Welkom op Nakdimons Page
2. Goddelijkheid van Yeshua
Eliyahu geeft een heel verkeerd beeld van wat er in o.a. Marcus 12:29:34 gezegd wordt.Er wordt niet gezegd dat de Shema het eerste gebod is. Het wordt gebruikt als de inleiding voor het eerste gebod: God liefhebben boven alles (Deut 6:6). Op zijn commentaar dat liefhebben van God en de medemens meer is als alle brandoffers en slachtoffers krijgt de man te horen dan hij niet ver van Gods Koninkrijk is. Het is natuurlijk absurd te denken dat je op basis van de Shema in het Koninkrijk komt. Yeshua en Stefanus stierven bijvoorbeeld niet met de Shema op hun lippen, wat gewoon is binnen de orthodoxie. Volgens Eliyahu wordt er nergens verwezen naar een drie-eenheid, om vervolgens te gaan beweren dat Yeshua �een god� is en dat Johannes 1:1 zegt dat Hij een scheppende God is. Nee, de term drie-eenheid komt niet in de Bijbel voor, maar het concept is zeker wel aanwezig. We zien onder andere dat in de Bijbel wordt gezegd dat men God niet kan zien en leven, maar toch zijn er verhalen dat mensen God zien en het overleven. Ik beperk me nu tot �de Zoon�, omdat Hij nu onder vuur ligt.
Het is zo dat de Tenach zegt dat God geen mens is, maar zegt het werkelijk dat God zich niet kan openbaren als mens? Als je Eliyahu�s voorbeelden onder de loep houdt en je leest verder, dan zie je dat het bij die teksten de intentie is om het verschil tussen de aard van God en de aard van de mens. Numeri 23:19 zegt niet �God is geen mens. Punt!� Er wordt het verschil aangetoond tussen de betrouwbaarheid van God tegenover de betrouwbaarheid van de mens. Evenals 1 Samuel 15:29, waar er staat:
�Ook liegt de Onveranderlijke Isra�ls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben.�
Ook in Hosea 11:9 wordt dit benadrukt: De grote barmhartigheid van God ten opzichte van de mens. Al dwaalt Isra�l van Hem af toch is Hij hen genadig, want Hij is geen mens.
Bovendien is Eliyahu zelf behoorlijk in de war. Hij gaat er eerst prat op dat het NT NIET leert dat Yeshua God is, dan gaat hij beweren dat het NT leert dat Yeshua "een god" is en dan geeft hij aan dat Yeshua een scheppende God is (terwijl hij terecht opmerkt dat alleen de God van Israel alles geschapen heeft) en daarna schreeuwt hij moord en brand dat wat het NT zegt "afgodendienst" is! Wat wordt het nou? Leert het NT nou WEL of NIET dat Yeshua God is, ja of nee? Hij weet het zelf niet! Maar hierover nu wat meer duidelijkheid.
Uitgaande van Johannes 1:1 waar geschreven staat: "1
In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was
God."
Volgens Eliyahu is dit vers afgodendienst (en d�s christelijk bedrog), en trekt
hij de Goddelijkheid van het Woord in twijfel. Maar wat werd er in de tijd van
Yochanan (Johannes) geleerd over het Woord? Wat was er toen bekend over het
Woord? Aangezien Yochanan een Jood was die in Isra�l leefde en dus vanuit Joods
perspectief schreef, kijken we even naar wat er toen werd geleerd over het Woord
en wat Yochanan dus waarschijnlijk werkelijk bedoelde.
De woorden "Niemand heeft ooit God gezien..." komen van
Yochanan zelf, maar voor hij deze schreef, schreef hij "In den beginne
was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den
beginne bij God." en dan legt hij uit "Alle dingen zijn door
het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is."
Dus het Woord maakte niets uit zichzelf, maar door het Woord is
alles gemaakt. Sha�ul [Paulus] leerde precies hetzelfde: "voor ons
nochtans is er maar ��n God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en ��n Adon,
Yeshua haMashiach, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem."
