Inleiding

1 Het zilver

1.1 De geschiedenis

1.2 De zilverlegeringen

1.3 De werkplaats

1.3.1 Het maken van de basisvorm

1.3.2 Het versieren van de basisvorm

Terug naar index

Inleiding

Dat de familie Van der Toorn één van de belangrijke zilversmeden families van Den Haag was, was al bekend. Het meest diepgaande onderzoek dat tot nu toe gepubliceerd is over deze familie is gedaan door Dhr. Voet in 1941. Hij heeft echter alleen enkele paragrafen gewijd aan de genealogie van de familie en alle notariële informatie die hij in het Haags Gemeentearchief had gevonden. Verder bevat zijn publicatie, die hij samen met Dhr Van Gelder uitbracht, alleen nog de merktekens.

Het doel van dit onderzoek was om zo veel mogelijk te weten te komen over deze Haagse zilversmeden familie. Het onderzoek is opgedeeld in de geschiedenis en de verwerking van zilver, het Haagse gilde, de sociaal-economische situatie, de objecten, de familie en het werk. Om zoveel mogelijk informatie te verzamelen is er begonnen met een onderzoek naar alle primaire bronnen. Als beginpunten zijn de werken van Dhr Voet en Dhr Citroen genomen. Deze gaven echter geen direct bruikbare bronverwijzingen. Het gevolg was dat alle mogelijke bronnen in het Haags Gemeentearchief, het Delfts Gemeentearchief en het Algemeen Rijksarchief nagegaan moesten worden. Belangrijke bronnen zoals de door Voet vermelde "eedboeken" ontbraken echter. Om al het tegenwoordig bekende werk van de Van der Toorns te achterhalen zijn zo veel mogelijk museum catalogussen en veiling catalogussen bekeken en zo veel mogelijk winkeliers en particulieren bezocht.

Alle hoofdstukken hebben betrekking op de periode 1680-1840 en op Den Haag waar de familie werkzaam was. In die gevallen waar dergelijke specifieke informatie ontbrak is er voor gekozen om terug te vallen op de wel beschikbare meer algemene informatie.

Als eerste wordt de werkwijze van de zilversmeden gedurende het tijdperk van de familie Van der Toorn besproken. Zeer interessant is hierbij hoe de opkomst van nieuwe technieken deze werkwijze beïnvloedde. Vervolgens wordt beschreven hoe de zilversmeden functioneerden binnen de zo belangrijke gilden. Hier worden vragen als "Welke functies hadden de gilden?" en "Hoe veranderden de gilden door de tijd?" behandeld.

Om de interactie tussen de zilversmeden en de buitenwereld beter te begrijpen is geprobeerd om een zo duidelijk mogelijk beeld te geven van de sociaal-economische situatie in Den Haag in die tijd. We krijgen zo enig inzicht in de bevolkingsgroepen die de mogelijke opdrachtgevers van de zilversmeden zouden kunnen zijn geweest, en het soort objecten dat zij bestelden.

Vervolgens is de familie zelf tot in het grootst mogelijke detail onderzocht. Hierbij is de familie vanaf Gregorius Rijckerszoon van der Toorn en de vier daaropvolgende generaties behandeld. Hierbij zijn niet alleen alle genealogische bestanden onderzocht maar ook de notariële-, transportakten en alle andere mogelijk relevante bronnen. Het zou hier interessant zijn om uit te vinden of er verbanden zijn met andere zilversmedenfamilies, hoe men een werkplaats startte en of men zich specialiseerde.

Omdat zilver vaak netjes gemerkt is was het mogelijk om een bijlage met alle bekende werken van de Van der Toorns aan te leggen. Met behulp van deze bijlage kon een studie naar de objecten en de stijlontwikkeling daarvan gedaan worden.

Samenvattend is er een zo volledig mogelijk beeld ontstaan over alle relevante aspecten van de Haagse zilversmedenfamilie Van der Toorn.

