De
jaarlijkse herdenking van de Nacht van Isra en Mirâdj vindt plaats op de 27e
nacht van de maand Radjab.
Er
is geen twijfel dat het gebeuren rond de Nacht van Isra en Mirâdj één van de
grootste tekenen was van Allâh, Die de waarheidsliefde en de grootheid van Zijn
positie aangeeft aan Zijn boodschapper Muhammad (s.a.w.). Dit teken
bewijst ook de grootheid en het vermogen van Allâh en het bewijst ook dat Allâh
boven al Zijn scheppingen uitstijgt.
De
reis
In
de H. Qur’ân 17:1 zegt Allâh:
“Heilig
is Hij, Die Zijn dienaar (Muhammad) bij nacht voerde van de Heilige
Moskee naar de verre moskee welks omgeving Wij hebben gezegend, opdat Wij hem
enkele van Onze tekenen zouden tonen.”
Deze reis vond plaats van Mekka (Masdjîd al Harâm)
naar de Masdjîd al Aqsa (de verwijderde moskee) in Jeruzalem. Velen nemen aan
dat in de tijd van de H. Profeet Muhammad (s.a.w.) de Masdjîd al Aqsa,
de tempel van Salomon in Jeruzalem was.
Het moet duidelijk zijn
dat de Masdjîd al Aqsa, waarover de Israëlieten en Muslims heden in Palestina
vechten, in de tijd van de H. Profeet Muhammad (s.a.w.) niet bestond.
Deze nachtelijke reis, de Isra, is de
hemelvaart van de H. Profeet (s.a.w.) geweest. Het wordt beschouwd als een
belangrijke en unieke gebeurtenis in zijn leven en in de geschiedenis van de Islâm.
Deze gebeurtenis is, zoals eerder gezegd, in de H. Qur’ân genoemd en
uitvoerig beschreven in de Hadîs.
Een
geestelijke belevenis
Noch in de H. Qur’ân, noch in de Hadîs
staat vermeld dat deze belevenis van de H. Profeet (s.a.w.) lichamelijk is
geweest. Het woord “Mirâdj” met betrekking tot deze gebeurtenis komt in de
H. Qur’ân zelfs niet voor. De H. Qur’ân spreekt alleen over de Isra, dat
is de ‘nachtelijke reis’. Inderdaad was het nacht, want de H. Profeet
(s.a.w.) lag te slapen in het huis van zijn nicht. Hij droomde dat deze reis
begon in de Masdjîd al Harâm. Deze reis wordt in de H. Qur’ân een visioen
genoemd. Zie 17:60:
“en Wij gaven hem een visioen dat Wij u
toonden.”
En verder in 53:11:
“het hart loog niet over wat de Profeet
zag.”
Dit wil zeggen dat de Mirâdj een geestelijke
gewaarwording was.
Bij
de hemelvaart van de H. Profeet (s.a.w.) naar de zeven hemelen en naar de verst
verwijderde lotusboom, de sidratul muntahâ, was het alsof hij zich in de
aanwezigheid van zijn Schepper bevond.
Alle
profeten van Allâh hebben een moment meegemaakt, waarop zij heel dicht bij hun
Schepper waren.
Omstandigheden
waaronder de Mirâdj plaatsvond
De
Mirâdj vond plaats in een tijd tijdens het leven van de H. Profeet (s.a.w.),
toen hij in duisternis was en problemen ondervond. Zijn geliefde echtgenote Gatîdja
en zijn beschermer (oom abu Talib) waren net overleden.
Het
is een feit dat de man van de waarheid en de man van God altijd bespot,
vervolgd, bestreden en gekruisigd worden door ongelovigen, die de waarheid van
Allâh niet willen horen. Ook onze H. Profeet Muhammad (s.a.w.) ontkwam
niet aan deze beproevingen. Het verzet tegen hem was nu zo erg geworden, dat
zijn vijanden erop uit waren om hem te doden. Andere gelovigen werden voor een
paar maanden opgesloten. Zij verlieten Arabië.
