Het
Surinaams dagblad “De West” van woensdag 30 april 2003 schrijft:
“De
regering zal binnenkort een besluit nemen over het wel of niet in werking
treden van de reeds afgekondigde verordening Herziening Huwelijksrecht.
Dit gaf President Ronald Venetiaan vandaag te kennen nadat hij op het
presidentieel kabinet een petitie inzake herziening van de huidige huwelijkswetgeving
in ontvangst had genomen van drs. Asha Mungra, voorzitter van de vrouwenvereniging
“Nari Samaaj”. Het staatshoofd, dat niet op zaken wilde vooruitlopen,
benadrukte dat er zeer spoedig een besluit ten aanzien van de inwerkingtreding
van de wet genomen zal worden. Hij zei dat de wet veel meer omvatte dan
de herziening van de huwelijkswetgeving en dat “veel meer zaken” dan alleen
de echtscheidingskwestie een rol hebben gespeeld, waardoor de herziene
wet niet direct in werking is getreden. Venetiaan gaf aan dat hij de
brief over de inwerkingtreding gisteren naar De Nationale Assemblee (DNA)
heeft verzonden.” Einde citaat uit De West.
Dit
artikel, en het voornemen van de regering om rondom de herdenking van
de 130 jaar Hindostaanse Immigratie de 30 jaar geleden door de toenmalige
Staten van Suriname aangenomen Landsverordening “Herziening Huwelijksrecht”
1973 (G.B. 1973 No. 140) in werking te laten treden, geven mij aanleiding
de samenleving, al was het bij wijze van voorlichting, te informeren over
de inhoud van deze wet, die ook wel bekend staat als de “Wet-Adhin”. Ook
wordt met dit artikel beoogd de autoriteiten en alle stakeholders te informeren
over de ontwikkelingen en verwikkelingen gedurende het afgelopen 30 jaar,
met de bedoeling meer inzicht te verschaffen in deze complexe materie
om uitzicht te hebben op de noodzakelijke hervormingen, die eindelijk
doorgevoerd moeten kunnen worden, maar dan gebaseerd op de juiste besluiten
in de juiste context, inspelend op de aspiraties van het Surinaamse volk.
De “Wet-Adhin”
van 1973
De President
heeft gelijk om te stellen, dat deze
wet veel meer omvatte dan de herziening van de huwelijkswetgeving en dat
“veel meer zaken” dan alleen de echtscheidingskwestie een rol hebben gespeeld,
waardoor de herziene wet niet direct in werking is getreden.
De gemeenschap
c.q de maatschappelijke groepering hebben het recht om te weten wat de
inwerkingtreding van de “Wet-Adhin” in hoofdlijnen zal betekenen:
Alle huwelijken worden
gesloten volgens de bepalingen van het Surinaams Burgerlijk Wetboek
(SBW) en zullen de status van burgerlijk huwelijk hebben (geen Hindoe
en Moslimhuwelijken meer)
De (inwendige) huwelijksvereisten
zijn voor alle huwelijken gelijk:
ongehuwd zijn van
beide partijen;
de vrije toestemming
van de aanstaande echtgenoten;
de huwbare leeftijd
van 17 jaar voor de man en 15 jaar voor de vrouw;
de vereiste huwelijkstoestemming
door ouders, voogd of toeziende voogd (tussen 15 en 21 jaar);
de verplichte wachtperiode
na de echtscheiding (treurperiode van een jaar);
geen nauwe graad van
bloed- of aanverwantschap.
De uitwendige huwelijksvereisten
c.q. huwelijksformaliteiten gelden ook voor alle huwelijken:
verplichte huwelijksaangifte
van alle huwelijken bij de ambtenaar van de burgerlijke stand;
verplichte afkondiging
van de huwelijksaangifte.
Er is alleen in geval
van de wijze van huwelijksvoltrekking één afwijking toegestaan,
t.w. het mogelijk maken van het huwen op 2 manieren:
hetzij door een ambtenaar
van de Burgerlijke Stand, d.i. het BW-huwelijk of het burgerlijkestandshuwelijk
(burgerlijk huwelijk);
hetzij ten overstaan
van een huwelijksambtenaar, d.i. de godsdienstige huwelijksvoltrekking
(geen godsdienstig huwelijk; het huwelijk blijft een burgerlijk
huwelijk, gesloten volgens de bepalingen van het SBW).