  1. Het zilver
    1. De geschiedenis
    2. Het metaal zilver is sinds lang bekend. De Phoeniciërs dolven al 2000 jaar voor Christus zilver in Spanje. In Europa werd zilver voor het eerst op grote schaal gedolven tijdens de Middeleeuwen, dit gebeurde vooral in Midden- en Zuid- Europa. Vanaf de negentiende eeuw kwam het zilver vooral uit Zuid- en Noord- Amerika. Door de relatieve zachtheid van het materiaal en het relatief lage smeltpunt van 961 �C , is zilver geschikt voor veel toepassingen en dus een populair materiaal om te verwerken. Zilver is net als goud goed te bewerken en te polijsten. Het zet sterk uit bij verhitting en heeft een groot geleidend vermogen voor elektriciteit en warmte. Verder is zilver een teken van welvaart. Vroeger was de alliage van voorwerpen vaak zodanig dat het direct om te smelten was tot muntgeld. Zilver vertegenwoordigde daarom net als goud ook letterlijk in elke vorm geld en welvaart. Een munt had de waarde van het gehalte goud of zilver dat erin verwerkt was. Doordat er zowel gouden als zilveren munten werden gebruikt, bestond er een vaste waardeverhouding tussen een gewichtseenheid zilver en een zelfde gewichtseenheid goud. (1:15,8). Vanaf 1847 liet men de goud-zilver standaard los en baseerde men de waarde van de munteenheid enkel op zilver. Door de ontdekking van goud in Australië en Californië in de late negentiende eeuw, en de daarop volgende daling van de waarde van het zilver, gingen veel landen rond 1880 weer over op een goudstandaard.

      De zilversmeden verkregen hun zilver vaak uit het omsmelten van munten en voorwerpen. De zilversmeden werden alleen betaald voor hun maakloon of fatsoen. De wisselwerking tussen muntgeld en zilveren voorwerpen werd vroeger gestimuleerd door de relatief lage arbeidskosten. Men kon munten voor minder dan 15 % van de geldwaarde laten omvormen tot voorwerpen. In dit vakgebied was het vaak zo dat de waarde van het materiaal belangrijker was dan het vakmanschap.

    3. De zilverlegeringen
    4. De zachtheid van het materiaal heeft voordelen voor de edelsmid, maar legt beperkingen op aan het gebruik. Daarom wordt aan het zilver van oudsher een kleine hoeveelheid harder materiaal toegevoegd. Zo een alliage of legering bestaat meestal uit zilver met koper, goud, zink of lood of een combinatie van deze metalen. Het zilvergehalte werd verhoogd door het te smelten en vervolgens zuiver zilver toe te voegen, en verlaagd door snippers harder materiaal, bijvoorbeeld zuiver (rode) koper toe te voegen. Het smelten gebeurde op een vuur van gaskolen, een steenkolensoort dat door een hoog gehalte aan vluchtige bestanddelen gemakkelijk brandt en veel warmte afgeeft. Zuiver zilver smelt bij een temperatuur van 961�C, een alliage van 925 delen zilver en 75 delen koper heeft een smeltpunt van 890�C.

      In de geschiedenis van het zilver is de officiële alliage van het zilver diverse malen veranderd. Omdat grotere voorwerpen steviger moeten zijn, worden deze meestal in zilver van het eerste gehalte uitgevoerd. Kleinere voorwerpen kunnen, omdat ze vaak niet zo stevig hoeven te zijn, in zilver van het tweede gehalte uitgevoerd worden.

      Zilver heeft de neiging zijn hardheid te verliezen als het wordt gesmeed. Tijdens het smeden is dit proces te vertragen door het voorwerp van tijd tot tijd te gloeien. Tevens zal de constructie sterker worden naarmate het zijn definitieve vorm krijgt.

      (zie afbeelding 1) De zilversmid kan tijdens het smeden het materiaal zodanig verdelen dat de kwetsbare delen dikker en steviger worden uitgevoerd. Met name de wand kan verdikt worden.

    5. De werkplaats
    6. Het ambacht van de edelsmid is niet alleen oud, het is ook vrij traditioneel. Technieken en gereedschappen worden nu nog op dezelfde manier gebruikt als eeuwen geleden. Door de tijd heen zijn verschillende stijlen en vormen in gebruik geweest, maar deze zijn altijd met hetzelfde gereedschap gemaakt. Ook de werkplaats van de zilversmid is in de loop van de eeuwen nauwelijks veranderd.

      Over de allereerste zilversmidateliers is weinig bekend, de eerste beschrijvingen van ateliers stammen uit de middeleeuwse encyclopedieën uit de 12de en 13de eeuw. Een Duitse monnik/ priester Theophilus, schreef in de 12de eeuw een traktaat, Schedula diversarum artium, voor de ambachtsmensen zelf. Deze ambachtslieden waren in deze tijd nog monniken. Hij maakte al onderscheid tussen goud en zilversmeden, een scheiding die in praktijk pas veel later zou plaats vinden.

