4 De zilverobjecten in Nederland

4.1 Servies

4.1.1 Zoutvaatjes

4.1.2 Kandelaars

4.1.3 Bestek

4.1.4 Borden

4.1.5 Terrines en sauskommen

4.1.6 Broodmanden

4.1.7 Kastanjevazen

4.1.8 Strooibussen en mosterdpotten

4.1.9 Olie- en azijnstellen

4.1.10 Tafelringen

4.1.11 Wijnattributen

4.1.12 Theepotten

4.1.13 Theebussen

4.1.14 Koffiepotten

4.1.15 Chocoladepotten

4.1.16 Thee- en koffieaccessoires

4.2 Tabaksdozen

4.3 Toiletstellen

4.4 Schrijftafelsets

4.5 Kerkelijk zilver

4.6 Hypotheses over relatie sociaal-economisch klimaat en zilverobjecten

Terug naar index

  1. De zilverobjecten in Nederland
  2. Het soort opdrachten dat een zilversmid kon ontvangen is zeer afhankelijk van zijn clientèle. De klantengroep veranderde rond 1700 geleidelijk. De periode hiervoor waren de grootste opdrachtgevers het hof, de regering en haar entourage. Na 1700 werd de gewone burger rijker. Deze burgers woonden niet in paleizen zoals het hof en de adel maar in patriciërshuizen. De klantenkring van de zilversmid bestond nu uit burgers, het hof en de adel. Deze verschillende groepen hadden behoefte aan zeer verschillende voorwerpen. De adel en de regentenelite wilde zilver dat pracht en praal uitstraalde, dat goed in hun stadspaleizen, bijvoorbeeld aan het Lange Voorhout, tot zijn recht zou komen en dus waren dit relatief grote, zware stukken. De burgerij daarentegen woonde in kleinere woonhuizen, waar vooral kleinere voorwerpen van zilver in pasten. Vaak waren het voorwerpen die men al had, maar dan in tin of koper uitgevoerd, die men met het stijgen van de welvaart in zilver liet uitvoeren. Er was een nieuwe levensstijl ontstaan. Alles moest vooral het eigen gemak dienen. Het imponeren van anderen door het tentoonstellen van je rijkdom was van minder belang dan het gebruiksgemak. Bij de burgerij was naast de representatieve waarde van het zilver ook de functie belangrijk. Naarmate de welvaart van de middenstand groeide ging de zilversmid zich meer op deze bevolkingslaag richten. Daarnaast kwamen rond deze tijd andere tafelgewoonten uit Frankrijk over, die om geheel nieuwe objecten vroegen. Deze verandering in de eetcultuur ziet men het eerste optreden bij de het hof en de adel. Daarna neemt de gegoede burgerij deze eetcultuur ook over. Verder is door de opkomst van nieuwe luxe producten, zoals koffie, thee en tabak vraag naar zilveren voorwerpen ontstaan die bij de consumptie hiervan gebruikt konden worden. Ook door deze nieuw geïntroduceerde producten, veranderden de tafelgewoonten rond de eeuwwisseling in 1700.

    Hieronder volgt een overzicht van alle belangrijke voorwerpen die in de periode 1680 tot 1840 gemaakt werden in Den Haag. Voorwerpen zoals lampetstellen, molenbekers, tazza�s, wijnbekers voor niet kerkelijk gebruik en Hansje in de kelder�s werden in deze periode al nauwelijks meer vervaardigd en zijn dan ook in de volgende beschrijving weggelaten. Voorwerpen zoals vingerhoedjes, reukflesjes, knopen en poppengoed die door kleinwerkers, wat de Van der Toorns niet waren, werden vervaardigd zijn ook niet opgenomen.

    1. Servies
    2. Vooral tijdens de 18de eeuw zijn veel verschillende voorwerpen voor nieuwe specifieke functies ontstaan door de veranderde eetcultuur. Tevens ging men de versiering van de verschillende onderdelen van het servies op elkaar afstemmen. Verder veranderde ook de manier van tafelen zelf. Men introduceerde het menu, men kreeg niet langer alle gerechten in een keer op tafel geserveerd, maar verschillende gangen die na elkaar geserveerd werden. Zelfs de vorm van de tafel veranderde, men at nu liever aan een ronde of ovale tafel in plaats van een lange formele tafel.

