Welkom op Nakdimon's Page
q
(Gen 1:26a) Deze tekst wordt door sommigen gezien als bewijs voor
een drie-eenheid van G’d omdat er gesproken wordt over ons. Dit is echter een
veronderstelling want het kan, evenals in de hierbij volgende teksten ten eerste
slaan de Eeuwige die tesamen met behulp van de engelen het scheppingswerk deed.
Zie 1 Kon. 22:19 “Ik zag de Eeuwige op zijn troon zitten, terwijl het ganse
heer des hemels aan zijn rechterhand en aan zijn linkerhand stond”, Jes.
6:1,2,8 “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge
en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. 2 Serafs stonden boven
Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee
bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij….8 Daarop hoorde ik de
stem des Heren, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik
zeide: Hier ben ik, zend mij.” En verder Job 1:6 en Job 15:8. Er wordt
trouwens verder gewoon enkelvoud gebruikt als het over het scheppen gaat (27
“En God schiep de mens naar zijn beeld”). Als tweede kan het ook het
‘koninklijk’ meervoud aanduiden zoals ook onze koningin dat gebruikt.
Kortom: Het vers is zeker geen ontegenzeggelijk bewijs voor een meer-eenheid.
Daarentegen staat er juist: Deut. 6:4 “Hoor, Israël: de Eeuwige is onze
God; de Eeuwige is één!
Hier worden een paar punten aangehaald die ook dubieus zijn. Ten eerste heeft God de mens naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen en niet naar het beeld van de Serafs en Cherubim. Op basis hiervan hebben we gewoon geen reden om aan te nemen dat dit gaat om de Eeuwige Die hulp vraagt aan de engelen. Ten tweede wordt er gepleit voor het koninklijke meervoud, waar de vorst ook in het meervoud wordt aangeduid. Dat kán natuurlijk, maar hoeft niet. En natuurlijk wordt er weer beweerd dat de Shema een proclamatie is over Gods eenheid. Dat is het niet! Het geeft aan dat God de enige is en er niemand anders is.
q
(Gen
22:13,14) Door sommigen wordt vertaald. ‘Op de berg des Heren zal er in
voorzien worden wijzend op de dood van Jezus. Dat kan echter zo nooit bedoeld
zijn want Jezus is niet gekruisigd op de berg Sion maar op Golgotha, buiten de
stad. En een offer is volgens Leviticus 1-6 alleen ‘geldig’ om G’d te
naderen als het op de juiste plaats geslacht wordt en het bloed op de juiste
manie gesprenkeld wordt. Er staat beter vertaald zoiets als: En Avraham noemde
de naam dier plaats: de Eeuwige voorziet; waarvan heden gezegd wordt: op den
berg des Eeuwigen verschijnt Hij (zal het gezien worden). Het komt neer op: de
Eeuwige zal verkiezen, en voor Zich uitzien naar deze plaats, om daar Zijne
goddelijke majesteit te doen rusten en om daar offers te doen brengen; zodat men
in de tijd van de Tempel daarvan zeggen zal: op die berg zal de Eeuwige
verschijnen aan Zijn volk. Je kan het ook zo lezen: Op de berg van de Eeuwige
zal gezien worden dat er een dier in plaats van een mens geofferd wordt. De
Eeuwige zal deze offerande gebruiken, om elk jaar Israël te vergeven en hen te
redden van de straffen. Grote verzoendag. Let wel m.b.t. Grote Verzoendag; De
dag zelf heeft verzoening in zich (ook als er niet geofferd kan worden doordat
de tempel er niet is). Verder gelden de Thora-instructies voor eeuwig dus ook de
instructies voor Grote verzoendag en de betreffende offeranden. Een voorzegging
voor de dood van de Messias kan deze tekst dus niet genoemd worden. Ook niet
vanuit de context.
Hier wordt weer
een interpretatie gehanteerd, waarvan je kan zeggen dat het mogelijk is. Dus is
het geen ongeldige lezing daar het een mogelijkheid is. Maar wat de bewering
over Yom Kippur (de Grote Verzoendag) aangaat, daar vraag ik me af waar hij het
vandaan haalt. Yom Kippur heeft als dag zelf verzoening, ook al wordt er niet
geofferd? Waar komt dit vandaan? In de Tora staat of valt verzoening op Yom
Kippur met de offers die gebracht worden en met vernedering van het volk.
Nergens wordt er buiten deze dingen op deze dag verzoening geschonken. Dat het
niets met de Messias van doen heeft is natuurlijk een kwestie van debat. Het is
wel toevallig dat er binnen de orthodoxie over dit “offer van Isaak”
(Hebreeuws: Akeda of Akedat Yitschaq) allerlei leringen over verzoening die
Isaak zou hebben bewerkstelligd. Terwijl hij niet is geofferd, wordt er toch
gesproken over een offer. Ook toevallig is het dat net als Avraham bereid was
zijn enige zoon te offeren, zo ook God Zijn Enige Zoon geofferd heeft. Zo zijn
er meerdere parallellen te trekken met veel betekenisvolle gebeurtenissen in de
Tora en wat het Nieuwe Testament leert over Yeshua haMashiach.
q
Letterlijk
staat er in vers 16 echter: “Want honden hebben mij omsingeld en een bende
kwaaddoeners hebben mij omsloten, een leeuw zijn ze op mijn handen en voeten. De
meeste niet-joodse vertalers vertalen het woord “ca’ari” met doorboren
(vanuit een christelijke interpretatie) wellicht omdat Mattheus vers 18 een
voorzegging van Jezus noemt. Het woord caari met doorboren te vertalen is echter
echt fout. Op alle andere plaatsen in het Oude Testament waar dit woord
ook word gebruikt wordt het inderdaad juist (met leeuw) vertaald. Zie o.a. Ps
17:12 “Hij gelijkt op een leeuw die begeert te verscheuren, en op een jonge
leeuw, in een schuilhoek gedoken.” en Ps 35:17 “Hoelang, Here, zult Gij
toezien? Verlos toch mijn ziel van hun verwoestingen, mijn eenzame, van de jonge
leeuwen.” Nogmaals spreekt ook deze tekst (op de juiste manier vertaald) in
zijn context duidelijk over David die door vijanden vervolgd wordt en niet over
de Messias die moe(s)t komen.