      Hoe zag het atelier er in deze tijd uit? De werkplaats moest hoog, licht en ruim zijn. Er was een driedeling in het atelier; een deel voor de bewerking van het zilver, een voor de bewerking van het goud en een aparte ruimte voor het gietwerk. In de werkplaats stonden niet veel meubels. Er waren een houten werkbank, een aantal aambeelden en een smeltoven. De werkbank is in de loop van de tijd van vorm veranderd. De eerste werkbanken waren lang, smal en in een kuil geplaatst. Dit deed men om het afval van de edele metalen weer te kunnen gebruiken. De zilversmid zat op de rand van de kuil te werken. (zie afbeelding 2) In de 15e eeuw ontstaat een ander type werkbank: een tafelblad met U-vormige uitsparingen waarin de zilversmeden zaten. Tussen de zilversmid en het werkblad hingen leren vangdoeken om het afval op te vangen. Zo konden verschillende mensen aan één tafel werken. zie afbeelding 4) De tafel hoefde ook niet meer in een kuil te staan. Men gebruikte een hazenpootje om het zilvervijlsel op de werkbank bijeen te vegen. De werkbank is altijd voor een raam geplaatst, omdat direct daglicht erg belangrijk is. Vanaf de vroege middeleeuwen werden glazen met water voor het raam gezet zodat het licht extra geconcentreerd de werkbank belichtte. Het andere belangrijke element van de werkplaats is de smeltoven met een blaasbalg om het vuur aan te wakkeren. Hierin kan het metaal in een kroes gesmolten worden en de legering samengesteld worden. Het oude materiaal kan vervolgens uit de kroes, in een klomp of baar gegoten worden, voordat deze weer tot een plaat geslagen wordt. Door de aanwezigheid van een oven, werd het atelier plaatsgebonden. (Niet zelden werd het beroep lang in het zelfde huis bedreven, ook al werd het beroep niet van vader op zoon overgedragen.) Het atelier was in het algemeen ruim van opzet. De aambeelden, vaak vastgezet in een boomstronk, moesten in het midden van de ruimte staan. Deze waren vooral bestemd om het zilver plat te hameren. (zie afbeelding 3) Aan de wanden hing gereedschap zoals de vijlen, zagen, hamers, tangen, burijnen etc., direct onder handbereik. Veel van het gereedschap werd door de zilversmid zelf gemaakt of gekocht van andere zilversmeden.

      In de 16de en vooral in de 17de eeuw voltrok zich een steeds verder doorgevoerde specialisatie binnen het vak. In de encyclopedie van Diderot, waarin beschrijvingen en afbeeldingen worden gegeven van veel beroepen en kunsten, geeft Diderot ook op basis van het gereedschap dat gebruikt werd al een driedeling aan binnen het beroep zilversmid.

      Bij de indeling van de gildenproeven in diverse Nederlandse steden komt men op een driedeling van de zilversmid, goudsmid en de juwelier uit.

      In de zilversmidwerkplaats kende men werkverdeling die werd bepaald door de specifieke kwaliteiten van de verschillende werklieden. Het was dus zelden zo dat een voorwerp in zijn geheel door één man werd vervaardigd. De jongsten moesten de voorwerpen polijsten met houtskool of platen slaan van een baar zilver. De meester was de baas en organiseerde, controleerde en corrigeerde waar nodig.

      1. Het maken van de basisvorm
      2. De specialisaties binnen het ambacht hebben tot een verfijning in technieken geleid. Elke van deze gespecialiseerde vaklieden gebruikte zijn eigen gereedschappen en technieken. De meest belangrijke technieken van de zilversmid, en dan vooral van de grootwerker, worden hieronder kort besproken. Dit zijn ook de technieken die de zilversmeden van de familie Van der Toorn in hun werk gebruikt hebben.

        Voor het maken van een zilveren voorwerp heeft men twee basis werkwijzen. Of men maakt het voorwerp door het te gieten van verhit, vloeibaar zilver of door het uithameren en drijven van hard zilver. Bij gieten is de vorm van het eindproduct geheel onafhankelijk van de vorm voor het gieten. Bij het hameren en drijven is de vorm van het eindproduct deels bepaald door de vorm vóór de bewerking.

        Gieten

        Gegoten voorwerpen zijn meestal zwaarder en dikwandiger. De techniek is zeer geschikt voor zeer fijn bewerkte oppervlakken. Het maken van een glad vlak oppervlak is erg moeilijk in een gietmal omdat een mal nooit helemaal glad is, en daarnaast kunnen deze vormen gemakkelijk vervormen bij het afkoelen. Bij het gietprocédé moet altijd worden uitgegaan van een model op ware grootte. Bij drijven is dit niet noodzakelijk en wordt hoogstens een ontwerptekening of werktekening gebruikt. Gegoten objecten zijn bijna altijd klein. Grote voorwerpen worden samengesteld uit kleinere gegoten delen. Vooral voor het maken van knopen, messenheften, oren, handvatten enz. wordt de giettechniek gebruikt.

        Het gietprocédé is vanaf de oudheid tot de moderne tijd nauwelijks veranderd. De giettechniek wordt minder vaak gebruikt dan het hameren en drijven door de edelsmeden. Het gieten uit edelmetaal kan op verschillende manieren gebeuren. De twee belangrijkste methoden zijn de zandgietmethode en de cire-perdue methode.

