nek'schot o (-schoten)
schot in de nek.
we'reld v/m
(-en) 1 de aarde en de mensen:
voor niets ter ~; de Oude Wereld
Europa Azië en Afrika;
de Nieuwe Wereld Amerika; zie bij d
e r d e; de verkeerde ~ het omgekeerde van wat men verwacht; een
kind ter ~ brengen baren; iets de ~ in sturen het publiceren; dat is
de ~ uit dat is afgehandeld, opgelost, er wordt niet meer over gepraat;
2 het heelal: de schepping van de ~; 3 de kringen: in de ~ der kunstenaars;
de
geleerde ~ de gestudeerden, de geleerde; 4 het leven, de samenleving:
door
de ~ komen zijn levensweg vinden; iets betekenen in de ~;
naar
de andere ~ helpen doodmaken; 5 de beschaafde kringen, de kringen van
weelde en ijdelheid: een man van de ~ van beschaafde omgangsvormen;
de
~ dienen weelde en genot najagen; der ~ afgestorven zijn niets
om aards genot geven.
orgie' v [g=g]
(orgie'ën, or'giëen)
bij de Grieken: uitbundig feest ten
ere van Bacchus; thans: uitbundig (nacht)feest; fig overvloed,
grote verscheidenheid: een ~ van kleuren.