen. Meer dan 60 jaar heeft de gemeenschap geleid. Hij had een zoon, Jacob
die op 24 jarige leeftijd wilde trouwen met Sara Bakker. Reb Chajiem was het
daar helemaal niet mee eens en gaf geen toestemming. Ondanks dat de gemeente
hem respecteerde, gingen ze als een muur van bescherming om de jonge man heen
staan. Op het stadhuis zien we de delegatie verschijnen: Raphaël Schaap,
gedelegeerde van de 1e klasse der staatsloterij; Mozes de Zoete,
pettenmaker, Gerrit van Gelder, tabaksverkoper en zelfs voorzanger Soesman van
Itallie. Het echtpaar Hurwitz kreeg 4 in leven gebleven kinderen.
Voor die
kinderen en de kindertjes de Vries en de kinderen van bakker Snatager en die van
de kleermakers Lombard en van Duuren, van de slagers van der Sluis, van Gelder
en van Beek afkomstig uit Nijkerk waren in 1836 twee scholen: een voor
betalende kinderen en een voor niet-betalende kinderen. Er werd maatschappelijk
onderwijs en godsdienstonderwijs gegeven.
En
mochten wij denken dat alleen onze huidige kranten ingezonden brieven opnemen –
mooi niet. In 1866 verschijnt in de landelijke joodse pers een ingezonden brief
over de beroerde staat van het Amersfoorts-joods onderwijs. De kinderen weten
niets en leren niets, zelfs geen vak. Bij hun ouders thuis leven ze van de
bedeling en als ze hun eigen gezin gaan stichten, is dat al een gewoonte
geworden en lopen ze met de bedelzak. En wiens schuld is dat – van de
onderwijzer en van het armbestuur dat maar geldelijk blijft ondersteunen.
Wekenlang wordt er over de kwaliteit van leraar Abraham Jacob Klasser
gediscussieerd. Tevreden oud-leerlingen bemoeien zich ermee. Een goede
onderwijzer die door de slechte betaling een nering in galanterieën moet
opzetten om het hoofd boven water te kunnen houden, die kan zich toch ook niet
optimaal wijden aan onderwijs!
Maar
hij heeft het toch een stuk beter dan Awrohom Hagenau die in de 18e
eeuw de kindertjes weg wijs maakte in de Tora en de zedenleer van het jodendom.
Deze kreeg voor z’n gesappel slechts fl. 8,-- per maand. Kennelijk wilde men
hem graag hier houden, want zijn salaris werd enkele jaren later met 100%
verhoogd. Er hebben veel schoolhouders in die begintijd hier rondgelopen,
waarvan de naam De Vries voor Amersfoort een blijvertje is geworden, want er
waren er nogal wat met die achternaam.
In
1913 werd Jacob van Dam hier aangesteld
als voorganger en onderwijzer. Hij heeft de gemeenschap tot zijn deportatie in
1943 trouw gediend. Enkele jaren geleden vond Rita Hunink bij een opknapbeurt
van haar huis in de Schimmelpenninckstraat een liefdesbrief van hem. Ze nam
contact op met zijn dochter die, in tegenstelling tot haar ouders, de oorlog
wel had overleefd en uiteindelijk met haar gezin in Amerika was beland. Deze
kwam eerst om de brief persoonlijk in ontvangst te nemen en bij de uitreiking
van het boek over de Schimmelpenninckbuurt was ze eregast.
Hoe
geïntegreerd de joden ook waren, lid van de Maatschappij
tot ’t Nut van het Algemeen konden ze niet worden, omdat deze vereniging op
christelijke grondslag was gevestigd. Daarom werd er landelijk in 1849 een
eigen Maatschappij tot Nut der Israëlieten
opgericht. Op 26 december 1869 kwam ook in Amersfoort een afdeling tot stand.
