De haddj is de bedevaart naar het Huis van Allâh in Mekka te Saudi-Arabië en is
verplicht voor elke volwassen Muslim (Heilige Qur’ân 2:196, 3:96, 22:27), die
daartoe in staat is. Met “in staat zijn” wordt bedoeld, dat iemand niet wordt
belemmerd door gebrek aan financiële middelen, lichamelijke handicaps,
levensgevaar (bijv. in tijden van oorlog), enz. Voor mensen die in dergelijke
omstandigheden verkeren geldt de plicht tot het volbrengen van de bedevaart
niet. Dit is geheel in overeenstemming met het gezegde van Allâh in Qur’ân
2:185:
“…Allâh wenst u
gemak en Hij wenst u geen ongemak…”.
Qiblah van de Muslims
De Ka’aba, die ligt in de Heilige Moskee te Mekka, is de zgn. qiblah van de
Muslims, d.w.z. dat de Muslims zich bij het verrichten van de vijf dagelijkse
gebeden met hun aangezicht daar naartoe wenden.
Vermeldenswaard is dat, voordat de Ka’aba tot de qiblah van de Muslims werd
gemaakt, de tempel te Jeruzalem (Masdjîd al-Aqsa) de qiblah van de Muslims was.
De Heilige Profeet Muhammad (s.a.w.) had voor deze qiblah gekozen, omdat deze de
qiblah was van de laatste Profeet die vóór hem was verschenen, nl. de Profeet
Jezus. En aangezien de Islâm de waarheid in alle eerdere openbaringen erkent,
koos de Profeet Muhammad (s.a.w.) ervoor de tempel te Jeruzalem tot zijn qiblah
te maken, totdat aan hem werd geopenbaard de Ka’aba te Mekka tot zijn qiblah te
maken (Qur’ân 2:144).
Wordt de Ka’aba aanbeden?
Bij velen heerst de mening, dat de Ka’aba en/of de zwarte steen in Mekka door de
Muslims wordt aanbeden. Niets is echter minder waar. Allâh zou het de Muslims
heel erg kwalijk nemen, als zij iets anders dan Hem zouden aanbidden! De Eenheid
van Allâh blijkt nl. duidelijk uit Zijn openbaringen. Zie o.a. Qur’ân 2:255:
"Allâh - er is geen god behalve Hij, de Eeuwiglevende, de Zelfbestaande, door
Wie alles bestaat ..."
en het welbekende 112:1:
“Zeg: Hij, Allâh, is
Eén.”
Zelfs in de tijd vóór de Islâm werden de Ka’aba en/of de zwarte steen niet
aanbeden door de afgodendienaren, hoewel de Arabieren toentertijd zo’n 360
afgodsbeelden hadden. O.a. op de heuvels Safâ en Marwah waren er afgodsbeelden
geplaatst; reden waarom de Muslims ten tijde van de Profeet Muhammad (s.a.w.) er
een afkeer van hadden om tijdens de haddj om deze heuvels heen te lopen, totdat
Allâh openbaarde (Qur’ân 2:158):
“Waarlijk, de Safâ
en de Marwah zijn onder de tekenen van Allâh; derhalve, wie een bedevaart naar
het Huis doet of het bezoekt, op hem rust geen blaam, indien hij om beide heen
gaat…”.
Echter blijkt nergens uit, dat de toenmalige Muslims er een afkeer van hadden de
rondgangen om de Ka’aba te maken, waaruit we mogen concluderen dat zelfs de
afgodendienaren in het Arabië van toen de Ka’aba niet aanbaden.
Voorts zien we bij vele andere religiën rituelen, waarbij rondgangen om het
altaar of om het vuur worden gemaakt. Dit betekent niet, dat het altaar of het
vuur door de belijders van die religiën worden aanbeden; zo ook betekent het
rondgaan om de Ka’aba niet, dat deze wordt aanbeden.