        De zandgietmethode

        Bij de zandgietmethode wordt eerst een gietmodel uit een hard en stevig materiaal gemaakt, het model is een exact voorbeeld voor het te gieten object. Het model zelf kan van veel verschillende materialen gemaakt worden. Messing, brons, hout, tin, lood, gips, klei en was. Van de modellen, gemaakt van zachte materialen moet eerst een afgietsel gemaakt worden omdat ze anders verbuigen of breken. Eerst wordt er een afdruk van het model zelf gemaakt, die dan gevuld wordt met gips, zodat een gipsen model ontstaat. Het voordeel van modellen gemaakt van hard materiaal is, dat ze vaker gebruikt kunnen worden. Modellen konden zo van vader op zoon gebruikt worden. Met behulp van dit gietmodel wordt een gietmal of gietvorm gemaakt. Het gietmodel wordt in zachtere materiaal geplaatst, meestal vormzand of �gietzand� zodat in het zand (Brusselse aarde) een negatieve afdruk van het model ontstaat. Het zand moet verschillende eigenschappen hebben wil deze techniek slagen. Het moet zeer fijn zijn om alle details scherp te reproduceren. Verder mag het niet smelten bij de temperatuur van het vloeibare zilver en tenslotte moet het poreus zijn, om de dampen die vrijkomen door te laten. Iedere zilversmid had zijn eigen recept voor het maken van vormzand. Van de negatieve afdruk wordt een mal gemaakt. Bij ronde vormen worden de mallen tegen elkaar gezet om een gesloten geheel te krijgen. In de gietmal wordt het vloeibare zilver gegoten. Na stolling wordt de mal verwijderd. Het voorwerp wordt dan nog afgewerkt.

        Bij deze methode is het belangrijk het gietmodel nauwkeurig uit te voeren. Het model moet verder na het afdrukken in het vormzand zonder de verkregen gietvorm te beschadigen daaruit kunnen worden gelost. Daarom mag het model niet te gecompliceerd zijn uitgevoerd. Kan het model niet lossend gemaakt worden, dan moet of het object in verschillende losse onderdelen worden gegoten waarvan de modellen wel lossend zijn.

        Bij het gieten wordt gebuikt gemaakt van gietkasten of gietramen met of zonder gietloop. Er wordt een opkomer geplaatst, zodat de lucht uit de vorm kan ontsnappen en onzuiverheden uit de vorm kunnen komen. Verder kan er extra metaal tijdens het afkoelen toegevoegd worden wanneer de vorm krimpt. Het gietraam wordt eerst gevuld met Brusselse aarde. Hierin wordt het model geplaatst, waarboven het tweede raam wordt gezet. Dan worden de twee gietramen met het model omgedraaid. Het eerste gietraam en het model worden weggehaald. De mal is nu klaar voor gebruik. Wanneer een driedimensionaal object gegoten wordt, plaatst men een derde raam bovenop het eerste raam in plaats van het tweede gietraam na het weghalen van het model. (zie afbeeldingen 7 en 8)

        De cire-perdu methode

        Bij de cire-perdu methode wordt het gietmodel van was gemaakt. Rond dit wasmodel wordt een vloeibare massa, bijvoorbeeld gips gegoten. Zodra deze massa is gedroogd, wordt het geheel goed verhit zodat de was smelt en uit de vorm loopt. Hierdoor houdt men een negatieve afdruk over. Dit is de gietmal. In deze gietmal wordt het vloeibare metaal gegoten en dit levert dan een positieve afdruk van het model op. Doordat de was uit de eromheen gevormde mal wordt gesmolten, zijn veel complexere vormen mogelijk en hoeft de mal niet lossend te zijn. Een ander voordeel is dat hol gieten vrij eenvoudig is. Men kan verschillende soorten was gebruiken zolang het maar geen resten achterlaat.

        Er zijn twee werkwijzen;

        - de directe cire-perdue methode

        - de indirecte cire-perdue methode

        Bij de directe cire-perdue methode wordt direct in was gemodelleerd, het model is dus altijd een unicum. Op dit wassen model worden een aantal wasstaafjes aangebracht: een dikke die later als gietkanaal zal gaan dienen een aantal dunnere die luchtkanalen zullen vormen. (zie afbeelding 9) Dan wordt het model in de vormmassa aangebracht. Deze vormmassa is altijd dun, romig en vrij van klonten en luchtbellen, vaak wordt zeer fijne chamotte gebruikt. Dan wordt een koker over het model geplaatst en volgegoten met de chamotte. Bij de verwarming wordt nu de vormmassa licht gebakken en de was eruit gesmolten. Om te voorkomen dat het zilver al stolt bij het ingieten, wordt de temperatuur van de mal iets onder de stollingstemperatuur gehouden. Deze techniek kan men ook gebruiken bij het maken van holle vooral grotere voorwerpen. Er wordt dan een kern van de zelfde vormmassa gemaakt. Deze techniek wordt zelden toegepast in de edelsmeedkunst.