Wij zien dit ook terug in het scheppingsverhaal: En God sprak...
en alles gebeurde. In Psalm 33 zien wij dit ook terug: "6 Door het woord
des HEREN zijn de hemelen gemaakt, door de adem van zijn mond al hun heer."
Dus in Genesis 1 wordt de nadruk gelegd op het gesproken woord en in Johannes 1
op het Woord zelf! Maar waar komt die leer vandaan? Wat hij schreef over het
Woord moet �rgens vandaan gekomen zijn, maar we komen het nergens in de Tenach
tegen.
Je kunt je dan afvragen: "God spreekt en het gebeurt! Wat heeft dit met een
'Woord' te maken?" De vraag is echter: Waarom SPRAK God bij de
schepping? Waarom DEED Hij niet gewoon zonder iets te uiten? Tegen wie of
voor wie sprak Hij? Het is duidelijk dat als Hij sprak het ook zo was alsof zijn
spraak een werkelijk-wording van zijn wil was en niet slechts geluid. Nog een
paar voorbeelden van zijn woord die gezonden wordt om zijn wil te volbrengen:
19 Toen riepen zij tot de HERE in hun benauwdheid, en Hij verloste hen uit
hun angsten; 20 Hij zond zijn woord, Hij genas hen en deed hen aan de groeve ontkomen. (Ps 107)
10 Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet
weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt haar vruchtbaar en doet
haar uitspruiten en geeft zaad aan de zaaier en brood aan de eter, 11 alzo zal mijn
woord, dat uit mijn
mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen
wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend. (Jes 55)
Door Zijn woord laat God dus zijn wil geschieden. Er werd echter een link tussen
de Onzienlijke gecre�erd zodat de Onaantastbare God met zijn schepselen in
aanraking kon komen. Een van de meest belangrijke links in de rabbijnse
gedachtegoed was het �Woord�, ook wel Memra in het Aramees genoemd (van de
stam amar, alef-mem-resh). Dit concept van de Memra vinden we vele malen terug
in de Aramese vertalingen (eigenlijk meer een interpretatie dan een vertaling)
van de Tenach, Targumim genoemd (meervoud van Targum), en dan te bedenken dat
deze Targums wekelijks in de synagogen werden gelezen, voor, tijdens en na de
tijd van Yeshua. Deze Targums werden vooral gebruikt omdat vele Joden niet meer
bekend waren met het Hebreeuws. In plaats daarvan groeiden ze op en leerden ze
Aramees spreken en lezen en zo de openbare lezingen van de Tenach in het Aramees
te volgen. Ik heb een hele rits aan voorbeelden gevonden, maar als ik die
allemaal hier moet plaatsen dan krijg je een uitleg van h��l wat bladzijden.
Ik heb geprobeerd om ze zoveel mogelijk te beperken en de in mijn ogen
belangrijke voorbeelden plaatsen. Houd in het achterhoofd dat de Targums als
gezaghebbend bekend stonden en ze in veel synagogen werden gelezen (de Targums
zijn vetgedrukt) Weet wel dat dit iedere keer als je in de Targums
�Word� tegenkomt beeld dan �Memra� in. Dus
�Word�=�Memra�=�Yeshua�. De woorden in [-] zijn de Targums waar ik
de quotes vandaan heb:
Gen 1:27 And God created man in His own image, in the image of God created He
him; male and female created He them.
[JERUSALEM]. And the Word of the Lord
created man in His likeness, in the likeness of the presence of the Lord
He created him, the male and his yoke-fellow He created them
2:8 And the LORD God planted a garden eastward, in Eden; and there He put the
man whom He had formed.
[Pseudo Jonathan] And a garden from the Eden of the just was planted by the Word of the Lord God
before the creation of the world, and He made there to dwell the man when He had
created him.