De schrijver vertaald het Hebreeuws helemaal verkeerd. Letterlijk staat
er in vers 16 (volgens de Masoretische Tekst): Want honden heeft mij omsingeld
en een bende kwaaddoeners heeft mij omsloten, als de leeuw mijn handen en
mijn voeten. Het dikgedrukte deel leest in het Hebreeuws “ka’ari yadai
weraglai”. Ook wordt er beweerd dat er op basis van een christelijke vertaling
wordt gekozen voor “doorboren”. Feit is echter dat het woord “ka’ari”
(yrak) omstreden is, omdat veel oude vertalingen een werkwoord hebben in plaats van een
zelfstandig naamwoord. We zien namelijk in
vergelijking met andere vertalingen uit de oudheid het volgende:
De LXX (géén christelijke vertaling!!) heeft GEEN “als een
leeuw”
De Peshitta heeft GEEN “als een leeuw”
De Aquila vertaling 1ste editie (anti-LXX!!!) heeft GEEN “ als
een leeuw”
De Aquila vertaling 2de editie (anti-LXX!!!) heeft GEEN “ als
een leeuw”
De Symmachus heeft GEEN “als een leeuw”
Ze geven allemaal een werkwoord in plaats van “als een leeuw”.
Zie de constructie van de zin:
1 Want honden hebben mij omringd,
2 een bende boosdoeners heeft mij omsingeld,
3 als de leeuw [zijn zij op] mijn handen en voeten. (eigen vertaling)
Hebreeuws:
1 Ki s’vavuni k’lavim (werkwoord “s’vanuni” = verledentijd)
2 Adat M’erim hiqifuni (werkwoord “hiqifuni” = verledentijd)
3 Ka’ari yadai weraglai (werkwoord “????”)
We missen een werkwoord in de zin. Met “karah” (doorgraven) is dat opgelost.
Dat de spelling kaf-alef-resh-waw (ka’aru) is kan duiden op een spelling die
Aramese invloeden kent, wat helemaal niet verwonderlijk is. In het Aramees wordt
nu eenmaal vaak een “alef” gebruikt en het kan zijn dat die in de loop van
tijd erin is geslopen. Wat ook opvallend is, is dat David in al de Psalmen nooit
de spelling “ari” gebruikt als hij het over een leeuw heeft. Hij gebruikt
altijd de spelling “aryeh” of “shachal”. Zo wordt ook in 22:13 en 22:21
“aryeh” gebruikt. Maar hoe het ook zij, of je nou doorboren wil lezen
of als een leeuw, het is duidelijk dat er hier iets gruwelijks met de handen en
voeten van degene wordt aangedaan die hier wordt omschreven. Of dit over de
Messias gaat, is natuurlijk weer kwestie van debat.
q (Jes 7) Zie boven, het teken, de geboorte van het kind is in vervulling gegaan met de geboorte van Hizkia (Hizkia betekend: Sterke God). 2 Kon. 18:1 In het derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de koning van Israël, werd Hizkia koning, de zoon van Achaz, de koning van Juda. 2 Vijfentwintig jaar was hij oud, toen hij koning werd, en hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Abi; zij was een dochter van Zekarja. 3 Hij deed wat recht is in de ogen van de Eeuwige, geheel zoals zijn vader David gedaan had. 4 Hij verwijderde de offerhoogten, verbrijzelde de gewijde stenen en hieuw de gewijde palen om; ook sloeg hij de koperen slang stuk, die Mozes gemaakt had, omdat tot op die tijd de Israëlieten daaraan plachten te offeren. En men noemde haar Nechustan. 5 Hij vertrouwde op de Eeuwige, de God van Israël; na hem was zijns gelijke niet onder al de koningen van Juda; noch ook onder hen die voor hem geweest waren; 6 hij hing de Eeuwige aan, week niet van Hem af en onderhield de geboden die de Eeuwige aan Mozes geboden had. 7 De Eeuwige was met hem; overal, waarheen hij uittrok, was hij voorspoedig. En hij kwam in opstand tegen de koning van Assur en diende hem niet meer. 8 Hij versloeg de Filistijnen tot aan Gaza en verwoestte het gebied ervan, van de wachttoren af tot de versterkte stad toe.
Een uitgebreide behandeling van Jesaja 7 is te vinden op mijn website… Echter wordt er nu ook beweerd dat Chizkiyahu (Hizkia) de vervulling is van Jesaja 7. Dat kan gewoonweg niet, want het kind in Jesaja 7 moest nog geboren worden. We weten dat Achaz, koning van Juda, 16 jaar geregeerd heeft (2 Kon 16:2) en toen opgevolgd werd door zijn zoon Hizkia, die 25 jaar was toen hij koning werd. (2 Kon 18:2) Een simpele som leert ons dat 25-16=9. Hizkia was toen al 9 jaar toen de profetie in Jesaja 7 werd gedaan. Dus valt hij sowieso af. Ook kan de profetie in Jesaja 9 niet over Hizkia gaan, want die luidt:
5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. 6 Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van ADONAI der heerscharen zal dit doen.