Geheel nieuw:
Indien door of namens de aanstaande echtgenoten bij de aangifte een
verklaring is afgelegd, waaruit blijkt dat zij hun huwelijk bij een
godsdienstige plechtigheid voltrokken wensen te zien, kan de voltrekking
in afwijking van het burgerlijkestandshuwelijk ten overstaan van de
huwelijksambtenaar geschieden. Het gaat om de thans reeds algemeen aanvaarde
wijzen van huwelijksvoltrekking die in de Christelijke Kerken, Hindoetempels,
dan wel thuis bij de ouders van de bruid (hindoes en moslims) plaatsvindt.
Er wordt een centraal registratiesysteem ingevoerd voor de inschrijving
van de huwelijksambtenaar (voorheen huwelijksbeambte). De inschrijving
vindt plaats op verzoek van een in Suriname gevestigde rechtspersoon,
die blijkens haar statuten en duurzaam feitelijk optreden het karakter
van godsdienstige gemeenschap heeft. De
ambtenaar van de burgerlijke stand verstrekt, op verzoek van de aanstaande
echtgenoten of van de door hen gemachtigde huwelijksambtenaar, nadat
een verklaring overeenkomstig de wet is afgelegd, een formulier van
de huwelijksakte in drievoud aan de huwelijksambtenaar, ten overstaan
van wie het huwelijk zal worden voltrokken, en tekent de datum van verstrekking
daarvan op de kant van de krachtens de wet gemaakte Akte aan. Dit formulier
wordt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van tevoren volledig
ingevuld, met uitzondering van de dagtekening en de persoonsgegevens
van degene, die de godsdienstige
plechtigheid bij de voltrekking zal leiden en degene, door wie de huwelijksakte
mede zal worden ondertekend.
Echtscheiding kan alleen worden gevorderd,
indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Hiervan is er spake als een
“complex van factoren” bestaat, die uiteindelijk leidt tot een definitieve
breuk. Deze bepaling komt in de plaats van de vier echtscheidingsgronden
uit het SBW. Het systeem van het echtscheidingsrecht is echter niet
gewijzigd in het SBW en echtscheiding in onderlinge overeenstemming
blijft onmogelijk, in tegenstelling tot het systeem in Nederland, waar
bij de invoering van de desintegratie van het huwelijk als enige echtscheidingsgrond
de echtscheiding in onderlinge overeenstemming mogelijk werd. De “Wet-Adhin”
brengt slechts een wijziging in de echtscheidingsgronden, die voor alle
huwelijken geldend worden gemaakt. Vooral de moslimse vrouw zal zich
beter beschermd voelen doordat de huwelijksontbinding door middel van
echtscheiding steeds via de rechter zal lopen, bij welke gelegenheid
de positie van haar en de kinderen tegelijk wordt behandeld, alsook
de scheiding en deling van de goederen in de huwelijksgemeenschap. Deze
zaken komen in de thans nog ongewijzigde situatie maar zijdelings aan
de orde bij de behandeling van de verstoting op het kantoor van CBB.
De Huwelijkswet
van 1973 brengt met de intrekking van de bestaande huwelijkswetgeving
ten behoeve van de bepaalde bevolkingsgroepen het huwelijksrecht in Suriname
onder één regiem, t.w. onder de volledige werkingssfeer van het SBW. Deze
Huwelijkswet spitst zich voornamelijk toe op de herziening van de regelen
met betrekking tot de huwelijksformaliteiten en huwelijksontbinding en
uiteraard ook op de daaraan gerelateerde juridisch-technische aspecten,
vooral met betrekking tot de akten en registers van de Burgerlijke stand.
Deze wet regelt de huwelijkswetgeving dus integraal in het SBW en wel
als volgt:
1.
Wijzigingen in de Tweede Titel van het Eerste Boek van het SBW.