Van
een heel andere strekking, maar toch een teken van volledig Nederlands
burgerschap is de benoeming tot Hofleverancier van de Baarns joodse
vleeschhouwer Meijer Meijers door Z.K.H. Prins Hendrik, de Zeevaarder. De
joodse gemeente was er zeer trots op en het werd breed uitgemeten in de joodse
pers. Dat was op in 1866. Vijf jaar later valt deze eer te beurt aan de
Amersfoortse Philip Meijers, boek- en kunsthandelaar.
Doordat
Abraham Herschel lid was van de Vrijmetselaarsloge 'Jacob van Campen', weten we
dat joden daar wel welkom waren evenals bij de sociëteit Amicitia, waarvan deze
zelfde Herschel secretaris was. Deze
Abraham Herschel die leefde van 1824 tot 1929 was naast gemeenteraads lid
tevens bestuurslid van Volkshuisvesting en president-commissaris van de
vroegere Amersfoortsche tram. Bijzonder is dat hij ridder in de civiele orde
van (Jezus Christus) van Portugal was. Deze onderscheiding was hem te beurt
gevallen voor zijne verdiensten inzake het tabaksregime. In de oorlogsjaren
1914-1918 was hij bovendien lid van de Rijksdistributiecommissie voor tabak.
Als u Amersfoort via de Ring
en Hogeweg uitgaat richting Hoevelaken, passeert u vlak na het viaduct aan de
rechterkant een herenboerderij met de naam Maxhoeve. Dit was ooit in het bezit
van Abraham Herschel en is omstreeks de eeuwwisseling ontworpen door H. Kroes. Deze ontwierp in 1904 tevens het pakhuis
Grote Koppel voor de joodse firma J. van Vollenhoven, afdeling Koloniale Waren.
De goederen werden per schip aangevoerd via de toenmalige Zuiderzee en de
rivier de Eem.
Het
chewrelokaal neemt binnen een joodse gemeente een centrale plaats in. Chewre's
zijn broederschappen en zusterschappen, waarvan er verschillende binnen een
joodse gemeente fungeren.
In
vroegere jaren zag de gemeenschap er heel wat levendiger uit met naast de
Talmoed Tora – het leren van Tora, de chewre Bikoer Choliem voor het
ziekenbezoek dat nu individueel wordt gedaan, Tif'èrèt Nasjiem waarbinnen
vrouwen zich bezighielden met sociaal werk, tsedaka - weldadigheid, door onder
andere voor arme gemeente-leden te zorgen; chewre Klee Kodesj, het
vrouwengenootschap, opgericht in 1911, dat zich bezighield met onderhoud en
herstel van heilige sjoelvoorwerpen, zoals het herstel van toramanteltjes.
Een
chewre die nog steeds bestaat is de chewre kediesje, die zich bezighoudt met
stervensbegeleiding, verzorgen van de overledenen en het voorbereiden voor het
begraven.
Maar
ook aan ontspanning werd aandacht besteed.
In
1913 werd Chizzoek Emoena opgericht ter lering van jongelui; er werden
cursussen, voordrachten en lezingen gehouden om joodse wetenschap, joods denken
en leven in de jeugdige harten van Amersfoorts jong Israël op te wekken of
voort kweken, zoals de wervende prospectus mededeelt. Voorganger M. Zadoks en
onderwijzer J. van Dam nemen hiervan de leiding op zich. In 1923 wordt het
10-jarig bestaan ervan gevierd.
In
1917 worden de toneelvereniging ‘Nieuw Leven’ en de ‘Vereniging Joodsch
Militair Tehuis’ opgericht en in 1927 de vereniging ‘Nut en Genoegen’, in het
Hebreeuws Toungeles Wesimgo. De hele joodse gemeenschap was er lid van en Phili
Rintel, bij oudere Amersfoorters vast nog bekend, was er tot het einde in 1941
voorzitter van. Na de oorlog was het o.a. Phili Rintel die zich totaal heeft
ingezet voor de wederopbouw van de joodse gemeenschap Amersfoort, waarin hij
prima is geslaagd.
De
feestavonden en toneelvoorstellingen werden meestal gehouden in ‘de Valk’ en
lezingen in het gebouw ‘Concordia’ aan de Langestraat.