      In de 17de eeuw werd het eten bij de zeer rijken vanaf een buffet geserveerd. Dit buffet was een tafel die in de kamer stond waar gegeten werd en waarop alle gerechten klaarstonden voordat ze geserveerd werden. Deze gerechten stonden op zilveren schalen waardoor het buffet een soort vitrine werd waarop de rijkdom van de gastheer te zien was. Hierdoor ging men nu ook meer streven naar een gelijke vorm en decoratie van het zilver dat samen op het buffet stond.

      Deze gewoonte veranderde langzaam, men ging steeds meer voorwerpen al op de eettafel klaarzetten. De veranderingen in de tafelgewoonten kwamen allemaal van het Franse hof. Na 1700 gingen de hoven in de rest van Europa de Franse mode volgen en tijdens de 18de eeuw volgden de rijke burgers.

      Wat voor voorwerpen er op het buffet en op tafel stonden, wat hun functies waren en wanneer ze ingevoerd werden zal hieronder per voorwerp besproken worden. De voorwerpen zijn per functie gegroepeerd en daarbinnen chronologisch geordend.

      1. Zoutvaatjes
      2. Sommige voorwerpen waren als vòòr 1680 ingeburgerd zoals het zoutvat, kandelaars, lepels en messen. Sinds de middeleeuwen stond een zoutvat op tafel Het had toen ook een belangrijke ceremoniële functie zodat het zoutvat vaak een van de meest luxe voorwerpen op tafel was. Dit is goed te zien op schilderijen uit de 17de eeuw. In de 18de eeuw was deze functie verloren gegaan en stonden er vaak twee zoutvaten op tafel.

      3. Kandelaars
      4. Kandelaars werden altijd al in zilver gemaakt. Aan het einde van de 17de eeuw werden ze ook voor huiselijk gebruik gemaakt. De kandelaars werden overal in huis gebruikt, ook op tafel bij het diner. Er bestonden natuurlijk wel verschillen in de uitvoering. Kandelabers waren feestelijker en werden dan ook vaker op tafel gezet. Blakers waren kandelaars zonder stam en werden veel gebruikt in de slaapkamers en om mee door het huis te lopen. In het begin van de 18de eeuw ging men kandelaars en kandelabers in gelijkvormige series gemaakt.

      5. Bestek
      6. Vóór 1700 had iedereen zijn eigen bestek meestal bij zich in een etui en droeg dit soms als een juweel. Er was wel sinds de late middeleeuwen bestek aanwezig voor het aansnijden van het eten. Aan tafel at men doorgaans met zijn mes of alleen met de handen. Fruit werd met een vork gegeten en vochtige spijzen met een lepel. Door dit gebruik was de lampetkan met schotel belangrijk voor het wassen van de handen. Na 1700 werd het steeds gewoner dat de tafel al gedekt werd met een mes, vork en lepel voor iedereen apart. In Italië, was het al lang de gewoonte om enkele lepels op tafel te leggen die iedereen dan kon gebruiken. Wel bestond er voor die tijd al opschepbestek (een mes en een vork). Men ging nog een stap verder, het bestek werd nu ook allemaal hetzelfde versierd zodat er een eenheid ontstond. Ook werd het bestek groter. Nadat de bestekset was ontstaan werden in de loop van de 18de eeuw veel elementen hieraan toegevoegd, zoals rond 1760 het dessertbestek. Dit nieuwe gelijkvormige bestek werd in houten cassettes op het buffet gezet. Verder werd het arsenaal opschepbestek ook vergroot, met een visschep, olijflepel e.d.

        Naast dit gewone bestek ontstonden er ook gedenklepels, gildenlepels en geboortelepels. Dit waren lepels die belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van het land, het gilde of een leven als thema hadden.

      7. Borden
      8. Naast bestek dekte men de tafel ook met borden, bij de zeer rijken waren dit zilveren borden. In Nederland werden ook zilveren borden gemaakt die als gift aan de kerken gegeven werden. De borden werden vanaf de eerste kwart van de 17de eeuw net zoals het bestek gelijkvormig gemaakt zodat er sets ontstonden. Dergelijke sets met borden die gemaakt zijn door de familie Van der Toorn zijn echter niet bekend. In de 18de eeuw ziet men dat Chinese en Europese porseleinen borden steeds meer gebruikt werden. De meeste zilveren borden verdwenen pas met de grote inbeslagneming van zilver door koning Lodewijk XIV in Frankrijk. Omdat Nederland de mode uit Frankrijk volgde was het hier ook geaccepteerd om geen zilveren borden meer te gebruiken.