Hizkia is nooit als zodanig erkent, zijn heerschappij is korter geweest
dan vele koningen van Juda en van vrede op de troon van David is geen sprake
geweest. Zijn zoon was de slechtste en meest onrechtvaardige koning die Juda
ooit gehad heeft. Enige generaties later ging viel de dynastie en ging Juda in
ballingschap. Bovendien betekent de naam Chizkiyahu helemaal geen “sterke
God”. De naam bestaat uit het woord “chazak”, dat “sterk” betekent en
een verwijzing naar de Naam van God (yahu). Echter is “chizki” een
vervoeging naar het eerste persoon enkelvoud, dat dus “mijn sterkte”
betekent. En dus is de juiste betekenis van Chizkiyahu “mijn sterkte is YaHWeH”
en geen “sterke God”. De schrijver van dit artikel zegt dat alleen maar om
Yeshua de diskwalificeren door het plausibel te laten lijken door zo een
verwijzing naar Hizkia te maken. Dus, nee, Hizkia komt niet eens in de buurt van
de profetieën.
Let vooral op hoe vers 6 vertaald is in dit artikel:
6 Want een Kind is
ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en
de Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, noemt hem Vredevorst.
En christelijke vertalingen worden verweten dat ze niet goed vertalen. Al
de namen zijn volgens de tekst van het kind, maar deze vertaling ziet kans om
alle namen te betrekken op de Eeuwige en alleen de laatste naam –Sar Shalom-
op het kind te betrekken. Dat is hetzelfde als wanneer je zegt: en God, de
machtige, onwijze, hoog gezeten, onweerstaanbare, ongeëvenaarde, noemt hem
Piet! Nee, het is duidelijk dat al de namen van het kind zijn. En het is wel een
beetje flauw ook, als je ziet hoe er aan de ene kant een wanhopige poging wordt
gedaan om al deze namen aan God toegewezen te krijgen, maar aan de andere kant
kan de schrijver het toch niet laten om de naam “sterke God” aan Hizkia te
koppelen. Waarom doe je dit als je van mening bent dat die namen niets met het
kind te maken hebben?
q
(Jesaja
11) Er wordt hier gesproken over een rijsje dat voortkomt uit de afgehouwen
tronk van Ishai. De vreze des Heren rust op hem (Het rijsje ziet op een
nakomeling van David nadat er geen hoop meer was voor een nakomeling. Na de tijd
van koning Agrippa (die als laatste regeerder van Israël uit het geslacht van
David was) lijkt de lijn van het geslacht van de ‘stam’ van David
afgestorven. G’d belooft een nieuwe nakomeling. In vers 2 staat dat hij
godvrezend zal zijn (als hij G’d zou zijn zou dit een onzinnige toevoeging
zijn). Verder staat er dat, als hij als rijsje is voortgekomen, fysiek
heerser en rechter zal zijn. Daardoor zal er in die tijd zoveel
recht zijn dat het een effect op de natuur heeft. Zelfs een wolf en een lam
kunnen tezamen zijn zonder dat de ene de ander verscheurt. In die tijd dat de
Messias ontsproten is zal hij de rest van het volk Israël loskopen wat
op dat moment nog in de verstrooiing is. En de volken zullen zich aan hem
onderwerpen. Deze Messias is er tot op heden nog niet geweest.
q
(Jesaja
59) In vers 20 wordt de Verlosser genoemd, de Messias die zal komen. Hij zal
verlosser zijn voor degene die zich van het volk Israël bekeren. De
anderen zullen er niet meer zijn. Gelet op de voorgaande verzen gaat het hier
ook weer om fysieke verlossing (die natuurlijk ook geestelijke invloed heeft).
In de Romeinenbrief van Paulus haalt deze tekst onjuist weergegeven Rom. 11:26
“gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal
goddeloosheden van Jakob afwenden.”. Dat is iets heel anders dan wat er in
de profetieën echt staat. Duidelijk is dat de tekst verkeerd wordt aanhaalt.
Het gaat over een fysieke verlosser voor degene die zich bekeerd.
Deze
Messias is er tot op heden nog niet geweest? Het is heel vreemd om te stellen
dat de tijdperk van de Messias al is begonnen ZONDER de Messias.