Hierbij
gaat het meer om technische zaken m.b.t. de voogd, toeziende voogd, verbetering
of aanvulling van de registers van Burgerlijke Stand, kennelijke schrijf–
en spelfouten, enz.
2.
Wijzigingen in de Vierde Titel van het Eerste Boek van het SBW.
Hierbij
wordt de huwbare leeftijd voor mannen op 17 jaar gebracht (art. 82 SBW,
18 jaar). De verplichte ouderlijke toestemming voor minderjarigen (15
tot 21 jaar), en eventuele vervanging hiervan door rechterlijke tussenkomst,
worden geregeld door de artt. 88 t/m 93 door 7 nieuwe artikelen te vervangen.
3.
Opname van een nieuwe afdeling na artikel 133 SBW, betreffende de voltrekking
van het huwelijk ten overstaan van een huwelijksambtenaar.
In deze
afdeling worden de taken, bevoegdheden en de nieuwe rol van de huwelijksambtenaren
(in stede van de huwelijksbeambten) en de ambtenaar van de burgerlijke
stand geregeld in gevallen als de aanstaande echtgenoten (niet langer
beperkt tot de hindoes en moslims) bij de huwelijksangifte te kennen geven,
dat zij hun huwelijk bij een godsdienstige plechtigheid volgens hun eigen
geloofsleer voltrokken wensen te zien, waarbij zij zelf de plaats van
de voltrekking van het huwelijk mogen aangeven. Ook de regelingen met
betrekking tot erkenning van vóór het huwelijk geboren kinderen zijn aangepast.
4.
Het doen vervallen van de artikelen 262, 263 en 264 SBW en daarvoor in
de plaats drie nieuwe artikelen op te nemen.
De “Wet-Adhin”
voert als enige echtscheidingsgrond voor ALLE huwelijken in: de duurzame
ontwrichting van het huwelijk. Deze Wet past daarbij de regelingen met
betrekking tot alimentatie aan, zonder de schuldvraag los te laten.
Wijzigingen
en aanpassingen in het Surinaams Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en het Surinaams Wetboek van Strafrecht.
Het doen
vervallen van de volgende wetten c.q. wettelijke regelingen op het tijdstip
van de inwerkingtreding van de Huwelijkswet 1973:
a.de Verordening
van 2 september 1907, betreffende huwelijken van Aziaten (G.B. 1908 no.
2, zoals laatstelijk gewijzigd bij G.B. 1949 no. 72). In deze wet werd
o.a. voor het eerst de lage huwbare leeftijd ingevoerd van 15 jaar voor
de man en 13 jaar voor de vrouw, ter bevordering van meer burgerlijkestandshuwelijken
in stede van de tot 1940 nog onwettelijke / ongeregistreerde huwelijken,
die volgens de leer van de islam en het hindoeïsme werden gesloten.
b.het Besluit van 14 oktober 1940, houdende bepalingen betreffende
huwelijken van de het hindoeïsme belijdende immigranten en met hen gelijkgestelden
in Suriname (G.B. 1940 no. 150, zoals laatstelijk gewijzigd bij G.B. 1963
no. 24);
c.het Besluit
van 14 oktober 1940, houdende bepalingen betreffende huwelijken van de
den islam belijdende immigranten en met hen gelijkgestelden in Suriname
(G.B. 1940 no. 149). Hierdoor vervalt het systeem van de ontbinding van
het islamitisch huwelijk volgens de leer van de islam (een stuk materieel
recht). Hiermee verdwijnt de veel besproken verstotingsregeling volledig
van het toneel. De voorstellen tot afschaffing stuitte steeds op groot
verzet zijdens de moslimgemeenschap, omdat men weigerde verwezen te worden
naar de vier echtscheidingsgronden van het SBW, die evenzeer aan herziening
toe zijn. De “Wet-Adhin” voert één echtscheidingsgrond, die neerkomt op
de in de Islamitische leer bekende “desintegratie van het huwelijk”, reden
voor de beëindiging van het huwelijkscontract, maar is het een afdoende
grond om een verworven recht teniet te doen, vragen bepaalde groepen in
de samenleving zich af.
d.de Landsverordening
van 3 oktober 1959, houdende maatregelen ten aanzien van verbetering en
aanvulling der akten van de Burgerlijke Stand (G.B. 1959 no. 90).
