De Koran leert de mens alle dingen objectief
te bezien en daarnaar te handelen. Hij moet aandacht schenken aan zijn
persoonlijke verhouding ten opzichte van dingen en mensen en er tevens
acht op slaan wat hem te doen staat.
Waarheidsliefde moet worden betoond zonder rekening te houden met het
aanzien of de verwantschap van de betrokken personen. Waarheid en rechtvaardigheid
moeten altijd worden gehandhaafd.
Hieromtrent lezen wij in het heilige boek als volgt:
“O, gij die gelooft, vreest Allah en weest
met de waarachtigen.” 9:118
“O, gij die gelooft! Vreest Allah en spreekt
de waarheid.” 3:70
“Vermijdt derhalve de onreinheid der afgodsbeelden
en vermijdt het valse woord.” 22:30
“O, gij die gelooft, weest oprecht voor Allah
en getuigt met rechtvaardigheid. En laat de vijandschap van een volk u
niet aansporen om onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat
is dichter bij de vroomheid en vreest Allah, voorzeker, Allah is op de
hoogte van hetgeen gij doet.” 5:8
“O, gij die gelooft, weest voorstanders der
rechtvaardigheid, getuigen voor Allah, zelfs al was het tegen uzelf, of
ouders en verwanten. Hetzij rijk of arm, Allah is beter dan beiden. Volgt
niet de begeerten, opdat gij niet onrechtvaardig zult zijn. En als gij
de waarheid omzeilt of er u van afwendt, Allah is goed op de hoogte van
wat gij doet.” 4:135