Omdat
de regering geen legerrabbijn wilde aanstellen, nam Nut en Genoegen in 1939 de
taak op zich om de vele joodse militairen die in en rondom Amersfoort bijeen
waren gebracht te voorzien van kosjer voedsel en een gastgezin, zodat ze op
sjabbat toch nog een beetje de sfeer van de rustdag konden proeven en de dienst
in de synagoge konden bijwonen. Het joods militair tehuis stond aan de Kamp en
het was Arie van Tijn die zich hier bijzonder voor heeft ingespannen. De naam
van zijn zoon Maurits is vereeuwigd in het M. van Tijnpad in de wijk
Rustenburg, ter herinnering aan het heldhaftig gedrag dat hij in het verzet
heeft getoond. Helaas is hij in 1944 in Polen omgebracht.
Joodse
militairen van onze tijd, die kosjer wilden eten, konden dat lange tijd in het
Sinai Centrum aan de Laan 1914 doen. Waarschijnlijk krijgen ze nu
diepvriesmaaltijd uit dat centrum.
Uit vele krantenberichten komen joden naar voren die
in de joodse gemeente zowel als in het maatschappelijk verkeer veel hebben bijgedragen.
Naast de aktieve Herschels vinden we bijvoorbeeld de chirurgijn en vroedmeester
Levie Ephraïm Visser, die op 18 mei 1875 zijn 50-jarige praktijk herdacht. Zijn
studie medicijnen had hij te Utrecht gedaan. Omdat hij in 1875 al min of meer
arts in ruste was, heeft hij waarschijnlijk in datzelfde jubileumjaar het
voorzittersschap van de joodse gemeente op zich genomen, al gaf hij spoedig de
voorzittershamer weer uit handen. Maar hij bleef ook daarna lid van de
kerkeraad en tot aan zijn overlijden werkte hij voor de
liefdadigheidsvereniging ‘chewre kediesje gemieloet gasadiem’.
Hij was de zoon van Kaatje
Herschel, die al op jonge leeftijd weduwe geworden was en naast handelsvrouw
ook een achttal kinderen alleen moest opvoeden. Een feministe à la lettre, al zal ze dat zelf niet zo gezien hebben.
Levie
Ephraïm Visser vervulde in het maatschappelijk leven vele
functies. Zo wordt hij genoemd als president van de burger-sociëteit
‘Philharmonia’. De leden van deze sociëteit kwamen samen in ‘Het Valkje’, een
zeer oude herberg aan de Valkestraat nr. 14 die al genoemd wordt in 1568. Er
was nog een andere sociëteit, ‘Unitas’ die onder leiding stond van J. Sinnige,
welke leden samenkwamen in café Muller (veel later Schwemmer genoemd). J.
Sinnige wist chirurgijn Visser in 1882 over te halen hun sociëteiten te
verenigen tot de nieuwe sociëteit ‘Vereeniging’ met nu samen 38 leden. De
lokaliteit waar men samenkwam, was allerellendigst en in 1897 kocht men het
gebouw en werd het stukje bij beetje vergroot, zodanig, dat het zich op den
duur uitstrekte van Valkestraat tot Stovestraat en haar ledental eveneens een
grote bloei doormaakte.
Het was dan ook geen wonder dat de burgemeester, wethouder en secretaris van de burgerlijke gemeente zijn stoffelijk overschot naar de begraafplaats op de Bloemendalse Poort begeleidden.
Op
rechtskundig gebied treffen we procureur Mr. Jacobus Bernardus Heijmans aan,
geboren circa 1781 te Nijmegen en gepromoveerd in 1811 te Leiden, waarna hij te
Amersfoort vestigde als advocaat. Hij werd bij acte van september 1813 door de
keizerin-regentes van Frankrijk aangesteld als avoué (procureur). Daarmee was
hij waarschijnlijk de oudste procureur en rechter-plaatsvervanger in het rijk,
want hij bekleedde de eerstgenoemde betrekking 55 jaren en de laatstgenoemde 30
jaren. Over hem lezen we dat hij oud-kapitein bij de dienstdoende schutterij
geweest was, oud-auditeur bij den schuttersraad, curator der Latijnsche scholen
en corresponderend lid van de Hoofdcommissie tot de zaken der Israeliëten. Tevens was hij president van de Commissie over
Openbare Israelitische Schoolcommissie, samen met L.E. Visser, thesaurier; R.