De
President heeft gelijk, wanneer hij zegt dat “veel meer zaken” dan alleen
de echtscheidingskwestie een rol hebben gespeeld, waardoor de herziene
wet niet direct in werking is getreden.
Anno
2003 verstuurt President Venetiaan een brief over de inwerkingtreding
van de “Wet Adhin” naar De Nationale Assemblee (DNA), mogelijk om redenen
van politiek draagvlak en kennelijk ook met de bedoeling dat DNA in zijn
reactie de veelheid van die zaken aangeeft, althans daarmee rekening houdt.
Mijns
inziens is er inderdaad sprake van een “veelheid van zaken”, die DNA aanleiding
zal geven de President te vragen met een wetsvoorstel te komen ter wijziging
van de wet van 10 september 1973, G.B. 1973 no. 140 (Herziening Huwelijksrecht),
alvorens deze wet in werking te doen treden.
Anno
1989 had de Regering Venetiaan (I) via de toenmalige Minister van Justitie
en Politie, Mr. S.K. Girjasing, kennelijk ook om dezelfde redenen als
eerder vermeld, bij diens beschikking van 19 januari 1989 no. 395 een
“Werkgroep Aanpassing Huwelijksrecht” doen instellen. Deze bestond
uit: mr. S. Gangaram Panday (rechter) als voorzitter, mr. B. Ahmadali
(adviseur) en de leden: M.A. Amirkhan, mr. A.R. Baarh (advocaat), M. Gretna,
mw. M. Vos, mw. mr. M. Carrilho (advokaat); deze laatste was op aandrang
van de Vrouwenbeweging in de Werkgroep opgenomen.
De
Minister gaf deze Werkgroep duidelijk de opdracht om de “Wet-Adhin” integraal
te bekijken en met voorstellen te komen. De Werkgroep heeft toen de volgende
organisaties gehoord: de Surinaamse Islamitische Vereniging, de Surinaamse
Islamitische Organisatie, de Stichting der Islamitische Gemeenten in Suriname,
de Parnatan Aat Djawa Rasul Suriname (P.A.D.R.S.) en de Surinaamse Moeslim
Associatie. Deze organisaties hebben hun positieve visie schriftelijk
aan de Werkgroep kenbaar gemaakt. Een enkele organisatie toonde zich wel
voor de handhaving van het instituut van de ontbinding van Islamitische
huwelijken volgens het Iislamitisch huwelijkontbindingsrecht, dat als
een verworven recht wordt beschouwd. Ook werd de leiding van CBB, wijlen
Jules de Kom en R. Kamtasing, ondersteund door de heren A.K. Kallan, H.S.
Mahabir, R. Ramlal en S. Harijodikromo in de gelegenheid gesteld diepgaand
te reageren op de vraagstukken, die naar de mening van CBB kleven aan
de “Wet-Adhin”. Verder is een schriftelijke bijdrage van de zijde van
de Vereniging van Ambtenaren van de Burgerlijke Stand (VAB) gevraagd en
verkregen.
De “Werkgroep Gangaram Panday” (1989) kwam tot de volgende inzichten:
A. T.a.v. de partiële invoering van de “Wet-Adhin”
Het
is niet raadzaam om de “Wet Adhin” partieel in te voeren, bijvoorbeeld
eerst het gedeelte over het echtscheidingsrecht en later het gedeelte
over de huwelijksbesluiten. Hiervoor heeft wijlen mr. dr. drs. Jnan Adhin,
Raadsadviseur in Algemene Dienst, de geestesvader van de “Wet Herziening
Huwelijksrecht 1973”, ernstig gewaarschuwd. Zulks blijkt uit zijn brief
d.d. 7 december 1983, no. J.P. 4231, als reactie op het door minister
F.J. Leeflang van Justitie en Politie ter fine van advies aangeboden ontwerpdecreet
inzake het Huwelijksrecht. Hij schreef:
“Het
onderhavige ontwerp is een deel van de ‘Wet van 10 september 1973, houdende
nieuwe regelen betreffende huwelijksvoltrekking en –ontbinding’ (G.B.