        Bij de indirecte cire-perdu methode methode wordt het model niet direct in was gemaakt, maar eerst in een ander materiaal. Om dit model wordt een mal gemaakt, die vaak uit meerdere delen bestaat. Men bouwt de mal weer op en giet er warme was in die men er weer uitgiet. Dit gieten herhaald men enkele keren. De overige ruimte wordt met kernmassa gevuld, wanneer de kernmassa gedroogd is, haalt men de mal weg en bedt men alles in vormmassa. Nu wordt het geheel verwarmd en smelt de was. Het voordeel van deze methode is dat de wasmodellen niet langer unica zijn, zoals bij de directe wasmethode, maar in serie kunnen worden gemaakt. Maar omdat de modellen lossend moeten zijn, zijn er wel weer vormbeperkingen. (zie afbeelding 10)

        Voor het gieten moet de mal goed schoongemaakt worden. Om tegendruk te geven aan de expansiekracht van het afkoelende metaal moet de mal met ijzerdraad omwikkeld worden of in een zandvorm geplaatst worden. Het smelten van edele metalen kan het beste in grafieten smeltkroezen gebeuren, omdat deze glad zijn en er geen resten metaal in achterblijven. De smelttemperatuur van zuiver zilver is 961 �C, de beste giettemperatuur ligt echter honderd graden hoger. Wanneer het metaal te koud gegoten wordt, koelt het in de mal te snel af en zal het niet tot in alle details doordringen en zal het aan de kanten niet mooi strak en rond zijn. Ook is het beter warmer te gieten omdat de gassen tijdens het gieten slecht kunnen ontsnappen. Door gebruik te maken van middelpuntvliedende kracht kan het metaal tot in alle details doordringen. Deze techniek wordt slingergieten genoemd. Door rondslingeren van de mal wordt de middelpuntvliendende kracht opgewekt.

        De afwerking van gegoten voorwerpen

        Na het gieten wordt de mal voorzichtig uit elkaar genomen. Hierna worden de giet- en luchtkanalen, waar ook metaal in is gelopen, van het voorwerp afgezaagd, bijgevijld en geschuurd. De eventuele losse onderdelen worden door middel van solderen of door een schroef- of scharnierverbinding aan elkaar gemonteerd. De giet- en soldeernaden worden ook bijgevijld en geschuurd en vervolgens wordt het voorwerp gereinigd en van zijn giethuid ontdaan door het in een bad met zwavelzuur, hydrofluoride of wijnsteenzuur te plaatsen. Hierna kan het worden gepolijst met bijvoorbeeld een bloedsteen en nagels en/of tanden van dieren.

        Draadtrekken

        Draadtrekken is het maken van een zilveren draad uit een blok of plaat zilver. Voor draadtrekken is weinig gereedschap nodig; een trekplaat, een trektang (trekijzer), olie of zeep of kaarsvet als smeermiddel. Met behulp van trekijzers wordt de verhitte zilveren draad door de trekplaat getrokken. Wanneer de draad veel dunner moet worden, wordt de draad door steeds kleinere gaatjes in de trekplaat getrokken. (zie afbeelding 11)

        Bij het opkomen van de mechanisering aan het einde van de 18de eeuw werd ook geëxperimenteerd met voorwerpen, helemaal uit draad opgebouwd. Dit kwam voornamelijk in Engeland voor, er zijn ook voorbeelden van te vinden in Den Haag en in het oeuvre van de Van der Toorn zilversmeden.

        Hameren en drijven

        De meest voorkomende manier om zilver vorm te geven is het smeden op een aambeeld. Het smeden wordt hameren en drijven genoemd. Onder hameren verstaan we het vormen van een plaat metaal tot een bepaald voorwerp met behulp van een hamer, terwijl we met drijven de specifieke versieringstechniek bedoelen. Hameren en drijven zijn zeer oude technieken. Zij berusten op de elastische eigenschap van het metaal. Hameren en drijven werden voor het eerst toegepast in de 7e eeuw voor Christus. Men werkte toen vooral met houten matrijzen/ gietvormen.