Schaap, secretaris; J.E. Herschel, lid, de andere groten van de joodse
gemeenschap. Toen hij op 87-jarige leeftijd overleed was hij nog voorzitter van
de joodse gemeente.
Zijn
moeder was Abigael Cohen, van de belangrijke en voor Amersfoort bekende
Cohenfamilie.
In
zijn jonge jaren was zijn neef Godert Cohen uit Nijmegen naar Amersfoort
gestuurd om het vak van boekhandelaar te leren bij S. van Gelder en kwam
zodoende vier jaar in huize Heijmans wonen. Tussen de beide neven groeide een
vriendschap die hun hele leven bleef.
Hoewel
de Cohens overal de tabakshandel bevorderden en er zelf ook wel bij voeren,
lukte het in Nijmegen niet zo erg. Uiteindelijk kozen de Nijmeegse Cohens voor
het boekenvak, waar uiteindelijk de zeer bekende uitgeverij Gebr. E. & M.
Cohen uit voortkwam. Helaas heeft de oorlog van 1940/1945 ook deze uitgeverij
de das omgedaan en werd de zaak overgenomen door Unieboek Bussum.
In
1894 werd bij het verbouwen van het huis van Anna van der Heijden aan de
Nieuwstraat een bijzondere vondst gedaan, die bestond uit een grote en twee
kleine kruiken met goud- en zilvergeld. De grote kruik bevatte 25 pond 3½ ons
gouden; de twee kleine kruiken samen 19 pond 4 ons zilveren munten; de gouden
munten waren alle gaaf, de zilveren meestal geoxydeerd. Men riep er de
specialist Jacob Schulman bij. Deze zag meteen dat er enkele hoogst zeldzame
muntstukken bij waren. De oudste munt was van 1504 en de jongste van 1558. De
schat zou dus een dikke 330 jaar verborgen zijn geweest. Op 26e
februari werden de munten tijdelijk overgebracht naar het Koninklijk Kabinet
van munten, penningen en gesneden steenen te Den Haag waar zij werd beschreven,
en op 18 juli 1894 te Amsterdam verkocht.
Jacob
Schulman kwam van oorsprong uit Hilversum en had als hobby het verzamelen van
munten uit het voormalig Nederlands-Indië en penningen. Van zijn hobby maakte
hij zijn beroep. Zijn grote specialisaties waren Oosterse munten en munten van
Portugal/Brazilië en van het overige Zuid-Amerika. In 1880 bracht hij zijn
eerste catalogus van Nederlandse munten uit. Zijn numismatisch bedrijf was
gevestigd aan de Langestraat (thans nr. 28), hoek Lieve Vrouwestraat. In 1889
hield hij zijn eerste muntenveiling op eigen naam. Vijf jaar later veilde hij
een groot deel van de Amersfoortse muntschat. Door al deze activiteiten werd de
behuizing te Amersfoort te krap en verhuisde het bedrijf in 1902 naar
Amsterdam, waar zijn zonen bij hem in de zaak kwamen en bekendheid kregen tot
ver buiten de Nederlandse grenzen.
Leuk
is het te vermelden dat Jacob Schulman naast zijn dagelijks werk van 1882-1883
secretaris was van de Oudheidkundige vereniging Flehite.
Het
2oo-jarig bestaan van de sjoel in 1927 werd groots gevierd. Het gebouw opnieuw
werd gerestaureerd, nu onder leiding van de Amsterdamse architect Harry Elte.
Daarbij werden de bijbelse voorstellingen in glas en lood door de Haarlemse
glazenier Willem Bogtman aangebracht.
Deze hadden veel te leiden van de Tweede Wereldoorlog en zijn in 1949 door de
Amersfoortse glazenier Luigjes gerestaureerd.