1973 no. 140), welke nog niet in werking is getreden. Het bevat namelijk
letterlijk de bepalingen inzake huwelijkstoestemming, scheiding van tafel
en bed en echtscheiding, terwijl ook de toelichting vrijwel geheel bestaat
uit de relevante passages en toelichting op die wet. Aangezien de aangehaalde
Wet Herziening Huwelijksrecht 1973 de huwelijksvoltrekking en de huwelijksontbinding
in TOTALITEIT regelt, vormt zij een samenhangend geheel, waarbij de verschillende
aspecten van het huwelijksrecht volledig op elkaar afgestemd, zijn behandeld,
zodat lichting van een deel daaruit niet alleen de onderlinge afstemming
verstoort, maar ook bijzonder onbevredigend is, omdat belangrijke onderwerpen
ongeregeld worden gelaten.......”
De
poging van minister E.A. Hoost in 1974 om de “Wet Adhin” partieel in werking
te doen treden, mislukte ook. Uit de ontwerp-Memorie van Toelichting op
een terzake voorbereide Resolutie van de Gouverneur van Suriname werd
overwogen:
“Vermits
de ondergetekende van oordeel is, dat de bepalingen inzake de huwelijksontbinding
geen langer uitstel kunnen gedogen, omdat de praktijk de behoefte heeft
aan een vereenvoudigde regeling ter zake, worden deze bepalingen losgekoppeld
van de bepalingen inzake huwelijksvoltrekking. Dit kan zonder enig bezwaar
geschieden, omdat de materiële inhoud van de bepalingen inzake huwelijksvoltrekking
op geen enkel wijze wordt aangetast.”
Ook
hieruit blijkt de miskenning van het uitgangspunt van de wetgever in 1973,
die beoogt de verstotingsleer tegelijk met de herziening van de echtscheidingsgronden
van het SBW in te trekken en deze gronden te wijzigen in de “totale ontwrichting
van het huwelijk” als enige echtscheidingsgrond.
B. T.a.v. artikelsgewijze behandeling van de “Wet Adhin”
De
exercitie van de “Werkgroep Gangaram Panday” resulteerde in de voorstellen
om nogal wat achterhaalde zaken en andere onvolkomenheden te verbeteren
c.q. aan te passen, dan wel te doen wijzigen:
Artikel
II-B, art. 90, wijzigen “het Bureau Familierechtelijke Zaken” in plaats
van “de voogdijraad”.
Artikel
93: “wordt het verzoek om tussenkomst als vervallen beschouwd” i.p.v.
“is het verzoek om tussenkomst niet ontvankelijk”.
Artikel
94, lid 1 en lid 2: “de President van de Republiek Suriname” in plaats
van “de Gouverneur”.
Artikel
II-K: herziening van de artikelen 134 en 135 SBW, noodzakelijk ter vervanging
van begrippen als “de Gouverneur” door “de President van de Republiek
Suriname”, “Nederlander” door “Surinamer”, “van Landswege” door “van
Staatswege”, enz. Er zijn nog meer bepalingen die gewijzigd moeten worden,
zoals artikel 105 lid 1 “de zaterdag” (in 1973 nog een werkdag) in “de
vrijdag” (thans de laatste werkdag van de week). Reeds hieruit blijkt
dat het in werking doen treden van de “Wet Herziening Huwelijksrecht”
1973 geen kwestie kan en mag zijn van een pennenstreek.
C. T.a.v. de sluiting van huwelijken volgens de geloofsleer (godsdiensthuwelijken)
De
Werkgroep stuitte op heel wat steekhoudende argumenten van administratief-technische
en praktische aard met betrekking tot o.a. het opmaken van de akte (in
2- of 3-voud), het overschrijven van de huwelijksakte, de ondertekening
door dezelfde persoon in twee hoedanigheden (tweemaal ondertekenen, namelijk
door de ambtenaar van de burgerlijke stand en de huwelijksambtenaar),
al dan niet losbladig, het plaatsen van kantmeldingen, de authenticiteit
van de akte (waarvoor de ambtenaar van de burgerlijke stand verantwoordelijk
moet zijn bij uitsluiting van ieder ander), de waarborging, nummering
en het bewaren ervan (w.o. bewaringsplicht van de huwelijksambtenaar).