Een
heel bedroefde en moeilijke tijd voor de H. Profeet (s.a.w.) dus. En temidden
van al deze problemen werd hij geestelijk overgebracht naar de aanwezigheid van
Allâh.
De
belofte van Allâh
Deze
nachtelijke reis naar Allâh (de Isra) kunnen we vergelijken met een reis door
een donkere tunnel en het zoeken van licht aan het einde van een tunnel (Mirâdj).
Allâh heeft de H. Profeet (s.a.w.) bij Zich geroepen om hem te troosten en in
deze geestelijke aanwezigheid van Allâh werd hem de verzekering gegeven, dat
zijn missie (het overbrengen van de boodschap van Allâh aan de mens) succesvol
zou zijn en dat hij de wereld zou redden van onoprechtheid, de bron van alle
zonden en ellende. Deze voorspelling blijkt heden ten dage uit te komen; de Islâm
is de snelst groeiende religie op de wereld! Lees in dit verband o.a. het
artikel “Islam groeit sterk onder Latijns-Amerikanen” (De Ware Tijd, 12 juni
1999).
Lichamelijk
leed de H. Profeet (s.a.w.) dus pijn, maar zijn geest vond troost in zijn
gemeenschap met Allâh.
Muslims
geloven stellig in de aanwezigheid van Allâh met ons op aarde. In H. Qur’ân
2:186 staat:
“Wanneer
Mijn dienaar u over Mij vraagt – voorzeker, Ik ben nabij”
en
ook in 50:16:
”Voorzeker
hebben Wij de mens geschapen en Wij weten wat in zijn hart is – Wij zijn
dichterbij hem dan zijn halsslagader”.
Het
gebed: nabijheid van Allâh
Bij
deze Mirâdj kreeg de H. Profeet (s.a.w.) de 5 dagelijkse gebeden opgelegd.
Het
gebed is nl. hét middel om in de nabijheid van Allâh, de Meest Verhevene, te
komen. De H. Profeet (s.a.w.) heeft gezegd: “Het gebed is de Mirâdj, de
geestelijke verheffing van de gelovige in Allâh”. Allâh is dus altijd heel
dicht bij de mens. Het concept van de Islâm is dan ook dat Allâh een Wezen is
dat heel dichtbij en bereikbaar voor ons is. Zo dichtbij, dat het voor de mens
het in feite niet nodig is om door de ruimte te reizen om de nabijheid van Allâh
te vinden.
Wanneer
de H. Qur’ân ons leert dat wij ons moeten kleuren met de kleuren van Allâh
en Zijn goddelijke attributen moeten aannemen, benadrukt het daarmee de
leerstelling van de Profeet Jezus (a.s.), dat het koninkrijk van God is in
jezelf. Hieraan is niet te twijfelen, want God is een geestelijk Wezen Dat woont
en verblijft in het hart van de mens. De mens hoeft alleen maar het materiële
los te laten om dichterbij Hem te komen.
De
les uit de Mirâdj
Beste
mensen, dit is de les die wij halen uit de Mirâdj van de H. Profeet (s.a.w.).
In die tijd werd hij zwaar vervolgd. Toen zijn lichaam van alle kanten werd
aangevallen en hij het doelwit was van vijanden van de waarheid, bevond zijn
ziel zich in een staat van verheffing, van samenzijn met Allâh en een staat van
“immuun zijn” voor de beproevingen en problemen van de wereld.
De
bedoeling van de Mirâdj is dus geweest, om de H. Profeet (s.a.w.) tot troost te
zijn voor het leed en het verdriet dat hij toen onderging en om hem moed in te
spreken met de belofte dat zijn missie succesvol zou zijn.
Moge
Allâh ons bijstaan om zo goed mogelijk in de voetsporen van de H. Profeet Muhammad
(s.a.w.) te treden zodat ook wij, in ons leven, een Mirâdj (geestelijke
ontmoeting) met onze Schepper mogen meemaken.