Bouw van de Heilige Moskee
Volgens de Qur’ ân (2:127) werd de Heilige Moskee te Mekka door de Profeet
Abraham herbouwd. Echter wordt niet vermeld door wie deze Masdjîd al-Harâm
gebouwd werd. Wel was volgens Qur’ân 3:95 deze Heilige Moskee het eerste
gebedshuis:
“Waarlijk, het eerste huis voor de mensen bestemd, is dat te Bekka, gezegend
en een leiding voor de volkeren.”
Ook geschiedkundige verslagen kennen aan de Ka’aba een zeer hoge ouderdom toe.
Voorts wordt in verschillende literatuur vermeld, dat de funderingen van de
Ka’aba door de Profeet Adam zijn gelegd.
Instelling van de haddj
Velen denken, dat de haddj is ingesteld door de Profeet Muhammad (s.a.w.). Als
we echter Qur’ân 22:27 raadplegen, zien we dat Allâh zegt, nadat Hij in 22:26
aan de Profeet Abraham o.a. beval het Huis te reinigen:
“En verkondig de bedevaart onder de mensen; zij zullen te voet en op iedere
slanke kameel, komende van elk verafgelegen pad, tot u komen.”
De haddj werd dus reeds ten tijde van de Profeet Abraham ingesteld.
Heden ten dage zien we overduidelijk deze voorspelling van Allâh, die
ongetwijfeld millennia geleden is gedaan, uitkomen. Vanuit alle uithoeken van de
wereld trekken bedevaartgangers in de Islamitische maand Zul Hiddja naar Mekka
om hun haddj te volbrengen; tegenwoordig bijna 2 miljoen pelgrims per jaar;
ieder jaar weer het grootste aantal mensen op de wereld bij elkaar.
DE HOOFDPUNTEN VAN DE HADDJ
(kort samengevat)
Bron:
Gids voor de haddj, uitg. Isl. Cultureel Centrum Ned., 1990
Men dient binnen te komen via een grensplaats, de zgn. “miqât”, alwaar de
“ihrâm” (speciale haddj-kleding voor de mannen, bestaande uit 2 ongezoomde witte
doeken) wordt aangetrokken. Op weg vanuit de “miqât” naar Mekka wordt de
“talbiya” uitgesproken.
8e Zul Hiddja (de 1e dag):
De aankomsttawâf (7 rondgangen om de Ka’aba) ofwel tawâf al-qudum wordt verricht,
gevolgd door een gebed van 2 rakât te Maqâm Ibrâhîm, waarna de bron Zamzam wordt
bezocht, gevolgd door de sâ’i, dat is het heen en weer lopen tussen de heuvels
Safâ en Marwah (Qur’ân 2:158) ter herdenking aan Hagar, echtgenote van de
Profeet Abraham, die op zoek was naar water voor haar zoon Ismaël. Na deze
rituelen vertrekt men naar Minâ, alwaar overnacht wordt.
9e Zul Hiddja (de 2e dag):
Vertoeven te Arafât (wuquf); vrijwel het belangrijkste onderdeel van de haddj,
want de Profeet Muhammad (s.a.w.) heeft gezegd: “De haddj is Arafât.” Te Arafât
verblijft men vanaf Zuhr t/m Maghrîb, waarna men naar Al Muzdalifah vertrekt,
alwaar 2 rakât wordt gebeden bij het Heilige Gedenkteken (Qur'ân 2:198). Ook het
Maghrîb- en het Isha-gebed worden in Al Muzdalifah verricht. Verder worden 49
steentjes verzameld voor het symbolisch stenigen van de duivel (zie verder). Te
Al Muzdalifah brengen de pelgrims de nacht door.
NB: te Arafât sprak de Profeet Muhammad (s.a.w.) zijn welbekende afscheidsrede
uit (zie apart artikel).
10e Zul Hiddja (3e dag), tevens de dag van ‘Îd al-Adhâ:
De Djamrah al-Aqabah (één van de drie pilaren waar symbolisch de duivel wordt
gestenigd) wordt bezocht, gevolgd door het offeren van een dier en het afscheren
of kortknippen van het haar. Vervolgens worden de tawâf al-ifâdah en de sâ’i (zie
eerder) voor de 2e maal verricht (van de 3 tawâfronden is alleen deze tawâf al-ifâdah
noodzakelijk voor het volbrengen van de haddj).