Op mijn website verwijs ik naar rabbijnse bronnen die van mening zijn dat de
tijd van de komst van de Messias ongeveer 2000 jaar heeft plaatsgevonden, maar
dat wij door onze zonden Hem hebben misgelopen. Volgens deze traditie had de
Messias toen moeten komen, maar omdat wij niet waardig waren is hij niet
gekomen, maar is zijn tijdperk wel begonnen. Los van het feit dat deze logica
ver te zoeken is, moeten we ook even kijken wat het rabbijns Jodendom leert over
de komst van de Messias. Namelijk, omdat er in de Tenach 2 profetieën
staan die over de komst van de Messias gaan en deze twee volstrekt
tegenstrijdig zijn, hebben de rabbijnen een manier gevonden om zich uit dit
probleem te helpen, al zij het een nogal ongeloofwaardige manier. Het gaat hier
dan om Daniel 7:13 en Zacharia 9:9. Daar staat in Daniel 7 dat de Messias
glorieus met de “wolken des hemels” zal komen en in Zacharia 9 dat hij
nederig rijdend op een ezel zal komen. De rabbijnen leren dat als wij waardig
zijn (d.w.z. als we rechtvaardig zijn ogen), de Messias op een glorieuze wijze
zal komen en dat als wij niet waardig zijn (d.w.z. als wij onrechtvaardig zijn
in Gods ogen), de Messias op een bescheiden wijze zal komen. Maar deze
interpretatie gaat om verschillende redenen volledig mank:
1 Er blijkt absoluut nergens uit dat deze twee profetieën voorwaardelijk
zijn, en al helemaal niet dat ze afhankelijk van elkaar zouden zijn
2 Omdat deze profetieën dus niet voorwaardelijk zijn, zal er 1 profetie
dus niet uitkomen en schaart men binnen de rabbijnse lezing onbewust een van de
twee profeten onder de noemer “valse profeet” naar de criteria van Deut 18
3 Als je van mening bent dat de komst van de Messias afhankelijk is van
onze houding, dan kan je niet zeggen dat hij niet gekomen is “door onze
zonden”. Want rabbijns commentaar leert dat de Messias glorieus komt als wij
rechtvaardig zijn en dat hij nederig komt als wij zondig zijn, maar hoe het ook
zij, hij zal komen. Hoe kan je dan zeggen dat hij gewoon niet is komen opdagen
“omdat wij zondig zijn”. Hij zou juist nederig moeten komen, zoals je
beweert dat de Schrift zegt in Zacharia 9:9. Dus óf de Schrift klopt niet, óf
de lezing klopt niet!
Feit
is dat de Messias al is geweest, op de juiste tijd en heeft gedaan wat hij moest
doen, namelijk, de wereld met God verzoenen op God’s manier zoals het in de
Tora is uitgestippeld. En meer nog; zijn tijdperk is begonnen MET
zijn komst in plaats van ZONDER zijn komst.
q
Volgens Matt. 2:17 en 18 zou Jer. 31:15 een
voorzegging zijn van de in Matteus 2 vertelde kindermoorden. Als je de
teksten daarop volgend leest kom je er snel achter dat die bewering onzin is.
Het gaat nl. om de voorzegging van het in ballingschap gaan van het volk Israël.
De belofte die er op volgend wordt gegeven is namelijk dat de nakomelingen
zullen terugkeren.
De
gehele context is Messiaans. Dit gaat niet om het volk dat in ballingschap wordt
gevoerd. Het stukje uit Jeremia waar jij het over hebt gaat over de hoop voor
Israël dat terugkomt uit ballingschap. Dat Rachel hier wordt genoemd is
logisch. De liefde die God voor zijn volk hier verklaart (v.1-14) is
vergelijkbaar met de liefde van Israël voor zijn vrouw Rachel, die hij het
meest liefhad van zijn vrouwen. Dat Rachel hier wordt genoemd is ook omdat
Betlehem, vlak bij Rama, haar rustplaats is. Dit alles grijpt Mattheus dus aan
om het op de gebeurtenissen omtrent de Messias toe te passen. Dit is een manier
van interpreteren van de Schift is volop te vinden in rabbijnse bronnen. Dus aan
de ene kant vinden ze Mattheus maar een ketter die niets van de Schrift
begrijpt, maar als rabbijnen op precies dezelfde manier met de Schrift omgaat
(ja, soms zelfs nog verder!), dan is het een vertoning van grote wijsheid.
Mattheus citeert die tekst die gaat om het rouwen van Rachel “omdat haar
kinderen er niet meer zijn”. Die woorden komen uit en worden bewaarheid
tijdens die gebeurtenis in die tijd. Dat wil niet zeggen de hele context erop
van toepassing is. Het is ook moeilijk om Rachel letterlijk voor te stellen die
huilt om haar kinderen die er niet meer zijn. Ze leefde immers niet meer.
q
(Deut 18) Volgens Hand. 3,22, 23 en 7: 37 wordt hier Jezus mee
bedoeld. Als we echter het stuk geheel doorlezen is het echter een handvat voor
het volk Israël om profeten mee te beproeven of ze door G’d gezonden zijn.
Zie vers 20 en verder. Als de woorden van een profeet, die hij namens de Eeuwige
heeft gesproken niet uitkomen heeft hij in zijn eigen overmoed gesproken.
q
We moeten concluderen dat deze tekst in Deuteronomium niet specifiek
over de Messias gaat maar alleen een handvat is waarmee profeten herkend kunnen
worden ondanks het feit dat het aan de hand van het boek Handelingen anders
wordt uitgelegd.
Al gaat deze
tekst niet specifiek over de Messias, het gaat weldegelijk in het bijzonder over
de Messias. Als men niet naar de profeten luistert en “uitgeroeid” wordt,
hoeveel meer zal degene die niet naar de Messias wenst te luisteren, die hoog
boven Gods schepping staat, ook uitgeroeid worden? Dus nogmaals: Al heeft deze
verwijzing niet specifiek met Yeshua te maken, het bereikt in Hem wel zijn
ultieme doel, omdat Hij nu eenmaal de Profeet der profeten is.
q
Met name de tekst 2:12 wordt gezien als Messiaans. Het zou de
betekenis hebben: Aanvaardt Jezus (als verlosser) anders kom je onder de toorn
van God. Als we deze tekst in het Hebreeuws bekijken staat er echter iets anders
dan er is vertaald. Letterlijk staat er namelijk. “Omarm puurheid opdat Hij
(God) niet toorne. Dat is heel wat anders. Het woord dat de vertalers in zoon
hebben vertaald is ‘baar’. Het Aramese woord ‘bar’ betekend inderdaad
zoon. Maar hier staat het hebreeuwse woord ‘baar’. Dat is iets heel anders.