      9. Terrines en sauskommen
      10. Het echte pronkstuk van de Nederlandse tafel in de 18de eeuw was de terrine. Onder invloed van Frankrijk was het eten van soep ingeburgerd. De zeldzame Engelse epergnes of Duitse tafelaufsetze die in Nederland zijn aangetroffen, zijn altijd in het buitenland gemaakt.

        Verder hoorden ook sauskommen op tafel te staan, meestal werden ze per paar besteld. De eerste sauskommen bestonden al tijdens de middeleeuwen, ofschoon zij van een heel ander type waren en een heel andere functie hadden. De sauskom werd pas een bekend voorwerp nadat Lodewijk XIV er vier bestelde.

      11. Broodmanden
      12. Een ander belangrijk stuk zilver op tafel was de broodmand. Deze mand is ontstaan uit Engelse fruitschalen, waar voor het dessert fruit op gestapeld werd. Broodmanden waren vooral in Engeland en Holland populair. Vanaf 1740 werden ze echt een rage. Doordat broodmanden altijd een praktisch gebruik hebben gehad zijn er in verhouding erg veel bewaard gebleven.

      13. Kastanjevazen
      14. Een ander typisch Hollands en Engels verschijnsel was de kastanjevaas. De vazen met glazen binnenbak, die altijd in paren werden gemaakt, kwamen op in het laatste kwart van de 18de eeuw. De eerste werd in 1786 door A.H. Pape in Amsterdam gemaakt. De laatst bekende vaas is door T.G. Bentveld in 1847 gemaakt. Replica�s werden vanaf 1890 in Sneek en later ook in Schoonhoven gemaakt. De kastanjevazen werden tijdens de avondmaaltijd gebruikt om warme gekonfijte kastanjes te serveren. Bij de thee werden ze gebruikt voor kastanjes of geglaceerde blokjes ananas.De vazen werden op de schoorsteenmantel gezet om de kastanjes droog en vers te houden.

        Mogelijk werden ze ook als ijsvazen gebruikt.

      15. Strooibussen en mosterdpotten
      16. Op schilderijen uit de vroege 17de eeuw komen mosterdpotjes voor van steengoed met tinnen of zilveren deksels, aan het einde van de eeuw werden ze geheel van zilver. Vanaf het begin van de 17de eeuw werden ze een vast onderdeel van de gedekte tafel. Voor deze tijd waren strooiers voor mosterd gebruikelijker. Op tafel stonden ook peperstrooiers, vaak twee verschillende één voor cayenne peper en één voor Jamaica peper. Daarnaast stond nog een iets grotere strooier op tafel gevuld met suiker.

      17. Olie- en azijnstellen
      18. Olie- en azijnstellen zijn een Franse uitvinding die geheel in de nieuwe manier van tafelen in de tweede helft van de zeventiende eeuw paste. De oudste zilveren olie- en azijnstellen die bekend zijn dateren uit de Lodewijk XIV tijd. Soms werd het stel gecombineerd met één of meer strooibussen voor peper of zout.

      19. Tafelringen
      20. Tafelringen of tafelkransen waren bedoelt om het tafelkleed te beschermen tegen te warme terrines, sauskommen en schalen. Men gebruikte de tafelring ook om een spirituslampje onder de schaal te kunnen zetten. Al in de middeleeuwen treft men komforen aan van onedele metalen. De zilveren komforen met spiritusbrander treft men vanaf het einde van de zeventiende eeuw aan. Vaak in de vorm van simpele ringen met bolpootjes.

      21. Wijnattributen
      22. Op het buffet stonden verschillende grote schalen die met het serveren van wijn te maken hadden. Er stond een koelvat gevuld met ijsgruis om de witte wijn te kunnen koelen. Een ander vernuft was de glazenkoeler. Het glas werd dan met de kelk in het ijs gehangen. Verder stond er soms ook een fontein op het buffet die gebruikt werd om de glazen te spoelen voordat er weer wijn ingeschonken werd. Wijn werd altijd vanaf het buffet geserveerd. In de loop van de 17de eeuw ging men volle glazen wijn serveren. Hierdoor had men dienbladen nodig, ook wel aangeduid met "glazenbord" of met de hedendaagse term "cabarnet". Vanaf 1650 werd bij wijn suiker geserveerd die men in schelpvormige suikerdozen op tafel presenteerde.