3:8 And they heard the voice of the LORD God walking in the garden toward the
cool of the day;
[Onkelos]And they heard the voice of the
Word of the Lord God walking in the garden in the
evening of the day;
3:9 And the LORD God called unto the man, and said unto him: 'Where art thou?'�11
And He said: 'Who told thee that thou wast naked? Hast thou eaten of the tree,
whereof I commanded thee that thou shouldest not eat?'
[JERUSALEM]. And the Word of the Lord God
called to Adam, and said to him, Behold, the world which I have created
is manifest before Me; and how thinkest thou that the place in the midst whereof
thou art, is not revealed before Me? Where is the commandment which I taught
thee?
3:22 And the LORD God said: 'Behold, the man is become as one of us, to know
good and evil; �
[JERUSALEM] And the Word of the Lord God
said, Behold, Adam whom I have created is sole in my world, as I am sole in
the heavens above�
6:3 And the LORD said: 'My spirit shall not abide in man for ever, for that he
also is flesh; therefore shall his days be a hundred and twenty years.'
JERUSALEM. And the Word of the Lord
said�Have I not imparted My Spirit to the
sons of men� Behold, I have given them a prolongment of a hundred and twenty
years,
15:6 And he believed in the LORD; and He counted it to him for righteousness.
[Onkelos] And he believed in the
Word of the Lord, (Memra da Yeya,) and He
reckoned it to him unto justification
17:2 And I will make My covenant between Me and thee, and will multiply thee
exceedingly.'�7 And I will establish My covenant between Me and thee and thy
seed after thee throughout their generations for an everlasting covenant�10
This is My covenant, which ye shall keep, between Me and you and thy seed after
thee: every male among you shall be circumcised�11 And ye shall be circumcised
in the flesh of your foreskin; and it shall be a token of a covenant betwixt Me
and you.
[Onkelos] I and I will set a covenant between My Word and thee,
and I will multiply thee exceedingly much�And I will establish My covenant
between My Word
and thee, and thy sons after thee unto perpetual
generations�This is My covenant which you shall keep between My Word and you
and thy sons after thee, to circumcise every male that is among you. And you
shall circumcise the flesh of your foreskin, and it shall be for the sign of the
covenant between My Word
and you.
20:6 And God said unto him in the dream: 'Yea, I know that in the simplicity of
thy heart thou hast done this, and I also withheld thee from sinning against Me.
Therefore suffered I thee not to touch her.
[Pseudo Jonathan]And the Word of the Lord
said to him in a dream, Before Me also it is manifest that in the truthfulness
of thy heart thou didst this, and so restrained I thee from sinning before Me;
therefore I would not permit thee to come near her.
21:22 And it came to pass at that time, that Abimelech and Phicol the captain of
his host spoke unto Abraham, saying: 'God is with thee in all that thou doest.
23 Now therefore swear unto me here by God that thou wilt not deal falsely with
me, nor with my son, nor with my son�s son;
[Onkelos] And it was in that time that Abimelek and Phikol, chief of his
host, spake to Abraham, saying, The
Word of the Lord is thy Helper
in everything thou doest; and now swear to me here, by the Word of the Lord, that thou wilt not be false with
me, nor with my son, nor with my son's son.
21:33 And Abraham planted a tamarisk-tree in Beer-sheba, and called there on the
name of the LORD, the Everlasting God.
[JERUSALEM]. And Abraham planted a paradise in Beer Sheba�And Abraham
praised and prayed there in
the name of the word of the Lord,
the God of Eternity.
Exo 6:3 and I appeared unto Abraham, unto Isaac, and unto Jacob, as God Almighty,
but by My name YHWH I made Me not known to them.
[JERUSALEM] And the Lord was revealed in His Word unto Abraham, to Izhak, and
to Jakob, as the God of Heaven; but the Name of the Word of the Lord
was not known to them.