De
restauratie van het zogenoemde gouden parochèt, het
voorhangsel voor de Heilige Arke, werd ter gelegenheid van het 200-jarig
bestaan mogelijk gemaakt door een gift van koningin Wilhelmina. Haar naamgenoot
Wilhelmina van Pruisen heeft de sjoel in 1787 een lap goudbrocaat geschonken om
daarvan een voorhangsel te maken uit dankbaarheid voor de hulp en bescherming
die vooral Benjamin Cohen Amersfoort haar en haar man had geboden. Prins Willem
V zelf offerde een geldbedrag, waarvan een grote chanoeka kandelaar is gemaakt,
waarop zijn naam prijkte. Wanneer die verdwenen is, weet ik niet. Ik neem aan
dat ook daaraan de Tweede Wereldoorlog debet is. Het parochèt is te teer en te kostbaar om nog langer in de
synagoge te hangen en heeft een vaste plaats gekregen in Museum Flehite, samen
met het portret van de prins dat deze aan Benjamin Cohen heeft geschonken.
Jarenlang heeft het in het stadhuis gehangen, nadat een afstammeling van
Benjamin dat aan de gemeente Amersfoort heeft afgestaan.
Bij
de viering in 1927 was burgemeester graaf van Randwijck eregast en hij vertelde
hoeveel hij en zijn voorgangers de joodse inwoners waardeerden om hun inzet
voor de stad.
De
plechtigheid begon met het binnenbrengen in de jubilerende sjoel van 14
torarollen vanuit het gebouw aan de overkant, dat in 1865 werd neergezet om als
joodse school dienst te doen. Het zal toen een heel modern gebouw zijn geweest,
maar toen ik er in 1947 mijn eerste joodse les kreeg, maakte het een heel
sombere indruk. Als ik de boeken van Singer lees, waarin hij het
oost-europesche jodendom beschrijft, komt dat donkere gebouw uit de
Drieringensteeg bij mij naar boven. Het dient nu als gemeenschapshuis, waar na
de sjoeldienst koffie wordt gedronken en feestjes die samenhangen met joodse
gebeurtenissen, worden gevierd. Het gebouw is van binnen aangepast aan onze
eigen tijd en gezellig om in te vertoeven.
Ben Polak maakte voor het
feest de
Jubileum cantata
Ik heb mijn hart aan de sjoel verbonden
Aan onze sjoel in de Drieringensteeg
Ik heb haar altijd even mooi gevonden
Verveloos, ja hier en daar een veeg
De vloer kapot, de kachels zonder warmte
De banken hard, dat gaf toch niemendal
De Joodsche zaak heeft er niet om geleden
Die staat toch boven alles pal.
Ik hou van jou, mijn Sjoel in ’t Steegje
Met je heerlijke schoone pracht
Ik hou van jou, mijn sjoel in ’t Steegje
Nu je prijkt met nieuwe vacht
En ik zou niet gaarne willen
Dat jij in ’t niet verzonk
Mijn mooie Sjoel
Mijn sjoel in ’t Steegje
Op jou wijd ik een dronk
Namen van personen die in
de lezing genoemd worden met eventueel hun familie betrekkingen, data van
geboorte en overlijden en beroep.
Ezechiël Cohen Geb.
circa 1670 Amsterdam. Overl. 21.04.1744
Arnhem (bij zijn zoon). Begraven Muiderberg. Gehuwd met Marritje Cohen.
Medestichter
van de synagoge Drieringesteeg. Tabakshandelaar, rabbijn, parnas (bestuurder
joodse gem.) vader van
Jonas Cohen Geb.
circa 1698 Amersfoort. Overl. 20.02.1780 Amersfoort.
Begraven
Bloemendalse Poort. Tabakshandelaar, rabbijn, parnas. Driemaal gehuwd. 1e
vrouw Sara Benjamin Italiaander bij wie hij verwekt zoon
Benjamin Cohen Geb. juli/aug. 1725 Amersfoort. Overl. 10.01.1800 Amsterdam. Begraven Muiderberg..