      23. Theepotten
      24. Door de handel van de V.O.C. (Vereenigde Oost-Indische Compagnie) werd Holland het eerste land dat kennis maakte met thee. In 1610 kwam de eerste lading thee in Holland aan en tegen 1638 was de invoer zo regelmatig dat thee algemeen verkrijgbaar was. Wel waren theebladeren erg duur en daardoor alleen bereikbaar voor de bovenlaag van de bevolking. Voor de drank moest een nieuwe vorm pot ontwikkeld worden. De vormgeving van de theepot werd ook door haar afkomst beïnvloed. Voor koffie en chocolade werden enkele decennia later ook potten ontwikkeld. Van alle drie de dranken dacht men in het begin dat ze geneeskrachtige werking zouden hebben. Zo schreef Professor Tulp in 1652 het boek Observationes medicae, hierin vermelde hij alle ziektens die volgens hem door het drinken van thee verholpen zouden worden. Hierdoor en omdat de dranken duur waren, waren ze in het begin niet zo geliefd. Thee werd vooral als een damesdrank gezien.

        De eerste theepotten die in Holland gebruikt werden bestonden uit Chinese steengoed exemplaren. De V.O.C. had behalve de thee ook de Chinese en Japanse theepotten en theekopjes meegenomen. In deze landen waar men al duizenden jaren thee dronk bestonden geen zilveren theepotten. Hierdoor lijkt het eerste zilveren Nederlandse exemplaar, dat in 1693 in Amsterdam gemaakt werd, meer op een moderne koffiekan. Daarnaast werd deze pot werd waarschijnlijk voor alle drie de dranken gebruikt. Men serveerde toch niet meer dan één drank tegelijk. Thee werd wel als eerste uit een apart ontworpen pot geschonken. Vooral in Nederland en Engeland dronk men thee voor de smaak. In deze landen is dan ook de definitieve vorm van de zilveren theepot ontwikkeld.

        De bereiding van thee gebeurde in het begin op de manier waarop de reizigers het zelf in China en Japan geleerd hadden. De theebladen werden in een kopje gedaan en daar werd heet water overheen gegoten. Men ging echter over op het zetten van thee in de theepot. Later ging men ook thee in twee stappen bereiden. Men zette sterke thee in een klein (zilveren) theepotje ook wel trekpot genoemd, en vulde dit in het kopje bij met heet water. Het water zat in een waterketel ofwel bouilloire en werd heet gehouden door een komfoor onder de bouilloire ook die werd vaak in zilver uitgevoerd. Een variant op de bouilloire is de urnvormige kraantjeskan, ook wel de theevaas genoemd.

        Omdat de smaak van de in een zilveren theepot gezette thee minder goed was dan die in een porseleinen of roodstenen theepot gezette thee werden de porseleinen theepotten na 1750 populairder.

      25. Theebussen
      26. Naast de theepot maakte de zilversmid nog andere voorwerpen die bij de bereiding van thee gebruikt werden, zoals de theebus. Soms treft men twee theebussen in een afsluitbaar houten doosje aan. In elke bus zat dan een andere thee, bijvoorbeeld Bohea en groene thee. Latere theebussen hebben een slot. De sleutel hing aan de sleutelbos van het hoofd van de huishouding die de thee ook inkocht. Net zoals de theepot zelf waren veel theebussen ook van porselein, al dan niet met een zilveren deksel.

      27. Koffiepotten
      28. Europese reizigers hadden in de 16de eeuw in het Midden-Oosten koffie leren kennen en drinken. Koffie was de tweede exotische nieuwe drank die in Holland ingeburgerd raakte. Vanaf 1650 begon de regelmatige invoer van de koffiebonen via Venetië uit het Midden-Oosten binnen te komen. In 1711 bereikte Holland de eerste lading uit Java.

        Koffie, in tegenstelling tot thee, werd in het begin alleen geschonken in drinklokalen die vooral bezocht werden door mensen van weinig sociaal aanzien. Later werden deze koffiehuizen een trefpunt voor heren waar men koffie dronk en over politiek sprak. Ook in Den Haag had men zulke koffiehuizen vanaf 1670. Pas nadat koffie uit de sfeer van de koffiehuizen was gekomen en ook thuis gedronken werd, ging men een mooie koffiepot ontwikkelen. In de 18de eeuw ontstond een nieuw type koffiepot dat voornamelijk in Nederland werd gebruikt, de urnvormige kraantjeskan. Hij werd vooral in Amsterdam, Leeuwarden en Den Haag gemaakt. Een kraantjeskan voor warm water heeft één kraantje, een kan voor koffie drie kraantjes. De koffie met melk en soms ook met kaneel is al gemengd in de pot. Het oudste nog bekende exemplaar is een Leeuwardse uit 1700. Er bestaat ook een ander soort koffiekan in Nederland. De vorm van deze koffiepot is waarschijnlijk afgeleid van de melkkan. De tuit is open en het deksel sluit alleen de opening van het lichaam maar niet van de tuit. Sommige voorbeelden hiervan hebben een zilveren handvat. Dit duidt erop dat de kannen van oorsprong een andere functie gehad moeten hebben.