Voorts zijn belangrijk de veelheid van zaken en vragen rondom het centraal
register, de inschrijving daarin van de huwelijksambtenaren (bijv. de
procedure), geen ministeriële en/of aanstellingsbeschikking meer nodig,
de verplichte opleiding, het doen van de huwelijksaangifte al dan niet
door tussenkomst van de huwelijksambtenaar.
Het
was de moeite waard te overwegen om de rol van de huwelijksambtenaar verder
terug te dringen door voor te stellen om:
het
instituut van de huwelijksambtenaren en het uitgewerkte systeem in de
“Wet-Adhin” niet over te nemen;
de
regering te vragen meer (hulp)ambtenaren van de Burgerlijke Stand te
benoemen en hen op de plaats van de huwelijksvoltrekking aanwezig te
doen zijn. De huwelijksakte kan dan ten overstaan van de ambtenaar van
de burgerlijke stand door de aanstaande echtgenoten worden getekend,
waarbij dan ook andere risico’s worden vermeden.
Twee
bezwaren hiertegen werden direct onderkend, zijnde de politieke haalbaarheid
– gelet op de status van de functie van huwelijksambtenaar binnen de hindoe-
en de moslimgemeenschap – en de godsdienstige gezindheid van de ambtenaar,
in geval die afwijkt van die van de huwelijkspartners. Niet onvermeld
mag blijven, dat aan de eventuele afschaffing van het instituut van de
huwelijksbeambte, als issue geen hearings zijn gewijd.
De
voorstellen van de “Werkgroep Gangaram Panday”
De
voorstellen van de Werkgroep zijn vervat in een nieuw wetsontwerp: “Wet
van......................, houdende nieuwe regels betreffende de godsdienstige
huwelijksvoltrekking (Wet Godsdienstige Huwelijksvoltrekking), aangeboden
aan de Minister van Justitie en Politie, mr. J.R. Ajodhia, bij schrijven
d.d. 25 april 1989. In dit wetsontwerp wordt bepaald in:
Artikel I: de wijzigingen
van het eerste Boek van het SBW. Artikel I A,B,C,D betreffen technische
aanpassingen.
Artikel I-E betreft de
vervanging van artikel 134, en wel als volgt:
“Indien
de aanstaande echtgenoten bij de aangifte te kennen geven dat hun huwelijk
volgens de rituelen (ritualen) behorende bij een bepaalde, algemeen
aanvaarde, godsdienstige plechtigheid zal worden voltrokken, geven zij
daarbij tevens de dag, de tijd en de plaats van de huwelijksplechtigheid
op.
De ambtenaar
van de burgerlijke stand zal de huwelijksplechtigheid bijwonen en zal
onmiddellijk na afloop daarvan een akte opmaken, waarin hij melding
maakt van de plaatsgevonden huwelijksvoltrekking. Deze akte wordt door
de echtgenoten, de godsdienstige voorganger en de ambtenaar ondertekend.
Van de voorganger worden naam, voornamen, leeftijd, beroep en woonplaats
in de akte vermeld. Indien de voorganger de akte niet kan ondertekenen,
wordt hiervan daarin eveneens melding gemaakt.
Artikel I-F: artikel 135
SBW vervalt.
Artikel II vervat technische
aanpassingen in het Wetboek van Strafrecht.
Artikel III is identiek
met de overgangs- en slotbepalingen van de “Wet Adhin”, met dien verstande
dat met het vervallen van de diverse wettelijke regelingen, waarin het
huwelijksrecht mede is geregeld, ook vervallen “alle resoluties en beschikkingen
houdende aanstelling of benoeming tot huwelijksbeambten ingevolge de
onder b en c genoemde Besluiten”. Voorts zijn hierin enkele andere relevante
bepalingen van technische aard opgenomen.