Tabaksplanter, koopman, houder bank van lening Amersfoort, koopman,
gelegenheidsbankier voor Frederik van Pruisen.
Driemaal
gehuwd. 1e vrouw nichtje Eva Cohen bij wie hij verwekt zoon
Abraham Geb.
10.10.1751/52 Amersfoort. Overl. 09.01.1824 Tours. Hij trouwt tweemaal met een
meisje Gompertz. Oudste zoon
Anne Jean Philippe Cohen de Vinkenhoef
Geb.17.10.1781
op het buiten van de Cohens. Een beroemd Frans letterkundige, die op 6 april
1848 te Parijs overlijdt.
Willem Bogtman 1882 – 1955, glazenier te Haarlem.
Jacob van Dam Geb.
11.02.1884 Leek. Omgebracht 226.03.1944 Auschwitz. Geh. met Rosa
Benima. Ouders van Ferdy
van der Hoek (VS). Voorganger en secretaris joodse gemeente Amersfoort.
Jacob Abraham van Gelder
Overl.
06.09.1877 te Amsterdam
Abraham Hartog Herschel
Geb.
circa 1717 Mesritz. Overl. 20.10.1809
Amersfoort. Administrateur Benjamin Cohen, leraar, rabbijn, parnas. Geh. met
Sprinsje (Sophia) Eleazar. Zoon
Eleazar
Herschel Geb. circa 1760
Amersfoort. Overl. 06.11.1849 Amersfoort. Groothandelaar in tabak. Geh. met
Mietje van Gelder. Zoon
Benjamin
Eleazar Herschel
Geb.
03.10.1801 Amersfoort. Overl. 25.01.1894 Amersfoort. Begraven Bloemendalse
Poort. Handelaar in tabak, lid gemeenteraad, lid Kamer van Koophandel, parnas,
president der regenten van Jacob van Gelder Stichting.
Hartog Abraham Herschel
Geb.
circa 1745 Mesritz (Polen). Overl.
06.09.1836 Amersfoort. Huwt met Clara Schaap. Hij neemt de naam Herschel aan.
Dochter
Kaatje
Herschel Geb. 18.07.1769
Amersfoort. Overl. 21.05.1851 Amersfoort. Geh. met Ephraïm Levie Visser.
Abraham
Herschel Geb. 02.02.1844
Amersfoort. Overl. 11.07.1929 Amersfoort. Zoon van Benjamin Eleazar Herschel en
Naatje Schaap.
Hijman
Jacob Hurwits
Reb Chajiem.
Geb. circa 1823 Bellionitz (Polen). Overl.10.05.1905 Amersfoort. Leraar,
rabbijn, parnas.
Jacobus Bernardus Heijmans
Geb. circa 1781
Nijmegen. Overl. 22 11 1868. rechter-plaatsvervanger en procureur. Zoon van
Abigael Godert Cohen en B.J. Heijmans.
Abraham
Benjamin Italiaander
Geb. circa
1701 Amsterdam. Overl. 21.08.1761 Amersfoort. Begraven Bloemendalse Poort. Geh.
met Anna Isaacs Italiaander. Tabakshandelaar, parnas.
Isaac
Italiaander Tabakshandelaar,
rabbijn.
Sara
Italiaander Dochter van
Benjamin Italiaander. Vrouw van Jonas Cohen en moeder van Benjamin Cohen.
Abraham Jacob Klasser
Geb.
23.05.1822 Amsterdam. Overl. 17.03.1886
Amersfoort. Leraar, winkelier.
Abraham Mozes Levits
Geb.07.05.1773
Amersfoort. Overl. 25.08.1838 Amersfoort. Koster joodse gem., sjocheet (slagter
van kosjer vlees) en moheel (besnijder). Zoon
Mozes Abraham Levits Geb. april/mei 1802 Amersfoort.
Overl. 21.01.1875 Amersfoort. Koster .
Willem van Oranje Geb.
