Instituut voor Islamitische
Studies en Publicaties

 
 

 

Deze site tot uw startpagina maken? Klik hier!

De Dageraad, editie februari 2003

download print versie: RIGHT-CLICK --> save target as

 


Lessen uit de Bedevaart en het Offerfeest

Terug naar de oorsprong

Het eerste gebedshuis

De Islamitische bedevaart naar Mekka zal op of rond 9 februari a.s. officieel van start gaan. De Koran vertelt ons in 3:94-96 dat de Kaaba in Mekka het eerste Huis van aanbidding op aarde was, dat door de mens werd gebouwd. Ook historische bewijzen getuigen ervan dat dit Huis reeds vanaf de oudste tijden bestaat. Zo schrijven Chris Horrie en Dr. Th. W. Juynboll, dat dit bouwwerk reeds uit de tijd van Adam zou moeten stammen. Dr. Juynboll voornoemd en R.L. Mellema Lit. Ind. Drs. zijn van mening, dat de Kaaba in ieder geval reeds vóór de zondvloed ten tijde van Noach bestond. En dan zijn er nog andere schrijvers, zoals Diodorus Siculus en Sir William Muir, die aan de Kaaba een ‘zeer hoge ouderdom’ toeschrijven.

Overigens dient bij de aanspraak, dat de Kaaba het eerste huis van aanbidding is, de monotheďstische geloofstraditie in beschouwing te worden genomen, aangezien de islam een strikte vorm van monotheďsme voorschrijft.

Terug naar de oorsprong

De islam heeft dus als haar centrale heiligdom een plaats gekozen, die van betekenis is in de geschiedenis van de religie van de gehele mensheid – een plaats waar de mens voor het eerst een huis van aanbidding bouwde. Insgelijks heeft de islam in essentie de oude bedevaart naar de Kaaba geaccepteerd en geen geheel nieuwe ceremonie ingesteld. Dit bewijst dat de islam de aandacht wenst te vestigen op de oorspronkelijke beginselen van de religie. Naarmate de mensheid zich verder ontwikkelde en er aparte volkeren verschenen, stonden er verschillende profeten op die meer gedetailleerde religieuze leringen overbrachten, specifiek toegepast op lokale omstandigheden. Naarmate de tijd verstreek en deze godsdiensten zich onafhankelijk ontwikkelden, gingen zij uiteen voor wat betreft de basisbeginselen. Ten einde deze uiteengegane godsdiensten opnieuw te laten samenkomen, zond de Goddelijke wijsheid derhalve de laatste openbaring naar de plaats waar voor het eerst een religieus monument was gebouwd, om de mensheid terug te roepen naar de oorspronkelijke, eenvoudige beginselen van de religie. Daarom spreekt de Koran niet slechts de moslims aan wanneer van de bedevaart wordt gesproken, maar worden alle mensen aangesproken (3:96, 22:27). Hierbij kan worden opgemerkt, dat Abraham de voorvader is van de moslims (via zijn zoon Ismaël) en van de joden en de christenen (via zijn zoon Izak).

De eenvoudige geloofsbeginselen

De eenvoudige geloofsbeginselen die Abraham volgde, waren onderwerping aan God en het doen van het goede tegenover anderen. “Zich geheel en al aan God onderwerpen” betekent dat men bij alles wat men doet alle lagere, egoďstische verlangens opgeeft en met hart en ziel het pad volgt dat God heeft voorgeschreven.

Door deze beginselen na te leven werd Abraham verheven tot de positie van vriend van God (Koran 4:125). En dit zijn de beginselen die de islam in ere kwam herstellen en waartoe het de volgers van vorige godsdiensten uitnodigde, zijnde de voorschriften die hun eigen geëerde stichters volgden. De Bedevaart is dus een oproep aan de mensheid om latere religieuze verschillen aan de kant te zetten en terug te keren naar de oorspronkelijke grondbeginselen van de religie.

Offeren

Het offerfeest, dat dit jaar op of rond 11 februari zal plaatsvinden, is een onderdeel van de bedevaart te Mekka, maar wordt door moslims over de gehele wereld gevierd. Bij dit feest wordt de bereidheid van Abraham herdacht om op Gods bevel zijn zoon Ismaël (volgens de Bijbel: Izak) aan Hem te offeren. Toen de bereidheid van Abraham om dit offer te brengen reeds was bewezen, kreeg hij het bevel van God om in plaats van zijn zoon een dier te offeren; het is dit feit, dat door de moslims bij het offerfeest wordt herdacht.