Het Hebreeuwse woord voor zoon is ‘ben’ (wat ook in vers 7 wordt gebruikt).
De psalm gaat inderdaad over de Messias maar duidelijk als een fysieke koning
die de aarde zal regeren. Zie ook 2:6 waarin de Gezalfde (Messias is het
hebreeuws voor gezalfde. Koningen werden gezalfde genoemd maar bijv. ook
hogepriesters an alle anderen die voor een bepaalde taak waren gezalfd)
Dat
dit een Messiaanse Psalm is wordt terecht niet ontkend, maar voor beide
vertalingen is wat te zeggen. Omdat “bar” hebreeuws is voor puurheid en
omdat het Aramees is voor “zoon”. Maar natuurlijk worden christelijke
vertalingen weer beticht van het zo nodig Jezus te willen invullen. Maar laat
het nou zo zijn dat Abraham Ibn Ezra – een van de grootste rabbijnse
commentatoren uit de middeleeuwen – ook vond dat “bar” op de Messiaanse
Koning slaat en niet op “puurheid”. Hij schreef:
“Dien
de Eeuwige”, slaat op de Eeuwige, terwijl “kus de zoon” op zijn gezalfde
slaat en de betekenis is net als [de betekenis van de zin] “Wat,
mijn zoon [beri], (zal ik u zeggen)? ja wat, zoon van mijn schoot [bar bitni]?”(Spreuken
31:2) En aldus is er geschreven “Mijn
zoon zijt gij;” (Psalm 2:7)
Zo luidt ook
een interpretatie uit de Zohar waar “bar” gelijk wordt gesteld met de zoon
van God: “Jij bent de Goede Herder: over jou werd er gezegd “Kus de
zoon”, jij bent groot hier beneden, de leraar van Israel, de Heer van de
dienstbare engelen, de zoon van de Allerhoogste, de zoon van de Heilige, moge
Zijn naam worden geprezen en Zijn Heilige Geest [Shechina]. (bron: Dr Michael L. Brown uit Answering Jewish Objections to Jesus,
Vol. 3, blz. 114)
q
(Psalm 110) In vers 1 staat er: De Eeuwige zegt tot mijn meester
(ofwel De Eeuwige zegt tot David, die hun meester was). De Levieten zingen deze
psalm over David. De meeste vertalers vertalen n.a.v. Matt. 22:41-46 “De Here
zegt tot mijn Here” er op doelend dat Jezus God is en dat deze tekst over
Jezus gaat. Als we dus de grondtekst bekijkend heeft die verklaring echter geen
grond. In vers 4 staat vanuit het Hebreeuws" 'De Eeuwige heeft gezworen en
het berouwt Hem niet, Je zal priester zijn voor altijd want je bent een koning
der gerechtigheid (rechtvaardige koning). Melchizedek betekend koning der
gerechtigheid, rechtvaardige koning. Het betekend: Een Joodse koning moet dienst
doen als een priester; Het volk (Israël) dichter bij de dienst aan de Eeuwige
brengen.
Ook hierover wijdt ik uit op mijn website …. Wederom bewijst dit niet dat de Messias God is, maar het zegt wel wat over Zijn status. Als de Messias David’s zoon moet zijn, de zoon van de meest illustere koning die Israël ooit gehad heeft, hoe kan de Messias dan David’s Heer zijn? Net als bij Chizkiyahu, bestaat Malki-Tsedeq uit 2 woorden, namelijk, “melech” dat koning betekent, en “tsedeq” dat rechtvaardig betekent. En net als bij Chizkiyahu is er ook hier sprake van een vervoeging naar het eerste persoon enkelvoud. Dus “malki” is “mijn koning” en “tsedeq” is “rechtvaardig” en dus krijg je “mijn koning is rechtvaardig” of “mijn rechtvaardige koning”. Bovendien gaat het hier ondubbelzinnig om een eigennaam en niet om een titel en wordt er terugverwezen naar Malki-Tsedeq uit Genesis 14, die Hoge Priester was van de Allerhoogste. Hierover wordt er in de Hebreeënbrief, hoofdstuk 7, verder uitgewijd in een zinnebeeld, waarbij van de Messias wordt gezegd dat hij niet op basis van zijn afstamming is gekozen tot Hoge Priester (naar de Tora, zoals Aharon door zijn afstamming priester is geworden), maar op basis van zijn onvergankelijke leven (als Malki-Tsedek, wiens afstamming er niet toe deed, maar door uitverkiezing van God Hoge Priester was).
q
In
vers 10 staat er als we de grondtekst bekijken: “en ze zullen mij aanschouwen,
vanwege degene (at asher) die was doorstoken. Met de bovengenoemde
vertaling wordt verwezen naar Jezus (Jezus werd echter door Romeinen in
zijn zij gestoken en niet door Joden). Er staat ze zullen naar Mij (God) opzien
vanwege degene die doorstoken is. God en de doorstokene zijn twee
verschillenden. Zie voor de bredere context Jes. 61:3 “om over de treurenden
van Sion te beschikken, dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as,
vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest.