        Hameren

        Holle voorwerpen van bijna iedere vorm kunnen uit een plaat metaal worden gehamerd. Deze plaat ontstond door een blok zilver plat te slaan. Dit blok was afkomstig van oude omgesmolten zilveren voorwerpen. Zo had de zilversmid direct de beschikking over zilver met de juiste alliage. De leerjongen van de zilversmid plette het materiaal met een plethamer. De hamers hadden allemaal een glad gepolijste kop om het materiaal niet te beschadigen. Ook werden hamers, met een kop van hoorn of hout, bekleed met leer of vilt gebruikt. Iedere hamer had een andere vorm en functie. Toen in 1697 in Engeland de pletmolen werd uitgevonden kon er veel gemakkelijker en in veel grotere hoeveelheden geplet zilver worden vervaardigd. De molen werkt zoals een wringer voor de was. Het apparaat bestaat uit twee rollen die dichter naar elkaar toe gezet kunnen worden. Het zilver wordt naarmate de rollen dichter bij elkaar komen, meer geplet.

        Naast deze diverse hamers gebruikte de zilversmid ook verschillende tassen. Dit zijn kleine aambeelden die hij in een blok hout (vaak een boomstronk) of in een bankschroef vastzette en die als draagvlak diende bij het hameren. Deze tassen hadden ieder hun eigen vorm en functie. De kleine aambeelden of te wel tassen, waren vaak smal, zodat het voorwerp eroverheen geschoven kon worden. (zie afbeelding 12)

        De techniek van het hameren is moeilijk in algemene termen te beschrijven. Daarom hier een beschrijving van het maken van een schaal. Er wordt een cirkel uit een plaat geknipt die iets groter is dan de grootste diameter van het te maken object wanneer de plaat dik genoeg is. Met een bolle hamer wordt nu binnen de cirkel een lichte glooiing in de plaat geslagen. Door het hameren rekt het materiaal, waardoor het dunner wordt en het oppervlak toeneemt. Door het hameren wordt de structuur van het materiaal dichter, waardoor het harder en breekbaarder wordt. Door het materiaal te gloeien wordt de moleculenstructuur weer losser, het materiaal zachter en makkelijker te bewerken. Hierna wordt het zilver afgekoeld met water en wordt de oxidatie verwijderd. Nu kan men verder gaan met het hameren. Deze handeling wordt iedere keer herhaald om het materiaal vervormbaar te houden. Hierna plaatst de zilversmid het voorwerp zodanig op de tas, dat hij met een bolle hamer precies langs de cirkel de plaat omlaag kan hameren (opdiepen). Dit wordt herhaald tot de gewenste diepte is bereikt. Vervolgens wordt het voorwerp op een bolle staak of tas geplaatst en met een hamer met een vlakke baan worden alle oneffenheden glad geslagen.

        Hoge voorwerpen kunnen zowel door opdiepen als optrekken gemaakt worden. Bij opdiepen wordt het metaal naar beneden uitgehamerd, terwijl bij het optrekken het metaal naar boven en naar binnen gehamerd wordt. In het eerste geval blijft de bovenrand scherp en zal de wand bij verder opdiepen naar beneden toe steeds dunner worden. Bij optrekken wordt de wand steeds meer samengedrukt en zal daardoor naar boven toe dikker worden, waardoor de bovenrand onregelmatig is en later moet worden bijgewerkt. Bij het hameren laat de smid de wand dus dikker om er zeker van te kunnen zijn dat de bovenrand regelmatig wordt. (zie afbeelding 13)

        Het meest belangrijke verschil tussen hamer- en gietwerk is, dat het laatste voorwerpen oplevert van gelijkmatige dikte of, bij een gedecoreerd oppervlak, voorwerpen waarbij de binnenwand niet dezelfde vorm hoeft te hebben als de buitenwand. De binnenzijde volgt veel preciezer de buitenzijde. Om er zeker van te zijn, dat de zilversmid genoeg materiaal heeft om op de van te voren aangegeven plaatsen later versieringen aan te kunnen brengen, laat hij de wand hier dikker. Deze plaatsen moet de zilversmid vóór dat hij met hameren begint plannen. Zo worden de randen en plaatsen waar later versieringen worden aangebracht dikker gelaten. Het gehamerde voorwerp heeft geen naden en vaak is de hamerslag nog te zien.

        Drijven

        Dit is een techniek waarbij de zilversmid vanaf de achterkant van een metalen plaat of voorwerp een reliëf aanbrengt. Drijven is het plaatselijk rekken van het materiaal. De zilversmid gebruikt bij dit proces een pekkogel of zandkussen en diverse ponsen. De plaat wordt daarvoor vastgezet op de pekkogel, dan worden de contouren van het ornament of de voorstelling in dunne lijntjes in de plaat geschrooid met behulp van een schrooitrasseer of pointilleerpons. Dit gebeurt aan de buitenkant van het voorwerp. De ponsen zijn niet scherp, maar aan alle kanten een beetje afgerond, zodat er niet door het metaal heengeslagen wordt of te scherpe afdrukken worden gegeven. Het inschrooien gebeurt aan de voorzijde van het voorwerp. Als alle lijnen zijn ingeschrooid en aan de achterkant zichtbaar zijn, wordt het voorwerp van de pekkogel gehaald en nu aan de voorzijde vastgezet om vanuit de achterkant te drijven. Hierna wordt aan de voorzijde geciseleerd of gerepousseerd met een fijnere pons. Dit proces kan ook herhaald worden.