17:15 And Moses built an altar, and called the name of it YHWH-nissi. 16 And he said: 'The hand upon the throne
of the LORD: the LORD will have war with Amalek from generation to generation.'
[PJ]And Mosheh builded an altar, and called the name of it, The Word of the Lord is my banner;
for the sign which He hath wrought (in this) place was on my behalf. And he said,
Because the Word of the Lord
hath sworn by the throne of His glory,
that He by His Word will fight against those of the house of Amalek, and destroy
them unto three generations; from the generation of this world
30:6 And thou shalt put it before the veil that is by the ark of the testimony,
before the ark-cover that is over the testimony, where I will meet with thee.
[Onkelos] And thou shalt place it before the veil which is over the ark of
the testimony before the mercy?seat which is over the testimony, where I will
appoint My Word
to be with thee.
33:9 And it came to pass, when Moses entered into the Tent, the pillar of cloud
descended, and stood at the door of the Tent; and [the LORD] spoke with Moses.
10 And when all the people saw the pillar of cloud stand at the door of the
Tent, all the people rose up and worshipped, every man at his tent door.
[PJ]And it came to pass when Mosheh had gone into the tabernacle, the column
of the glorious Cloud descended and stood at the door of the tabernacle; and the Word of the Lord
spake with Mosheh. And all the people beheld the column of
the Cloud standing at the door of the tabernacle, and the whole people at
once rose up and worshipped towards the tabernacle, standing every man at
the door of his tent.
Lev 26:11 And I will set My tabernacle among you, and My soul shall not abhor
you. 12 And I will walk among you, and will be your God, and ye shall be My
people.
[PJ] And I will set the Shekinah of My Glory among you, and my Word shall not
abhor you, but the Glory of My Shekinah shall dwell among you, and My Word shall be to you for a redeeming God,
and you shall be unto My Name for a holy people.
Num 14:20 And the LORD said: 'I have pardoned according to thy word.
[JERUSALEM] And the Word of the Lord
said, Behold, I have absolved and pardoned, according to thy word
Deut 4:7 For what great nation is there, that hath God so nigh unto them, as the
LORD our God is whensoever we call upon Him?
[PJ] But the custom of (other) nations is to carry their gods upon their
shoulders, that they may seem to be nigh them; but they cannot hear with their
ears, (be they nigh or) be they afar off; but the Word of the Lord
sitteth upon His throne high and lifted up, and heareth our prayer what time we
pray before Him and make our petitions.
4:24 For the LORD thy God is a devouring fire, a jealous God.
[Onkelos]For the Word of the Lord
thy God is a consuming fire: He
is a jealous God.
26:17 Thou hast avouched the LORD this day to be thy God, and that thou wouldest
walk in His ways, and keep His statutes, and His commandments, and His
ordinances, and hearken unto His voice. 18 And the LORD hath avouched thee this
day to be His own treasure, as He hath promised thee, and that thou shouldest
keep all His commandments;
[JERUSALEM] You have chosen the
Word of the Lord to be King over you this day, that He may be your God.
But the Word of the Lord becometh the King over you for His
Name's sake, as over a people beloved as a treasure, as He hath spoken to you,
that you may obey all His commandments.
Geschreven in Deut
32. [PJ] When the Word
of the Lord shall reveal Himself to redeem His people,
He will say to all the nations: Behold now, that I am He who Am, and Was, and
Will Be, and there is no other God beside Me: I, in My Word, kill and make alive;
I smite the people of the Beth Israel, and I will heal them at the end of the
days; and there will be none who can deliver them from My hand, Gog and his
armies whom I have permitted to make war against them.