Met betrekking tot de geofferde dieren zegt de Koran:

“Hun vlees bereikt God niet, hun bloed evenmin, maar voor Hem is aannemelijk rechtschapenheid uwerzijds” (22:37).

Dit betekent niets anders dan dat het ware offer niet dat van een dier is dat wordt geslacht, maar van de dierlijke verlangens (ofwel slechte begeerten) van de persoon, die de offerdaad verricht. Het werkelijke offer bij deze gelegenheid is dus het voorgoed opgeven van slechte gewoonten.

Tot besluit

De les uit de Bedevaart en het offerfeest is dus, dat de gehele mensheid zich moet verenigen rondom de beginselen van de religie die aan haar is geopenbaard, en als één broederschap moet leven met gelijkheid voor allen. Maar dat is alleen mogelijk door het offeren van onze dierlijke verlangens, die de oorzaak zijn van alle haat en vijandschap onder de mensen.

Vertaald en samengevat uit: The Light & Islamic Review, editie januari-februari 1992

Lees ook:


Islamitisch gedrag - de gulden middenweg

Het woord gedrag wordt gedefinieerd als: ‘de acties en reacties van personen of dingen onder omschreven omstandigheden’ (American Heritage Dictionary). Dit houdt in dat gedrag niet constant is, maar verschillende vormen aanneemt, afhankelijk van de omstandigheden. Voorschriften omtrent gedrag zullen uiteraard gebaseerd zijn op een contextgebonden benadering, waarbij variaties in handelingen door veranderende omstandigheden worden erkend. De Heilige Koran, die geopenbaard werd als een Richtlijn voor de gehele mensheid, houdt trouw vast aan dit beginsel; anders dan andere geschriften erkent dit Boek het bestaan van tegenstrijdige belangen. De inspanning in het afwegen en overwegen van deze belangen is datgene, dat een juiste gedragswijze bepaalt, zoals is geopenbaard.

Beperkingen aan voorgeschreven gedrag

Voorgeschreven gedrag in de Heilige Koran bestaat zowel uit geboden als specifieke mogelijkheden voor toepassing. De Heilige Koran vermeldt steeds weer dat geen van beide absoluut is. Net zoals andere geschriften bijvoorbeeld voorschrijven welk soort voedsel wel of niet geconsumeerd mag worden, legt ook de Koran vast dat dieren die vanzelf sterven, bloed, varkensvlees, alsook datgene waarover een andere naam dan die van Allâh is aangeroepen, niet gegeten mogen worden. Echter is het verschil, dat de Heilige Koran erkent dat zich gevallen kunnen voordoen, waarbij absolute gehoorzaamheid aan dit bevel niet vereist is, want meteen daarna wordt gezegd:

“Dan, wie gedreven wordt door noodzaak, niet wensende, noch de grens overschrijdende, geen zonde rust er op hem. Waarlijk, Allâh is Vergevend, Genadig.” (2:173)

Deze uitzondering op de regel treft men niet aan in andere religieuze geschriften. Er wordt bijvoorbeeld in het nieuws geregeld melding gemaakt van Jehova’s Getuigen, die niet toestaan dat hun kinderen bloedtransfusies ondergaan, vanwege het bijbelse gebod omtrent het consumeren van bloed, zelfs als zo’n onthouding de dood van hun kind tot gevolg zou kunnen hebben.

Het islamitische standpunt voegt redelijke beperkingen aan ijzeren regels toe. Hoewel de consumptie van bloed doorgaans toegeschreven wordt aan onreinheid, hetgeen dus schade kan toebrengen aan iemands fysieke welzijn, kan het in bepaalde situaties noodzakelijk zijn om het leven zelf in stand te houden. De naleving van het gebod betreffende de consumptie van bloed is ongetwijfeld prijzenswaardig, maar is het redden van een leven niet van veel grotere waarde? Het is vanwege een billijke oplossing voor zulke dilemma’s, dat de Almachtige Allâh de weg geplaveid heeft voor rationeel denken en verantwoordelijkheid. En als men de netelige toestand beschouwt waarin de Jehova’s Getuigen zichzelf geplaatst zien, is deze door onze Heer gegeven mogelijkheid waarlijk een Genade van Allâh, zoals wordt gesteld in het vers zelf.