In het
schrijven van 25 april 1989 aan de minister van Justitie en Politie stelt
de voorzitter van de
Werkgroep het volgende voor:
de
Regering wordt aanbevolen om tussen de afkondiging van deze ontwerpwet
(Wet Godsdienstige Huwelijksvoltrekking) en de inwerkingtreding daarvan
tenminste een periode van drie maanden in acht te willen nemen, omdat
gewerkt zal moeten worden aan de uitbreiding van de ambtenaren van de
Burgerlijke Stand om de taak van de huwelijksbeambten over te nemen,
terwijl deze beambten ook een redelijke tijd toegemeten moeten krijgen
om hun lopende afspraken nog gestand te doen.
De
Regering wordt in overweging gegeven om de “Wet Herziening Huwelijksrecht
1973” op dezelfde datum in werking te doen treden als de onderhavige
ontwerpwet (Wet Godsdienstige Huwelijksvoltrekking) uiteraard na aanname
door de DNA en. na haar afkondiging.
De
Regering wordt in overweging gegeven om binnen afzienbare tijd een commissie
te belasten met de herziening van het kinderrecht. Met name zullen er
mogelijkheden gecreëerd moeten worden voor een bezoekregeling tussen
ouder(s) en kind(eren) na de echtscheiding, dan wel scheiding van tafel
en bed.
Uitzicht
De
Regering hoort de “Werkgroep Aanpassing Huwelijksrecht”, die als laatste
(in 1989) integraal de “Wet-Adhin” heeft bekeken en concrete voorstellen
heeft gedaan, te meer daar er intussen weer 14 jaar is verstreken, hetgeen
de toets aan de maatschappelijke realiteit noodzaakt.
De
Regering neemt een beslissing om de “Wet Herziening Huwelijksrecht 1973”,
na de voorgestelde herziening, integraal in werking te doen treden,
met instandhouding van het systeem van het centraal register en de registratie
van de huwelijksambtenaren, afkomstig van de talrijke godsdienstige
organisaties in Suriname. Daartoe dient zij bij DNA een wetsontwerp
in voor de wijziging van de wet van 10 september 1973 (G.B. 1973 no.
140) en wel met in achtneming van de resultaten van de toets aan de
juridische, technische en maatschappelijke realiteiten, of
De
Regering gaat akkoord met het voorstel van de “Werkgroep Aanpassing
Huwelijksrecht”, hetwelk inhoudt dat zowel de “Wet Herziening Huwelijksrecht
1973” als de “Wet Godsdienstige huwelijksvoltrekking”, uiteraard na
aanname door DNA en afkondiging in het Staatsblad, tegelijk in werking
treden. Hierdoor wordt gekozen voor het zgn. vereenvoudigd model, waarbij
het instituut van de huwelijksambtenaren c.q. huwelijksbeambtenzal zijn
losgelaten. Oo in dit geavl zal de Regering de daarvoor vereiste wetsontwerpen
bij DNA indienen, eveneens met in schtneming van de resultaten van de
toets aan de juridische, technische en maatschappelijke realiteiten.
Hopelijk
leidt mijn bijdrage tot het nemen van de juiste beslissingen in de juiste
context. Zo gauw zulks zal zijn gebeurd, wil ik een artikel wijden aan
“Het huwelijk Nieuwe Stijl” in Suriname. Deze keer wordt volstaan met
het gegeven “totaalbeeld” van de juridische en de technische perikelen
rondom de zoveelste poging in 30 jaar de inwerkingtreding van de “Wet
Herziening Huwelijksrecht 1973” te bewerkstelligen.
Mr.
Basharat Ahmadali studeerde in 1971 af aan de faculteit der Rechtswetenschappen
van de Vrije Universiteit van Amsterdamin Nederland. De titel van zijn
afstudeerscriptie luidde: “De Aziatische Huwelijkswetgeving in Suriname”.
Tussen 1973 en 1993 was hij districtscommissaris en gedurende 1983-1988
was hij hoofdambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van de
Huwelijksbesluiten in Suriname. Verder is hij lid geweest van de “Werkgroep
Aanpassing Huwelijksrecht” (1989).