En dit is slechts een
selectie van voorbeelden uit de Tora en dan heb ik het nog niet over de Profeten
en Geschriften. Deze voorbeelden tonen dus dat volgens de Targumim
� het Woord de mens naar Zijn beeld geschapen heeft, (verg. Gen 9:6)
� het Woord Eden gemaakt heeft en daar aanwezig was,
� het Woord gebeden ontvangt en zonden vergeeft,
� het Woord in de hemel troont,
� altaren worden gebouwd ter ere van het Woord,
� er wordt in de naam van het Woord gebeden en bij Zijn Naam gezworen,
� het Woord gezonden wordt,
�
het Woord
wordt zelfs een verlossende en jaloerse God genoemd en
mijn laatste voorbeeld geeft zelfs aan dat het Woord degene is Die Is Die Was en
Die Zijn Zal en dat buiten Hem geen God bestaat.
Het verklaard dus in ieder geval wel waar Johannes zijn info
vandaan heeft. Met dit alles in het achterhoofd is het onwaarschijnlijk dat
Johannes zou schrijven �Het Woord was bij God en het Woord was een god�
(zoals het geval bij de jehovahs getuigen). Als we dit alles tegen het licht
houden met de informatie uit de Targumim die we net gezien hebben is de
vertaling �de Memra was God�:
1) Niet ondenkbaar maar waarschijnlijker dan de vertaling van de JG
2) Geen christelijk verzinsel, het komt gewoon uit Joodse literatuur
3) Geen afgoderij te noemen.
Johannes gaat hier echter niet verder op in, maar legt verder de nadruk op de
Memra als �de Zoon van God�. Maar Joh 1:1 is met deze achtergrond informatie
duidelijk! We zien in de Targumim duidelijk dat de Memra met God �n tegelijk
ook God was.
Als we dan de beschrijvingen van de NT erbij halen lezen wij in de Hebree�nbrief
misschien wel de meest accurate beschrijving van Yeshua. In
het Engels komen de uitdrukkingen het best tot hun recht:
In the past God spoke to our forefathers through the prophets at many times
in various ways, but in these last days he has spoken to us by his Son, whom he appointed heir of all
things , and through whom he made the universe.
The Son is the radiance of God�s glory
and the exact representation of his being,
sustaining all things by his powerful word.
After he had provided purification for sins, he sat down at the right hand of
the Majesty in heaven. (Heb 1:1-3)
He is the image of the invisible God,
the firstborn over all creation. For
by him all things were created: things in heaven and on earth,
visible and invisible, whether thrones or powers or rulers or authorities; all
things were created by him and for him.
He is before all thing and in him all thing hold together.
And he is the head of the body, the congregation; he is the beginning and the
firstborn from among the dead, so that in everything he might have the supremacy.
For God has pleased to
have all his fullness dwell in him�
for in Messiah all the fullness of the Deity lives in
bodily form. (Col 1:15-19, 2:9)
5 Let this mind be in you, which was also in Messiah Yeshua: Who, being
in the form of God,
thought it not robbery to
be equal with God:
But made himself
of no reputation, and took upon him the form of a servant,
and was made in the likeness of men:
7 En van de engelen zegt Hij:
Die zijn engelen maakt tot winden en zijn dienaars tot een vuurvlam;
8 maar van de Zoon:
Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid
en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap.
9 Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat;
daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten.
10 En:
Gij, Here, hebt in den beginne de aarde gegrondvest,
en de hemelen zijn het werk uwer handen;
11 die zullen vergaan, maar Gij blijft;
en zij zullen alle als een kleed verslijten,
12 en als een mantel zult Gij ze oprollen, als een kleed zullen zij ook verwisseld worden;
maar Gij zijt dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden. (Hebr 1)
Verder:
1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God.
2 Dit was in den beginne bij God. 3 Alle
dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat
geworden is�14
Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn
heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders,
vol van genade en waarheid�18 Niemand
heeft ooit God gezien;
de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.