En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting van de
Eeuwige, tot zijn verheerlijking.” , Jes. 66:10 “Verheugt u met Jeruzalem en
juicht over haar, gij allen die haar liefhebt. Verblijdt u over haar met
blijdschap, gij allen die over haar treurt, opdat gij zuigt en u laaft aan haar
vertroostende borst,” en 2 Kron. 35:22-25 “22 Doch Josia wendde zich
niet van hem af, maar vermomde zich, om tegen hem ten strijde te trekken; hij
luisterde niet naar de woorden van Neko, die uit de mond Gods kwamen, en bond de
strijd aan in de vlakte van Megiddo. 23 Toen raakten de schutters koning
Josia; en de koning zeide tot zijn dienaren: Brengt mij weg, want ik ben zwaar
gewond. 24 En zijn dienaren haalden hem uit de strijdwagen, vervoerden hem
op zijn tweede wagen en brachten hem naar Jeruzalem. Toen stierf hij en werd
bijgezet in de graven zijner vaderen, en geheel Juda en Jeruzalem bedreven rouw
over Josia. 25 En Jeremia zong een klaagzang op Josia, en al de zangers en
zangeressen gewaagden van Josia in hun klaagzangen, tot heden toe. Zij maakten
hiervan een vaste gewoonte in Israël; zie, zij zijn geschreven in de
Klaagzangen.”
Hier gaat de schrijver nogmaals
in de fout over de Hebreeuwse betekenis van de tekst in de Tenach. De woorden
“et asher” betekenen niet “vanwege degene”. Dit is
nooit het geval. De betekenis van de woorden zijn afhankelijk van de context
waarin ze zich bevinden. Hebben ze betrekking tot een gebeurtenis of een zaak,
dan hebben ze de betekenis “vanwege/doordat /wat” of iets in die geest. Maar
hebben ze betrekking tot een persoon, dan hebben ze de betekenis “die/degene
die/wie” of iets in die geest. Maar nooit “vanwege degene” samen. Ik heb
een paar voorbeelden die dit illustreren. De woorden “et asher” en de
bijbehorende vertalingen heb ik vergedrukt en geaccentueerd.
Dan
zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat
(et asher) gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie (et-asher) Ik u zal aanwijzen.. (1
Sam 16:3)
.. maar Gij hebt mij niet doen weten, wie (et asher) Gij met mij zult zenden…(Ex 33:12)
… Ik zal genadig zijn, wie (et asher) Ik genadig ben, en Mij ontfermen, over wie (et asher) Ik Mij ontferm
(Ex 33:19)
Mijn heer koning! deze mannen hebben kwalijk gehandeld in alles, wat zij gedaan hebben aan de profeet Jeremía, die (et asher) zij in de kuil geworpen hebben; (Jer 38:9, SVV77)
De eerste tekst geeft precies weer wat ik bedoelde te zeggen. De “et asher” in het groen heeft betrekking op een situatie en de tweede heeft betrekking op een persoon. Zie het verschil in de betekenis. En de laatste tekst uit Jeremia heeft grammaticaal gezien precies dezelfde constructie als Zacharia 12:10 en zie maar kans om daar de betekenis “vanwege degene” te plaatsen zonder er een zootje van te maken.
Jeremia 38:9 | עָשׂוּ | לְיִרְמְיָהוּ הַנָּבִיא | rva ta | הִשְׁלִיכוּּ |
wat zij gedaan hebben | aan de profeet Jeremía | die | zij [in de kuil] geworpen hebben | |
Zecharia 12:10 | וְהִבִּיטוּ | אֵלַי | rva ta | דָּקָרוּ |
En zij zullen zien | naar Mij | Die | zij hebben doorstoken |
Dus de enige juiste vertaling van Zacharia 12:10 moet
zijn: En zij zullen naar Mij zien, Die zij doorstoken hebben…
Wat de schrijver ook beweert is dat Yeshua niet door Joden maar door Romeinen is doorstoken en dus slaat de Messiaanse lezing de plank totaal mis. Ook hierover heeft de Bijbel van een soortgelijke situatie een heel ander getuigenis. In 2 Samuel 11-12 zien we de situatie dat koning David de opdracht geeft aan zijn generaal om ervoor te zorgen dat Uriah de Hetiet de strijd tegen de Ammonieten niet overleeft, om zodoende zijn misdaad – het zwanger maken van de vrouw van Uriah – te verbergen. Maar wat zegt God over die situatie?
9 Waarom hebt gij dan het woord van de EEUWIGE veracht, doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uriah, de Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn vrouw hebt gij u tot vrouw genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen.
Dus al was David mijlenver verwijderd van de slachting van Uriah, toch houdt Hij David verantwoordelijk voor de dood van Uriah en niet de Ammonieten, door wiens zwaard Uriah gedood is. Waarom? Omdat David zijn dood heeft beraamd en hem zonder reden heeft overgeleverd aan de Ammonieten om te sterven. Zo ook heeft, in de zaak van Yeshua, de leiders van Zijn volk Zijn dood tegen Hem beraamd en Hem zonder reden overgeleverd om te worden gedood door de Romeinen. Het is dus met recht dat Zacharia zegt dat de leiders van het volk van de Messias, Israël, Hem doorstoken heeft door de Romeinen.