        Solderen

        Solderen is het aan elkaar bevestigen van vaste metaaldelen met behulp van een gesmolten metaal dat een lager smeltpunt heeft. De te verbinden delen worden eerst schoongemaakt en geschuurd. Dan wordt het ingesmeerd met een vloeimiddel, om oxidatie bij het lassen tegen te gaan en om het soldeer goed te laten vloeien en hechten. Het soldeer wordt vervolgens op de met vloeimiddel bedekte naad gelegd. Het geheel wordt verhit tot de soldeer in de naad vloeit. Soldeer bestaat altijd uit een legering zodat het smeltpunt lager is dan dat van het metaal waarop gesoldeerd moet worden. Anders zou de kans bestaan dat het object zelf tegelijkertijd gaat smelten. De soldeer die bij zilver wordt gebruikt bestaat uit zilver met koper en soms ook zink.

        Vijlen en polijsten

        Met steeds fijnere vijlen worden eerst de grote oneffenheden van het oppervlak verwijderd. Door het schuren van de voorwerpen worden de fijnere oneffenheden weggewerkt. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door gebruik te maken van grofkorrelig materiaal als zilverzand of gestampte puimsteen dat met een doek wordt opgewreven. Daarna komt het slijpen, dit wordt gedaan met gladgemaakte puimsteen, die ontdaan is van oneffenheden, die over het metaal gewreven wordt onder toevoeging van water en speeksel. Hierna wordt op dezelfde manier fijnere leisteen gebruikt. Nageslepen wordt dan met nog fijnere houtskool van vlierhout die met olie wordt gemengd. Voordat men met de laatste bewerking begint gloeit men het voorwerp. Daarna wordt het �gelest� in een oplossing zwavelzuur, hierdoor wordt het koper uit de legering aan de buitenkant geoxideerd waardoor de huid van het voorwerp een hoger zilvergehalte krijgt en dus zachter wordt.

        Bij het polijsten wordt een dun laagje van het materiaal weggeslepen zodat er een hoogglans ontstaat. Deze hoogglans kan bereikt worden door over een houten kern een stukje leer te spannen en hier zeer fijn poeder op te strooien en hiermee over het zilver te wrijven. Men kon op het leer verschillende stoffen aanbrengen, bijvoorbeeld amaril, ook wel smergel genoemd, en krijtpoeder.

        Het bruineren werd al door Theophilus genoemd. Het materiaal wordt bij deze techniek geplet en gladgestreken door een bruneerstaal onder druk met gelijkmatige streken over het oppervlak te bewegen. Het bruneerstaal is een hardstalen werktuig, dat aan het uiteinde volkomen vloeiend is afgerond en hoogglanzend gepolijst. Het uiteinde wordt glad gehouden door het schuren op een stuk leer met een polijstpoeder. Het oppervlak van het object zelf moet met speeksel of zeepwater glad gehouden worden. Vóór de middeleeuwen werd zilver gepolijst met puim- of bloedsteen, dierenklauwen, zwijnen- of berentanden. Dit gaf een mooie diepe glans, en het oppervlak werd minder gevoelig voor oxidatie-vlekken. Maar het is een zeer moeilijk procédé en duurt lang. Voor bruineren werd een stuksprijs betaald.

      3. Het versieren van de basisvorm
      4. Wanneer het object compleet is wordt het schoongemaakt en wordt het oppervlak bewerkt. Dit kan op verschillende manieren gedaan worden. Hieronder worden de versieringstechieken uitgelegd die terug te vinden zijn in het oeuvre van de Van der Toorn familie.

        Openwerken

        Dit betekent het verwijderen van geometrische figuren uit een gouden of zilveren plaat. In 1698 werd in Engeland de pletmolen uitgevonden, waardoor men nu makkelijker en goedkoper aan zilverplaat kon komen. De vroegste methode van het openwerken van metaal was het met behulp van hamers, boren en beitels. Het metaal werd dan in pek gelegd, wanneer dit hard was kon de bewerking beginnen, zonder dat het voorwerp zijn vorm verliest. Er zijn twee soorten van opengewerkt metaal, òf het ornament wordt verwijderd òf de figuren blijven staan en de achtergrond wordt verwijderd. (zie afbeelding 14) In het begin van de 18de eeuw werd deze versieringstechniek ook machinaal toegepast. Dit wordt �kappen� genoemd.