(Joh 1)
45 Er is geschreven in de profeten: En zij zullen allen door God geleerd
zijn. Een ieder, die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot Mij. 46
Niet, dat
iemand de Vader gezien heeft; alleen die van God komt, die heeft de Vader gezien. (Joh
6)
17 De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de
onzienlijke, de
enige God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen. (1 Tim. 1)
Natuurlijk erkennen wij allemaal dat geen mens de Vader kan zien en leven. Dat
wisten de auteurs van de Tenach ook. Maar toch komen we in de Tenach een boel
verzen tegen waar er staat dat men God gezien heeft. Niet de Vader, maar de
Zoon, oftewel de Memra! Als wij God ooit zouden zien dan is het Yeshua die wij
aanschouwen, Die het Beeld is van de Onzienlijke. Voor de volledigheid zal ik de
teksten plaatsen. Engel=Woord=Yeshua:
7 En de Engel des HEREN trof haar aan bij een waterbron in de woestijn, bij
de bron aan de weg naar Sur. 8 En Hij zeide: Hagar, slavin van Sarai, vanwaar
komt gij en waarheen gaat gij? 9 En de Engel des HEREN zeide tot haar: Keer naar
uw meesteres terug en verneder u onder haar hand. 10 En de Engel des HEREN zeide
tot haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte
niet geteld kan worden�.13 Toen noemde zij de naam des HEREN, die
tot haar gesproken had:
Gij zijt een God des aanziens; want, zeide zij, heb ik hier ook omgezien naar
Hem, die naar mij ziet? (Gen 16)
1 En de
HERE verscheen aan hem bij de terebinten van Mamre,
terwijl hij op het heetst van de dag in de ingang der tent zat. 2 En hij sloeg
zijn ogen op en zag, en zie, drie
mannen stonden
bij hem;� 16 Toen vertrokken die mannen vandaar en zagen in de richting van
Sodom; en Abraham ging met hen mede om hen uitgeleide te doen�22 Toen wendden
die mannen zich vandaar en gingen naar Sodom, maar Abraham bleef nog staan voor de HERE�33
Toen ging de HERE weg, nadat Hij ge�indigd had tot Abraham te spreken, en
Abraham keerde naar zijn woonplaats terug. (Gen 18) 1 En de twee engelen
kwamen in de avond te Sodom� (Gen 19)
24 Zo bleef Jakob alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag
aanbrak� 28 Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Isra�l,
want gij hebt
gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht. 29 Daarop vroeg Jakob: Zeg mij toch
uw naam. Maar hij antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij
zegende hem daar. 30 En Jakob noemde de plaats Pni�l, want (zeide hij) ik
heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven. (Gen 32)
3 Toen zeide de HERE tot Jakob: Keer terug naar het land uwer vaderen en naar
uw maagschap, en Ik zal met u zijn� 11 En de Engel
Gods zeide tot
mij in de droom: ... 13 Ik
ben de God van Betel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar gij Mij een
gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg en keer naar
het land uwer maagschap terug. (Gen 35)
15 En hij zegende Jozef en zeide: God, voor wiens aangezicht mijn vaderen
Abraham en Isaak gewandeld hebben; God, die mij als herder geleid heeft, mijn
leven lang tot op deze dag; 16 de Engel, die mij verlost heeft uit alle nood,
zegene deze jongelingen� (Gen 48)
9 En Mozes klom op met A�ron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van
Isra�l. 10 En
zij zagen de God van Isra�l en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van
lazuur, als de hemel zelf in klaarheid. 11 Maar tot de vooraanstaanden der Isra�lieten
strekte Hij zijn hand niet uit; zij
aanschouwden God en zij aten en dronken. (Exo 24)
1 Toen ging de Engel des HEREN van Gilgal naar Bokim en zeide: Ik
heb u uit Egypte doen trekken
en gebracht in het land dat Ik uw vaderen onder ede beloofd had, en Ik
heb gezegd: Ik zal mijn verbond met u in eeuwigheid niet verbreken,
2 maar gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren
zult gij afbreken. Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij
gedaan? 3 En Ik heb ��k gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar
zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn. 4 Toen de
Engel des HEREN deze woorden tot al de Isra�lieten gesproken had, verhief het
volk zijn stem en weende; 5 daarom noemde men die plaats Bokim. En zij offerden
daar aan de HERE. (Richt 2)
22 Toen begreep
Gideon, dat het de
Engel des HEREN was,
en hij zeide: Wee
mij, Here HERE!
want ik heb de Engel des HEREN gezien van aangezicht tot aangezicht. 23 Doch de
HERE zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, gij zult niet sterven. 24
Toen bouwde Gideon daar een altaar voor de HERE en noemde dat: De HERE is vrede.