Meer nog dan geboden, staan beperkingen aan specifieke bevelen op meerdere plaatsen in de Koran vermeld. Zo zijn gebed en vasten aan de mens opgedragen. Het belang van deze verplichtingen is van dien aard, dat het niet naleven ervan – in zijn ware geest – kan resulteren in ontevredenheid in dit leven, alsook vernietiging in het volgende. De Koran vermeldt echter dat uitzonderingen op de voorgeschreven handelwijze in het gebed toegestaan zijn wanneer iemand op reis of in oorlog is. Evenzo zijn beperkingen in het naleven van het vasten gerechtvaardigd voor degenen die ziek of op reis zijn, of het buitengewoon moeilijk vinden om te vasten. De voorgeschreven bedevaart naar Mekka is ook een plicht waaraan moslims zich moeten houden, maar het is duidelijk beperkt tot hen, die de middelen hebben om deze reis te ondernemen. Zelfs de voorgeschreven handeling van liefdadigheid, die herhaaldelijk wordt aangemoedigd, is tot op bepaalde hoogte begrensd, zoals de Heilige Koran stelt:

“Keten uw hand niet aan uw nek (zodat u gierig bent in uitgeven), noch strek het tot de uiterste grens uit (zodat u alles verloren laat gaan).” (17:29)

Dit zijn allemaal voorbeelden van uitzonderingen op de algemene voorschriften.

Sommige critici van de islam, die geen weet hebben van de rationele en evenwichtige beginselen die in de Koran worden onderwezen, hebben deze tegengestelde gezichtspunten verkeerd geďnterpreteerd als tegenstrijdigheden. Echter wordt het na nauwgezette analyse duidelijk dat de Koran zichzelf niet tegenspreekt, doch de mens de mogelijkheid verschaft om zich op verschillende manieren te gedragen, afhankelijk van de omstandigheden waarin hij zichzelf geplaatst ziet; en zo is dit Boek een Richtlijn voor gedragswijze in de meest ware zin. Hieronder nog enkele voorbeelden.

A. Beleefdheid versus het zeggen van de waarheid

De Heilige Koran leert de gelovigen de morele deugd van beleefdheid. Van het simpelweg zoeken van fouten bij anderen door individuen, tot de ontwikkeling van superioriteitscomplexen bij groepen van mensen – alle vormen van belediging, evenals onbeleefdheid, worden veroordeeld. Het volgende vers van de Koran vat dit punt in voldoende mate samen:

“En spreek goede (woorden) tot (alle) mensen.” (2:83)

Het beginsel van het duidelijk spreken van de waarheid wordt op verschillende plaatsen in de Koran in herinnering gebracht:

“En wanneer u spreekt, wees rechtvaardig, zelfs als is het (tegen) een familielid …” (6:153)

“En verberg geen getuigenis. En wie het verbergt, zijn hart is waarlijk zondig.” (2:183)

Nu kan het uiten van de waarheid niet altijd beschouwd worden als een daad van beleefdheid, zoals een bekend gezegde aangeeft: “de waarheid doet pijn!” Men zou dus het vertellen van de waarheid tegenstrijdig kunnen achten aan het vermijden van belediging. Echter erkent de islam, als de religie van evenwicht, dat beide soorten van gedrag toepasbaar zijn onder de geschikte omstandigheden. Toen er bijvoorbeeld verzen van de Koran aan onze Heilige Profeet werden geopenbaard, waarin harde taal werd gebruikt met betrekking tot de ongelovigen, riep de oom van de Profeet, Abu Talib, de Heilige Profeet bij zich en zei:

“O mijn neef, u hebt de mensen razend gemaakt door uw beledigingen. Zij staan op het punt u te doden, en mij ook. U hebt hun wijze mensen tot dwazen verklaard, hun ouderen de slechtste van de schepselen genoemd, hun vereerde goden tot de brandstof van de hel en van het vuur bestempeld, en hen allen over het algemeen verdorven genoemd, nazaten van de duivel en een vuil volk. Aangezien ik u goedgezind ben, raad ik u aan uw tong te bedwingen, en na te laten hen te beledigen; anders heb ik niet de kracht om tegen de mensen te strijden.”

Onze geliefde Profeet, die het beste toonbeeld van sublieme zeden was, antwoordde:

“O oom, dit zijn geen beledigingen, maar een uiting van de waarheid en een vaststelling van feiten, zoals het hoort.”

De Heilige Profeet heeft ons dus geleerd dat het zeggen van de waarheid, hoewel het hard en onplezierig kan zijn, iets geheel anders is dan een belediging, wanneer het onder de juiste omstandigheden wordt gedaan. Wat de twee van elkaar doet verschillen, zijn de tijd en de omstandigheden die het omgeven. Het onnodig geven van bijnamen is duidelijk een belediging, aangezien het doel ervan het kwetsen van iemands gevoelens is. Het vaststellen van de waarheid tegenover tegenstanders, zelfs wanneer er harde en strenge taal bij wordt gebruikt, kan men echter niet als belediging beschouwen. Het doel ervan is namelijk niet het schaden van iemand anders, maar anderen de kans te geven zich bewust te worden van hun fouten en zichzelf dus te verbeteren.