      29. Chocoladepotten
      30. Chocolade werd in Holland uit Mexico via Spanje en Frankrijk in het begin van de 17de eeuw geïntroduceerd. Chocolade was in het begin populairder dan thee en koffie omdat het een stuk goedkoper was. De chocolade werd lang uit een pot gedronken die dezelfde vorm had als de koffiekan. Het chocolademengsel bestond uit pure chocoladepasta met melk of water en suiker gemengd. Deze substantie werd snel weer klonterig, daarom moest men ook tijdens het serveren vaak en goed roeren. Om dit te kunnen doen bracht men een klein gaatje aan in het deksel, zodat hierdoor een roerstaaf in de kan gebracht kon worden zonder dat de chocolade koud werd. Ook werd bij een chocoladekan soms een komfoor gemaakt om het mengsel warm te houden. Pas in 1828 ontdekte Van Houten een proces om cacaopoeder te maken. Hierdoor ontstonden er geen klonten meer en was het niet meer nodig om ze veel te roeren.

      31. Thee- en koffieaccessoires
      32. Nadat het drinken van deze dranken helemaal was ingeburgerd, ontstonden er in de loop van de tijd steeds meer accessoires. Het melk- of roomkannetje hoorde bij de thee- en de koffiepot. Ook in Nederland werd melk of room in de thee gedronken. Ofschoon aanvankelijk de suiker van te voren direct in de pot werd gestopt, begon men rond de eeuwwisseling in 1700 in zijn eigen kopje naar wens te zoeten. Hierdoor ontstond er behoefte aan een suikerschaaltje waar de brokken kandijsuiker opgelegd konden worden. Rond 1780 komt men voor het eerst de typisch Nederlandse koektrommels tegen, één ronde en één rechthoekige. De ronde trommels dienden voor beschuit, de rechthoekige voor wafels. De hierbij horende dienblaadjes waar de lepeltjes op gelegd werden kwamen pas dertig à veertig jaar later in de mode.

        Het thee- of koffieservies werd zo in de loop der tijd gespecialiseerder en meer uitgebreid. Het complete servies omvatte: een theepot, koffiepot, chocoladepot, theebus, waterketel met komfoor, melkkan, suikerschaal, kastanjevaas, een set trommels, een dienblaadje en lepeltjes.

    3. Tabaksdozen
    4. Tabak was een nieuwe product, dat men in Holland rond 1600 leerde kennen. Men ging het toen ook zelf verbouwen. In 1636 waren vijftig tabaksplanters rond Amersfoort werkzaam. In het begin van de 17de eeuw beoefende men het "toebacksuygen", waar ook de gegoede burgerij aan meedeed. Tijdens de 17de eeuw kwam het roken van tabak in de mode. Na het tafelen trokken de heren zich terug in de rookkamer. De dames gingen theedrinken in de theesalon. Het roken van tabak was een sociale aangelegenheid geworden. De tabak werd in keramische potten bewaard, afgesloten door koperen deksels. Naast de tabakspot stond een komfoor met gloeiende kooltjes klaar in de rookkamer om de tabak in de pijp mee aan te kunnen steken. Om de tabak mee te nemen, werden kleine tabaksdozen in zilver gemaakt. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw werden deze tabaksdozen in Den Haag gemaakt.

    5. Toiletstellen
    6. Iets geheel anders zijn de toiletstellen, die vanaf de tweede helft van de 17de eeuw werden samengesteld en vooral in Den Haag zijn gemaakt. De toiletstellen werden net zoals het servies steeds uitgebreider. Een toiletstel voor een dame kon onder andere een kapspiegel, lampetkan met bekken, grote en kleine doosjes, schaaltjes, geurflacons, borstels, kandelaars of blakers, poederdozen en bolvormige doosjes voor de zeep en de spons bevatten. Een heer kon ook een toiletstel hebben, alleen was dit minder uitgebreid. Dit kon onder andere een scheerbekken, lampetkan, een houder voor de tandenborstel, tongschraper en een zeepdoos bevatten. De traditie van de toiletstellen verdween aan het einde van de 18de eeuw.