Het staat tot op de huidige dag nog in Ofra der Abi�zrieten. (Richt 6)
3 En de Engel des HEREN verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij
zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon
baren� 9 En God verhoorde de bede van Manoach, zodat de Engel Gods wederom tot
de vrouw kwam, toen zij in het veld vertoefde en haar man Manoach niet bij haar
was�21 De Engel des HEREN verscheen niet meer aan Manoach en zijn vrouw. Toen begreep
Manoach, dat het de
Engel des HEREN geweest was.
22 En Manoach zeide tot zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want
wij hebben God gezien.
(Richt 13)
Het is duidelijk dat men wist dat God niet gezien kon worden, en toch zegt men
dat men God gezien heeft. Argumenten als �engelen vertegenwoordigen God en dus
als je een ziet dan heb je God door zijn vertegenwoordiger gezien� gaan gewoon
niet op. Dit zou dan ook moeten gelden voor profeten. Zij vertegenwoordigen God
ook. Zieners zoals Yosef vertegenwoordigden God ook. Maar door hen aanschouw je
God toch ook niet? Of wel? Het is nogal raar dat je een plaats �Pni-El�
(gezicht van God) noemt omdat je een engel face-to-face gezien hebt. Inderdaad,
Gods Beeld hebben ze gezien. Dit is het enige antwoord die zal volstaan wanneer
men gelooft dat de Bijbel een accuraat verslag is van de gebeurtenissen die erin
beschreven worden. Een andere uitlegging gaat altijd mank en zal altijd meer
vragen oproepen dan dat het beantwoordt. Zoals het Woord in de Targumim en de
Engel des HEREN in de Tenach gezonden werd, zo werd Yeshua ook gezonden in het
NT.
Nergens zegt het NT ook dat God een mens is. Wij aanbidden
ook geen mens! Maar het NT maakt ons wel duidelijk dat de Zoon niet zomaar een
mens is, maar dat Hij eerst de gedaante van een mens heeft moeten aannemen om
zichzelf voor ons te kunnen geven. Het is hetzelfde wanneer je een orthodoxe
Jood verwijt van het aanbidden van geesten, omdat ze geloven dat God Geest is.
Maar het is niet zo dat er een geest aanbeden wordt, maar Wie die Geest IS! Zo
wordt ook niet de Mens Yeshua aanbeden, maar om Wie Hij IS: Het Woord van God!
En omdat HaDavar (het Woord) de gedaante van een mens heeft aangenomen, terwijl
Hij daarvoor bestond in de gedaante van God, heeft Hij alles ondergaan wat wij,
de normale mens, ook ondergaan en daarom worden wij geroepen om Zijn voorbeeld
te volgen: Mensen wijzen op de God van Isra�l, bidden tot de God van Isra�l,
het aanbidden van alleen de God van Isra�l, ons onderwerpen aan de wil van de
God van Isra�l en wanneer we dat niet doen, dan beladen we onszelf met
ongerechtigheden en lopen we het risico te worden verlaten door de God van Isra�l,
zoals Hij dat werd toen Hij onze schuld op Zich nam om verzoening te doen voor
onze zonden. Argumenten als �verliet God zichzelf?� (om de spot te drijven
met Mattheus 27:46) is even flauw als �is de Alwetende vergeetachtig?�
(t.o.v. Exodus 6:2).
Nakdimon