1533 Dillenburg – omgebracht 1584 Delft.
Zoon van graaf Willem de Rijke van Nassau en Juliana van Stolberg. Hij heeft
het Lutherse geloof. Erft titel Prins van Oranje van zijn oom René van Châlon.
Z.K.H. Prins Hendrik is
Willem Frederik Hendrik van Oranje Nassau, bijgenaamd ‘de Zeevaarder’.
Z.K.H.
Prins Hendrik is Willem Frederik Hendrik van Oranje Nassau, bijgenaamd ‘de
Zeevaarder’. Geb. 13.06.1820 op paleis Soestdijk en overl. 13.01.1879 in
Walferdange Luxemburg. Zoon van koning Willem II en Anna Pawlowna Romanov.
Broer van Koning Willem III. Hendrik woonde
vanaf de dood van zijn moeder in 1865 tot 1879 op Soestdijk.
Phili(p) Rintel Geb.
15.03.1904 Amersfoort. Overl. 27.11.1983. Journalist. Bestuurder joodse
gemeente Amersfoort tot aan zijn overlijden.
Levie Benjamin Schaap
Geb.
20.01.1814 Amersfoort. Overl. 07.06.1859 Amersfoort. 1e Amersfoortse
opperrabbijn.
Levie Mozes Schaap Geb.
circa 1720. Overl. 24.01.1803 te Amersfoort.
Jacob Schulman Geb.
11.04.1850 Hilversum. Overl. 28.02.1914 Amsterdam.
Bekende
penningkundige.
Arie van Tijn Geb.
16.06.1896 Amersfoort. Omgebracht 06.01.1944 Auschwitz. Koopman, winkelier.
Vader van
Maurits van Tijn Geb.
22.11.1919 Amsterdam. Omgebracht 31.03.1944 Polen. Kantoorbediende. Het gezin
kwam op 21.04.1920 vanuit Amsterdam.
Levie
Ephraïm Visser Geb. 25.07.1806
Amersfoort. Overl. 09.03.1900 Amersfoort. Chirurgijn en vroedmeester.
Jonas
van Vollenhoven
Geb. 03.03.1849
Stompwijk. Overl. 12.05.1930 Amersfoort. Handelsman.
Isaac
Michael Weijl Geb. 21.07.1778
Nijmegen. Overl. 20.03.1855 Amersfoort. Arts. 1e Nederlandse jood
die lid werd van gemeenteraad. Promoveerde 27.11.1798 te Leiden in de geneeskunde,
samen met zijn broer Jacob die zich te Nijkerk vestigde. Hij fungeerde af en
toe als ambtenaar van de Burgelijke Stand bij het sluiten van huwelijken en
zegende eveneens joodse huwelijken in. Hij was parnas en moheel (besnijder) van
1805-1811.
Oprichters en bestuurders synagoge Drieringensteeg
Abraham van Minden,
Ezechiël Cohen, Adolph Abrahams, Cosmanus Gomperts, Abraham Levi en Abraham
Italiaander Benjamins.
Huwelijken Jonas Cohen
I.
Sara
Benjamin Italiaander
II.
Esther
Philips Linneburg
III.
Toltze
Wertheimberin
Huwelijken Benjamin Cohen
I Eva
Jacob Cohen
II Kaatje (Chaile) Abraham Meijer
III Kreule Samuel Wolff
Chewre’s ofwel broeder- en zusterschappen
Bikoer Choliem ziekenbezoek.
Chewre Kediesje stervensbegeleiding,
verzorgen van overledene en begrafenis.
Klee Kodesj onderhoud
en herstel synagoge voorwerpen.
Talmoed Tora leren van Tora (Bijbel).
Tif'èrèt Nasjiem vrouwenchewre voor sociale zorg.
Tsedaka verzorging armen.
Chizzoek Emoena bevordering joodse kennis, opgericht
1913.
Maatschappij tot Nut der
Israëlieten
bevordering joodse en algemene kennis, opgericht
26.12.1869.
Toneel vereniging ‘Nieuw
Leven’, opgericht 1917.
Joods Militair Tehuis, opgericht 1917.
Nechamah Mayer-Hirsch
Back to History