    7. Schrijftafelsets
    8. In de loop van de 17de eeuw ontwikkelde zich een bureauset. Sinds het einde van de 17de eeuw had iedere welgestelde burger in Holland een zilveren inktstel. Aan de accessoires op de schrijftafel kon men de status van de eigenaar aflezen. Een volledige schrijftafelset bestond uit een inktpot, strooibus, bakje met ouwels en een bakje met loden balletjes. Verder hoorde er een tafelbel bij het inktstel om de dienstbode te roepen om de zojuist geschreven brief naar de geadresseerde te brengen. Een bel kon ook gebruikt worden om de dienstboden nieuwe gerechten of dranken te laten serveren. Al sinds de middeleeuwen worden in de Nederlanden koperen bellen gebruikt. Alle onderdelen van de set konden in zilver worden uitgevoerd.

    9. Kerkelijk zilver
    10. De opdrachten van de kerk zijn na de wisseling van het katholieke naar het protestantse geloof sterk in aantal afgenomen. In de liturgie van de protestantse kerk waren veel voorwerpen uit de katholieke kerk niet gebruikt zoals relieken, monstransen en wierookvaten. Het zilver voor de protestante kerk moest simpel van vorm en zonder decoratie zijn. De avondmaalserviezen met schalen, offerbussen en avondmaalsbekers zijn in de 18de eeuw ontstaan.

      De meeste van deze grote zilveren objecten die hierboven aangehaald zijn, waren voorbehouden aan de rijken. Maar ook de gewone burger kocht naarmate de welvaart steeg meer zilveren voorwerpen.

    11. Hypotheses over relatie sociaal-economisch klimaat en zilverobjecten
    12. Wanneer de belangrijkste ontwikkelingen in de sociaal-economische situatie van Den Haag en de zilverobjecten in Nederland naast elkaar worden gelegd kan het volgende gedestileerd worden.

      De belangrijkste ontwikkelingen in de sociaal-economische situatie tussen 1680 en 1840 zijn achtereenvolgens het ontbreken van een stadhouder vanaf 1703, het bewind van de Bataven, Schimmelpenninck en de Fransen van 1795 tot en met 1813 en tenslotte de terugkeer van een Oranje vorst in 1813. De periode waarin de regenten heersten was een periode van uitbundigheid en verkwisting die waarschijnlijk tot veel opdrachten voor zilversmeden heeft geleid. De economische moeilijke periode in Den Haag van 1795 tot en met 1813 zal daarentegen een slechte periode voor de Haagse zilversmeden zijn geweest. Het aantal Haagse zilversmeden dat van 1745 naar 1768 toenam van 49 tot 59 en vervolgens naar 1798 weer afnam tot 46, is daar waarschijnlijk het gevolg van.

      De eerste belangrijke ontwikkeling omtrent de zilverobjecten in Den Haag is de verder verschuiving van de klantengroep van de kerk en het hof naar de gegoede burgerij. De tweede belangrijke trend is de introductie van een lange lijst nieuw zilveren voorwerpen met name afkomstig uit Frankrijk en Engeland. Voorbeelden zijn hier de thee, koffie- en chocoladepotten rond de eeuwwisseling in 1700 en gelijkvormige serviezen en besteksets in de 18de eeuw.

      De relatie tussen de trends wat betreft courante zilverobjecten en de sociaal-economische situatie zijn niet eenvoudig vergelijkbaar. De goede economische situatie in Den Haag zorgde er wel voor dat minder rijke burgers ook zilveren voorwerpen konden kopen maar kan niet het ontstaan van nieuwe zilverobjecten in Den Haag verklaren. Ook is het ontstaan van nieuwe zilverobjecten niet direct te verenigen met het ontstaan van nieuwe internationale betrekkingen. Een voorbeeld hiervan zijn de kastanjevazen die rond 1740 in Den Haag opdoken terwijl de regenten die op dat moment regeerden niet zorgden voor nauwe betrekkingen met Engeland. De introductie van nieuwe voorwerpen is daarom waarschijnlijk eerder een gevolg van de handelsactiviteiten van de Nederlanders die met name in Rotterdam en Amsterdam plaatsvonden. De stelling dat in Den Haag de ambassadeurs van bijvoorbeeld Frankrijk en Engeland zorgden voor de première van nieuwe zilveren voorwerpen in Nederland is dan ook niet middels de onderzochte bronnen te staven.

Hosted by www.Geocities.ws

1