B. Vergiffenis versus bestraffing

Een andere moeilijke situatie is de correcte aanwending van de daad van vergiffenis. In de islam heeft de persoon, die onrecht is aangedaan en schade lijdt, het recht genoegdoening te eisen door wettelijke steun te zoeken, of door uit zichzelf een geschikte straf toe te dienen. Hij die echter afstand doet van dit recht en de overtreder vergeeft, verricht een aanbevelenswaardige daad:

“En de vergelding van kwaad is een straf daaraan gelijk; maar wie vergeeft en verbetert, zijn beloning is bij Allâh …” (Koran 42:40)

Net als alle andere regels van leiding in de Heilige Koran, geeft dit vers in grote lijnen het noodzakelijke evenwicht aan voor een gepast gebruik daarvan. De situatie en de omstandigheden bepalen de geschiktheid van de toepassing ervan.

C. Gehoorzaamheid aan autoriteiten versus plichtsgetrouwheid aan Allâh en Zijn Profeet

Critici kunnen beweren dat de Koran het belang van gehoorzaamheid aan degenen met gezag erkent. Hetzelfde vers dat gehoorzaamheid aan autoriteiten vastlegt, bevat echter ook de beperking aan deze regel:

“O gelovigen, gehoorzaam Allâh en gehoorzaam de Boodschapper en degenen met gezag onder jullie; dan, indien jullie over enige zaak twisten, verwijs het dan naar Allâh en de Boodschapper, indien jullie geloven in Allâh en de Laatste Dag. Dit is het beste en meest geschikte voor (het bereiken van) het einde.” (4:59)

Dit vers onthult, dat de islam verlangt om naar evenwicht te zoeken bij het gehoorzamen van gezaghebbenden (werkgevers, enz.); meningsverschillen dienen bijgelegd te worden door ze naar Allâh en Zijn Boodschapper (d.i. de Koran en de Hadies) te verwijzen. Bovendien moet de bepaling van gehoorzaamheid aan degene met gezag ook in evenwicht zijn met andere bepalingen in de Koran. Zo wordt bijvoorbeeld blind geloof veroordeeld:

“En volg niet datgene, waarvan u geen kennis heeft.” (17:36)

Gehoorzaamheid aan gezagdragers dient dus in evenwicht te worden gebracht met gehoorzaamheid aan de voorschriften uit de Koran en de Hadies. Deze houding werd altijd geďllustreerd door de rechtgeleide leiders, zoals hazrat Abu Bakr, want toen hij zijn Kalifaat aanvaardde, verklaarde hij openlijk:

“Help mij wanneer ik gelijk heb. Corrigeer mij wanneer ik geen gelijk heb. Gehoorzaam mij zolang ik Allâh en Zijn Boodschapper gehoorzaam; ingeval ik ongehoorzaam ben aan Allâh en Zijn Boodschapper, dan heb ik geen recht op gehoorzaamheid van jullie.”

D. Het geestelijke doel van het leven versus materiële benodigdheden

De Weegschaal die nodig is in islamitisch gedrag is niet, zoals men kan zien, gelimiteerd aan bepaalde vormen van gedrag, maar strekt zich eerder uit tot alle facetten van het leven. Het doel van het menselijk bestaan kan men zien als het vinden van een bepaald evenwicht tussen tegenstrijdige belangen. Het doel van de mens in dit leven is het dienen van Allâh en het ontwikkelen van Goddelijke eigenschappen in zichzelf, zodat hij geschikt gemaakt wordt om een leven met God te leiden in het hiernamaals. Het volgende vers haalt dit doel naar voren:

“En Ik heb de djinn en de mensen niet geschapen, dan dat zij Mij moeten dienen.” (51:56)

Een strikte toepassing van dit vers zou veronderstellen, dat iemand een leven van totale afzondering zou moeten leiden, waarin alleen maar religieuze praktijken moeten worden uitgevoerd. De Koran ontkent expliciet zo’n toepassing in het vervullen van iemands plicht tegenover God, want wij worden gewaarschuwd:

“En wat betreft het kloosterleven, zij (d.i. de christenen) hebben het uitgevonden – Wij schreven het hun niet voor – slechts om naar Allâhs welbehagen te zoeken, maar zij namen het niet met gepaste inachtneming in acht.” (57:27)

Zo’n wijze van het vervullen van iemands plicht tegenover God, hoewel het met het doel wordt gedaan om Allâh’s welbehagen te winnen, is dus niet correct. Bovendien is het verdienen van de kost op deze stoffelijke wereld zelfs een voorschrift van Allâh:

“En [Allâh] heeft de dag gemaakt voor het zoeken naar levensonderhoud.” (78:11)

Men zou zich ook kunnen afvragen hoe de plicht van het weggeven van rijkdom (armenbelasting) vervuld dient te worden, indien de mogelijkheid om rijkdom te vergaren ontbreekt.