(Maleachi 4:1) Met name vers 2 wordt als een specifieke verwijzing
gezien naar Jezus (n.a.v. van Matt. 9:20,21). In deze teksten aan het eind van
het oude testament wordt er een beeld gegeven over de toekomst die nog moet
komen. Dat wordt duidelijk aan de hand van vers 1 “die dag komt brandende als
een oven”. De frase “onder haar vleugelen” heeft specifiek te maken met
het luisteren naar God, het onderhouden van de Thora. Dat lees je in de context,
hoofstuk 3 (14 Gij zegt: Nutteloos is het God te dienen; wat gewin geeft het,
dat wij zijn geboden onderhouden en dat wij in rouw gaan voor het aangezicht van
de Eeuwige der heerscharen? 15 En nu, wij prijzen de overmoedigen
gelukkig; niet alleen worden zij gebouwd, terwijl zij goddeloosheid bedrijven,
maar ook verzoeken zij God, en ontkomen. 16 Dan spreken zij die de Eeuwige
vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De Eeuwige bemerkte het toch en
hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede
van hen die de Eeuwige vrezen en zijn naam in ere houden. 17 Zij zullen
Mij ten eigendom zijn, zegt de Eeuwige der heerscharen, op de dag die Ik
bereiden zal. En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem
dient.). Dat wordt ook duidelijk in 4:4 “Gedenkt de wet van Mozes, mijn
knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en
verordeningen” Dit tekst gedeelte is het laatste gedeelte uit de Tenach met
daarin als het ware een laatste oproep. Daarom geven deze woorden ook duidelijk
aan wat voor Israël van belang is om tot herstel te komen. Er staat “Gedenkt
de wet van Mozes, mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israel,
inzettingen en verordeningen”. Dat geeft aan dat herstel van Israël
plaats vindt door bekering naar het onderhouden van de Thora zoals dat als
eeuwige inzetting in Lev. 26 (40 Maar belijden zij hun ongerechtigheid en die
hunner vaderen, in de ontrouw waarmede zij tegen Mij ontrouw zijn geweest, en
ook dat zij zich tegen Mij verzet hebben…42 dan zal Ik mijn verbond met
Ya’akov gedenken; ook mijn verbond met Itschak en ook mijn verbond met Avraham
zal Ik gedenken, en Ik zal het land gedenken. … 45 Maar Ik
zal hun ten goede gedenken het verbond met hun voorvaderen, die Ik voor de ogen
der volken uit het land Egypte heb geleid, om hun tot een God te zijn. Ik ben de
Eeuwige) en Deut. 30 (1 Wanneer dan al deze dingen over u komen, de zegen en de
vloek, die ik u voorgehouden heb, en gij dit ter harte neemt te midden van al de
volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw G’d, u verdreven heeft, 2 en
wanneer gij u dan tot de Eeuwige, uw G’d, bekeert en naar zijn stem luistert
overeenkomstig alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met geheel uw
hart en met geheel uw ziel, 3 dan zal de Eeuwige, uw G’d, in uw
lot een keer brengen en Zich over u erbarmen; Hij zal u weer bijeenbrengen
uit al de volken, naar wier gebied de Eeuwige, uw G’d, u verstrooid heeft. 4
Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, de Eeuwige, uw G’d, zal u
vandaar bijeenbrengen en vandaar halen; 5 de Eeuwige, uw G’d, zal u
brengen naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben, gij zult het bezitten en
Hij zal u weldoen en u talrijker maken dan uw vaderen. 6 En de Eeuwige, uw
G’d, zal uw hart en het hart van uw nakroost besnijden, zodat gij de Eeuwige,
uw G’d, liefhebt met geheel uw hart en met geheel uw ziel, opdat gij leeft) is
gegeven. Om concreet te zijn. Er staat niet dat er na een bepaalde tijd de Thora
wordt afgeschaft en dat het geloof in Gods vergeving door de dood van de Messias
daarvoor in de plaats komt. Als dat zo zou zijn zou dat specifiek hier vermeldt
zijn. Latere gebeurtenissen moeten aan het voorgaande getoetst worden. Als het
latere in tegenspraak is met het eerdere moet je het latere laten rusten en je
aan de oorspronkelijke instructies houden. De woorden “Hij zal het hart der
vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen,
opdat Ik niet kome en het land treffe met de ban” heeft ook weer specifiek
te maken met het weer onderwijzen van de Thora door de vaders en het weer
luisteren van de kinderen naar het Thora onderwijs dat de vaders geven Deut. 6:
7 “gij zult
het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit,
wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat.”
Het is dan ook helemaal terecht dat deze link wordt gemaakt tussen Mattëus 9:20 en 21 en Maleachi 4:2. Want wat of wie is die “zon der gerechtigheid, met genezing onder haar vleugels”? Dat is niet de Tora, want van de Tora wordt niet gezegd dat die genezing geeft. Het is God die Israël’s Geneesheer is. Het is inderdaad God die door de Messias Israël geneest. Hij komt met genezing onder zijn vleugels. Let ook op het woord “bich’nafeiha” (van de stam “kanaf”), dat betekent “in haar vleugels”, dat doet denken aan de Talit, de gebedsmantel, waar de Tsitsit (de franjes) aan hangen, die wordt opgedragen in Numeri 15:38. Dit is de “kwast” die de vrouw aanraakt in Mattëus 9:20. Terwijl die teksten, die de schrijver van dit artikel aanhaalt, helemaal niets met vers 2 te maken hebben. De schrijver heeft wel gelijk wanneer hij zegt dat de Tora niet ophoudt wanneer de Messias komt en er is niets wat een christen kan zeggen dat dit kan veranderen. Maakt niet uit hoe vaak ze Paulus citeren, ze zullen geen woord van Yeshua of de Profeten uit de Tenach vinden die dit kracht bijzet. Zeg ik hiermee dat Paulus een valse leraar is? Nee! Ik zeg dat indien jij wat Paulus zegt zó leest dat hij Yeshua en de Profeten uit de Tenach tegenspreekt, dan moeten we óf onze bedenkingen plaatsen bij zijn woorden, óf je leest hem verkeerd en zegt hij iets anders dan jij denkt dat hij zegt. Misschien zou je daar (als christen die denkt dat de Tora “na het kruis” is afgeschaft) maar even over kunnen nadenken.