(NB: op deze dag viert dus de gehele wereld de ’Îd-al-Adhâ (het offerfeest),
samen met de pelgrims).
De nacht wordt doorgebracht te Minâ.
11 & 12 Zul Hiddja (4e en 5e dag):
Bij alle 3 djamrahs wordt nu symbolisch de duivel gestenigd. Hierna kan de
pelgrim naar Mekka vertrekken, of ook de 13de dag in Minâ verblijven (Qur'ân
2:203) en steentjes werpen naar de djamrahs. Voor degenen die dat nog niet
hebben gedaan: hierna vertrekken naar Mekka voor de tawâf al-ifâdah (de
noodzakelijke haddj-tawâf) en de sâ’i.
Alvorens naar huis te vertrekken dient de tawâf al-wada (afscheidstawâf: tawâf
voor de 3e keer) te worden verricht.
NB: Voor de verschillende vormen van haddj (tamattu’, qirân en ifrâd) kunnen de
hier vermelde rituelen enigszins verschillen.
Als haddj-rituelen die reeds in de tijd van de Profeet Abraham werden gedaan
vermeldt de Qur’ân de sâ’i en het offeren.
Hoewel het geen onderdeel van de haddj is, bezoeken vele pelgrims tijdens hun
reis naar Mekka ook de stad Medina, waar zich o.a. de moskee van de Profeet
bevindt, alwaar hij ook ligt begraven.
Eenheid tussen de Muslims
Met het beperken van de bedevaart tot een bepaalde periode (Qur’ân 2:197) heeft
Allâh o.a. ongetwijfeld voor ogen gehad, de eenheid tussen de Muslims te
versterken. Allâh wil namelijk, dat alle Muslims één moeten zijn (zie o.a.
Qur'ân 6:160, 61:4, 3:102, enz.).
Het is daarom jammer, dat sommige Muslimgroeperingen steeds weer mede-Muslims
als ongelovigen bestempelen en hen proberen te weerhouden ter bedevaart te gaan.
Hierin is gelukkig een dalende trend te bemerken.
Ook is het jammer dat er Muslimgroeperingen zijn, die weigeren hun salât
(verplicht gebed) achter de voorgangers van Mekka te verrichten, omdat ook dezen
als ongelovigen worden bestempeld.
Dit ondanks het feit dat Allâh in Qur’ân 4:94 vermeldt:
“En zeg niet tot een
ieder, die u vrede aanbiedt
(dus de Muslimgroet: assalâmu ‘alaikum, d.w.z. vrede zij met u, hanteert):
u bent geen gelovige”.
En ondanks het gezegde van de Profeet Muhammad (s.a.w.):
“noem de volgers van uw Qiblah geen ongelovigen.”
En ondanks de waarschuwing van Allâh in Qur’ân 22:25 aan degenen die anderen
weerhouden van het vervullen van hun plichten:
"Waarlijk, (aangaande) degenen die niet geloven en (de mensen) afhouden van de
weg Gods en van de Heilige Moskee ... en wie daarin onrechtvaardig tot onrecht
neigt, hem zullen Wij een pijnlijke kastijding doen smaken."
En ondanks het feit dat de Islâm zo tolerant is, dat zij het Paradijs niet
alleen voor de Muslims bestemt, maar voor een ieder die gelooft en goede werken
verricht (zie volgende alinea).
Eenheid in verscheidenheid
De bedevaart zou dus een goede manier moeten zijn om eenheid tussen alle Muslims
wereldwijd te bewerkstelligen. Dat betekent echter niet, dat de Islâm tegen
andere religiën is! Integendeel, de Islâm erkent, zoals reeds eerder gesteld, de
waarheid in alle openbaringen, die aan eerdere profeten werden gegeven. Daarom
zegt Allâh in Qur’ân 2:62:
“Waarlijk, degenen die geloven en degenen die Joden zijn, en de Christenen en
de Sabiërs – al wie in Allâh en in de jongste dag geloven en goed doen, zij
zullen hun beloning bij hun Heer hebben en er is geen vrees voor hen, noch
zullen zij treuren”.