Tegenstrijdige belangen in overeenstemming brengen

De islam is dus een religie, waarin een strikte naleving van religieuze paradigma’s, zoals ‘een oog voor een oog’, of ‘de andere wang toekeren’, niet gerechtvaardigd is. Het gebruik van paradigma’s verplicht namelijk een persoon om op een wijze te handelen, die niet altijd naar de beste oplossing hoeft te leiden. Daarom verkondigt de Koran:

“Allâh is Hij die het Boek met waarheid heeft geopenbaard, en de Weegschaal.” (42:17)

Dit vers lijkt aan te duiden, dat tezamen met de beginselen die in de Koran naar voren worden gebracht, ook de Weegschaal, of de noodzakelijke eigenschappen om zulke beginselen in praktijk te brengen (zoals: rede, logica, verantwoordelijkheid, etc.), aan de mens zijn geschonken.

De delicate aard van de vrijheid om een gedragswijze te kiezen

Uit bovenstaande analyse van islamitisch gedrag blijkt, dat de islam de mens aanmoedigt om de vermogens van logica, rede, rationaliteit, en bovenal verantwoordelijkheid, te benutten, wanneer hij overweegt hoe hij zich dient te gedragen. Dit weerspiegelt de hoge status die de islam aan de mens geeft. De mens heeft gezag gekregen om na te denken over de situatie waarin hij zich bevindt, en díe handelingswijze te kiezen, die tot de beste resultaten leidt. Hierbij moet hij in gedachten houden dat hij uiteindelijk aansprakelijk is tegenover de Almachtige. Het is daarom nutteloos dat iemand een ander aanraadt dat hij, slechts omwille van het moslim zijn, zich op een bepaalde manier moet gedragen; het zijn slechts de situaties en omstandigheden, aan de hand waarvan wordt bepaald wat correct gedrag is. Bovendien moet deze door God aan de mens gegeven vrijheid, om voor een juiste gedragswijze te kiezen, niet gebruikt worden als rechtvaardiging voor ongepast gedrag, want de inspanningen in het kiezen van het juiste gedrag moet men zien als een beproeving van Allâh, en een correcte beslissing daarin als een noodzakelijk middel voor geestelijke vooruitgang. De Koran getuigt van deze middenweg, wanneer er staat geschreven:

“O gij die gelooft, verbied niet de goede dingen die Allâh voor u wettig heeft gemaakt (zoals het zeggen van de waarheid ook al mishaagt het anderen, uw recht op bestraffing laten gelden boven vergiffenis indien het beter zal zijn voor de overtreder, het oneens zijn met gezaghebbenden indien hun handelingen in strijd zijn met de leringen van de Koran en de praktijk van de Heilige Profeet, of het verdienen van de kost in tegenstelling tot het zichzelf isoleren van alle sociale betrekkingen in de zoektocht naar het welbehagen van God), en overschrijd de grenzen niet (zoals de vrijheid misbruiken die God aan u heeft geschonken, en ten onrechte iemands fouten rechtvaardigen door iemands ongepaste gedrag te baseren op de uitzonderingen op de regels).”

Gedrag is volgens de islam dus een constante inspanning om de Gulden Middenweg te vinden; een inspanning, die bij alle facetten van het leven aanwezig is.

“En houd met rechtvaardigheid de weegschaal staande” (55:9).

Uit: The Light & Islamic Review, november – december 2001

Auteur: Fazeel Sahukhan


Colofon

Redactie
:

  • Riaz Ahmadali
  • Reza Ghafoerkhan
  • drs. Sharda Ahmadali-Doekhie
  • Irshaad Djoemai

Abonnementen / reacties / inzendingen:

Internet:

Overname uit De Dageraad is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.

De Dageraad is een uitgave van het Instituut voor Islamitische Studies en Publicaties (I.V.I.S.E.P.).

De Dageraad is een voortzetting van:

  • Hakikatoel Islam (1934-1960), redacteur: moulvi Shekh Ahmadali
  • Al Haq (1971-1980), redacteur: mr. Basharat Ahmadali

 

 
   

 

Hosted by www.Geocities.ws

1