(Daniel 9) In dit gedeelte wordt er als eerste gesproken over het
terugvorderen van de niet onderhouden shabbatsjaren die ‘teruggevorderd’
zouden worden. Le 26:34 “Dan zal het land zijn sabbatsjaren vergoed krijgen,
al de dagen dat het woest ligt en gij in het land uwer vijanden zijt; dan zal
het land rusten en zijn sabbatsjaren vergoeden. 35 Al de tijd der verwoesting
zal het rusten, de rust die het niet gehad heeft gedurende uw sabbatsjaren, toen
gij daarin woondet.” Er wordt door het woordgebruik van de weken
eigenlijk terugverwezen naar de niet onderhouden shabbatsjaren. Zie de context:
9:4 En ik bad tot de Eeuwige, mijn God, en deed schuldbelijdenis en zeide: Ach
Here, Gij grote en geduchte God, die vasthoudt aan het verbond en de
goedertierenheid jegens hen die U liefhebben en uw geboden bewaren; 5 wij
hebben gezondigd en misdreven, wij hebben goddeloos gehandeld en zijn
wederspannig geweest; wij zijn afgeweken van uw geboden en van uw
verordeningen,….. 13 Zoals geschreven staat in de wet van Mozes, is al
dit onheil over ons gekomen, en wij hebben de Eeuwige, onze God, niet vermurwd
door ons te bekeren van onze ongerechtigheden en acht te slaan op uw waarheid.
In een aantal christelijke vertalingen wordt de tekst iets anders vertaald met
name de versen 25 en 26 “tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en
twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden,
doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias
uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hem zelven zijn”. De Messias
waar in bijde versen over gesproken wordt is dan Jezus. Gebaseerd op het
hebreeuws worden hier echter twee gezalfden genoemd. De eerste is er na 7
shabbatsjaren nadat het woord uitging. De andere gezalfe is er na 69
shabbatsjaren. De eerste is Kores, die een gezalfde van God wordt genoemd (Jes.
45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn gezalfde, tot Kores,
wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen
van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven
gesloten.) (Jes. 44:28 die tot Kores zeg: Mijn herder, hij zal al mijn
welbehagen volvoeren door tot Jeruzalem te zeggen: Het worde herbouwd en de
tempel worde gegrondvest. 45:1 Zo zegt de Eeuwige tot zijn gezalfde, tot Kores,
wiens rechterhand Ik gevat heb om volken voor hem neer te werpen: de lendenen
van koningen ontgord Ik; om deuren voor hem te openen, geen poorten blijven
gesloten.). De gezalfde die in vers 26 wordt genoemd is Agrippa, de laatste
joodse koning (in Davids lijn). Hij stierf net voor het einde van de 2e
tempelperiode.De vorst die verder in vers 26 wordt genoemd is de Romeinse Titus.
Let op: de juiste vertaling van vers 26a (En na de tweeënzestig weken zal een
gezalfde worden uitgeroeid, terwijl er niets tegen hem is) is: En na de tweeënzestig
weken zal een gezalfde worden uitgeroeid, en niet meer zijn (zoals het in de
Lutherse vertaling vertaald wordt). Ook nu wordt de vertaling (zonder dat uit
een bepaalde vooronderstelling te doen) heel anders.
Ik zal beginnen te zeggen dat, naar mijn mening, wat de schrijver zegt klopt als hij het heeft over dat de tekst over 2 verschillende gezalfden gaat. Maar hoe dan ook, bij de Messiaanse lezing gaat het om de 2e gezalfde. De tweede gezalfde wordt in de Messiaanse interpretatie gezien als de Messias. De letterlijke vertaling van dit vers is:
En
na de tweeënzestig zevens, zal
worden uitgeroeid een
gezalfde en hij
heeft niets.
Er is dan ook niets op tegen om het hebreeuwse “Mashiach” te vertalen met “Messias” in plaats van “een gezalfde”. Wat de uitdrukking “we’ein lo” betreft, die betekenis is onduidelijk en het is dan ook alleen door een bevooroordeelde zienswijze dat iemand zou kunnen zeggen dat het geen “terwijl er niets tegen hem is” zou kunnen betekenen. Want als je het puur letterlijk wil lezen, dan moet ook de voorgestelde lezing “en er niet meer zijn” worden afgewezen als een “juiste vertaling“. Als je in het Hebreeuws wil aangeven dat je iets niet hebt dan zeg je “ein li” (ik heb niet). Bij voorbeeld “ik heb geen geld” is “ein li kesef”. En zo is “en hij heeft geen geld” is “we’ein lo kesef”.
Al met al zijn beide vertalingen incorrect te noemen wanneer je het letterlijk wil vertalen. Maar het is onjuist om zowel de voorgestelde vertaling als de vertaling die hier afgewezen wordt, als foutief aan te merken. Simpelweg omdat de juiste betekenis van wat Daniël hier wil zeggen, niet duidelijk is.
Nakdimon
Wat vind jij van deze website: e-mail me!