        Rond het midden van de 18de eeuw ging men over op uitzagen voor het maken van ajourwerk. Voor het fijne werk werd een handboor gebruikt. Soms is het openwerken niet alleen bedoeld als versiering maar tevens functioneel, bij een wierookvat of een strooibus bijvoorbeeld. (zie bijlage nr. 42) Wanneer in het ontwerp het opengewerkte motief slechts ter versiering dient, dan komt dit het beste uit wanneer de achtergrond verwijderd wordt, de figuren worden dan meestal gegraveerd. (zie bijlage nr. 135)

        Rond 1730 werd de pletmolen verbeterd, zodat men nu zeer dunne platen zilver kon maken. Deze dunne platen waren gemakkelijker te bewerken. Rond het midden van de 18de eeuw werd het zagen populair. Bij het zagen gebruikt men een metaalzaag voor de grote delen en een figuurzaag met een zaagblad bestemd voor hout om de kleinere onderdelen te zagen.

        Het openwerken van zilver wordt in de 18de eeuw populair. Er zijn drie verschillende toepassingen te onderscheiden:

        • met de hand uitzagen of uitvijlen van motieven, waardoor ajourwerk ontstaat.
        • het verwijderen van motieven, waarbij plaatjes zilver achter het opengewerkte ornament worden gesoldeerd.
        • het cut-card of applique. Gestileerde (blad-)motieven worden uit een plaat zilver gezaagd en op een glad oppervlak zilver gesoldeerd. Deze techniek is vooral aan het einde van de 17de eeuw en het begin van 18de eeuw populair in Frankrijk en Engeland, maar hij komt ook in Nederland voor.

        Graveren

        De graveur heeft als meest belangrijke instrumenten verschillende soorten graveerstekers. Sinds de beschrijving van Theophilus is de techniek niet veranderd. Eerst wordt de graveerstekers geslepen op een vochtige slijpsteen. Er zijn verschillende technieken in het graveren. De vlakgravure, de haar- of matsteker en de stippelgravure zijn variaties van het graveren. De meeste gravures in zilver bestaan uit lijnen, strepen en punten. Vooral op glad zilver komt graveerwerk tot zijn recht. In de hele 17de eeuw was dit soort zilver in de mode. In hoeverre de zilversmid zelf of een specialist de gravure uitvoerde is niet na te gaan. Wel werd er vaak gewerkt aan de hand van gravures gemaakt door beeldende kunstenaars.

        In het oeuvre van de Van der Toorn�s komen alleen gegraveerde teksten en graveringen in opengewerkt zilver voor.

        Guillocheren

        Guillocheren bestaat uit het aanbrengen van een netwerk van fijne rechte, zigzag of slingerende lijntjes op een metaaloppervlak in een zich herhalend patroon. Het is vrijwel onmogelijk deze versiering netjes aan te brengen. Aan het einde van de 18de eeuw werd de guillocheermachine ontwikkeld die dit wel mogelijk maakte. Het gladde zilver dat rond 1800 in de mode was, was zeer geschikt om versierd te worden met een guillochure. De versiering bestond vooral uit bescheiden opgebrachte, zich herhalende patronen, die wel het oppervlak verlevendigen zonder de strakke opbouw van het totaal te veel te doorbreken. Koektrommels, tabaksdozen, horlogekasten en dergelijke gladde voorwerpen zijn vaak van guillochures voorzien. (zie afbeelding 15) Men kan rechte en cirkelvormige lijnen met het apparaat maken. Voor massaproductie vervangt men het guillocheren vaak door een guillochestempel. De stalen stempel, waarop een guillochure is gegraveerd, kan door middel van een pers in een object geperst worden. De afdruk is minder scherp dan de gestoken lijnen van de steker. Vooral in het werk van Johannes Adrianus van der Toorn, Johannes van der Toorn en bij Pieter van der Toorn na circa 1780, wordt guilloche op het zilver aangebracht. Het wordt vooral als lijnversiering langs een voet, hals op tuitknop op trommels, thee- en koffieserviezen etc. aangebracht.

        Parelranden

        Parelvormige randen worden veel gebruikt aan het einde van de achttiende en begin van de negentiende eeuw. Schiolting, een zilversmid in Amsterdam was de eerste die rijen gegoten balletjes als versiering toepaste. De vroege parelranden, gemaakt rond 1780 zijn meestal gevijld of geperst, de latere zijn vaak gegoten. Een parelrand werd van een getrokken zilverdraad gemaakt. (zie afbeeldingen 16 en 17)

Hosted by www.Geocities.ws

1