Exodus 3, 1-14 en Marcus 1, 12 en 13                       Eerste zondag 40 dagen  9 maart 2003

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Zo¡¯n ontmoeting met God, zomaar, op een willekeurig moment in je leven, dat je iets wonderlijks te zien krijgt, een stem hoort, en dat vervolgens onmiskenbaar God zich aan je voordoet – zou je daar niet naar verlangen?

Dat het vanaf dat moment voor je vast staat: Ja, Hij is er, Hij is er voor mij.

Niet langer hoef ik aan zijn bestaan te twijfelen. Niet langer hoef ik te leven met een hemel die potdicht is.

Er zijn van die momenten in het leven, waarop je het zo nodig hebt, iets, een teken te vernemen van Zijn aanwezigheid. Als donkere wolken zich boven je samenpakken; het kan van alles wezen: ziekte die steeds dreigender wordt, zorgen, die je zo helemaal in beslag nemen; een oorlog die steeds dichterbij komt; de dood, die ineens je leven helemaal op z¡¯n kop zet. Dat je dan iets van God verneemt. Een teken, dat Hij leidt en bestuurt. Dat Hij de touwtjes van de geschiedenis in handen heeft. Dat je je in alle ellende aan Hem kunt toevertrouwen.

Voor veel mensen is het een probleem dat God zich op zulke momenten niet liet zien en niets van zich liet horen. Er zijn er voor wie God daarom tot een vraag geworden is.

Er zijn ook mensen, die niet op een wonderlijke, maar op een gewone, alledaagse manier iets van God hebben ervaren. In en door andere mensen, hun aandacht, hun meeleven, hun goede zorg. Dat gaf hen moed en kracht om verder te gaan, of om het vol te houden.

Maar het ook gebeuren, dat de moed je in de schoenen zinkt als God in je leven komt.

Zoiets overkomt Mozes. Hij zwerft rond met zijn kudde door de woestijn van Midian. Vorige week hebben we gehoord hoe hij daar gekomen is. De grond in Egypte werd hem te heet onder de voeten, omdat de farao vernomen had hoe Mozes een Egyptenaar gedood had. In Midian springt hij voor herderinnen in de bres, die door potige herders worden gedwarsboomd. Zo komt hij bij Jethro thuis en krijgt zijn dochter Zippora tot vrouw. Hun eerste zoon draagt de naam Gersom, kind van de vreemdelingschap.

In de woestijn komt Mozes bij de berg Gods, de Horeb. Niet dat daar een bordje bijstond, maar op deze berg zal later God aan Mozes de stenen tafels van de wet geven.

Bijbellezers weten: als er sprake is van een berg, dan moet je je oren spitsen, want dat kan betekenen, dat er iets van God te horen of te zien zal zijn. En daar komt nu iets bij. Er is een doornstruik en die staat in brand, maar verbrandt niet.

Daar is heel veel over nagedacht, wat daarvan de betekenis kan zijn.

Sommigen zeggen: de doornstruik staat voor Israel, klein en eenvoudig volk tussen de grootmachten, steeds in brand, maar nooit verteerd. Een kerkvader legde een verbinding met Maria, de bloem van wie het licht van de godheid uitging, toch niet verlept.

Mensen van deze tijd filosoferen over vulkanische dampen, die vanaf een afstand schijnbaar vanuit de struik opkomen.

Voor de schrijver van het verhaal zal het ook vooral een vreemd verschijnsel zijn geweest, maar geen probleem, omdat hij geloofde dat God bij machte is natuurordeningen te doorbreken.

Als Mozes dichterbij komt, hoort hij een Stem, die hem bij name roept en hem opdraagt zijn sandalen uit te doen; daarmee leg je je waardigheid af en breng je eerbied tot uitdrukking.

De Stem maakt zich bekend als de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob. De God die Mozes in het joodse deel van zijn opvoeding in de verhalen heeft leren kennen.

Hij is niet alleen een God van gisteren, maar ook van vandaag. Hij was niet alleen aanwezig in het leven van de voorvaderen, maar ook hier en nu. Hij heeft gezien de ellende van zijn volk, hoe het zucht en steunt onder de slagen en de dwangarbeid van de Egyptenaren. Hoe dit geen leven is; zó zijn mensen niet bedoeld, om elkaar te onderdrukken en om onderdrukt te worden. Ook al is het er nooit niet geweest – lees de eerste hoofdstukken van de bijbel er maar op na, het verhaal van Kaïn en Abel is daarvoor het model-verhaal – toch blijft God zich ertegen verzetten. God. Déze God. Hij heeft niet ooit de geschiedenis in elkaar gezet waarna alles volgens een nauwkeurig uitgezet schema verloopt. Nee, er zit een grote ruimte in de schepping, die mensen zelf met hun verlangens en agsten en met al hun verantwoordelijk-heden invullen. Ze hebben de mogelijkheid er iets moois en goeds van te maken, maar ook iets lelijks en kwaads. Als dat laatste gebeurt moeten we het niet op Gods rekening schrijven. Hij wil niets liever dan dan mensen echt als mensen leven, vrij en genietend van elkaar en van de schepping. Daar is Hij op uit. Menselijkerwijs gesproken ziet Hij met lede ogen aan wat ze ervan gemaakt hebben. Dat laat Hem niet onberoerd, maar raakt Hem diep. De bijbel tekent Hem als een menselijke God, die de schreeuw hoort en die het gebogen-zijn ziet. Hij laat het er niet bij zitten, maar daalt af van de hoge hemel met een reddingsplan, een plan om dit volk weg te voeren uit het doodsland en te brengen naar het land van belofte, het land van het Leven.

Twee keer wordt het gezegd, dat Hij het gezien en gehoord heeft; om het ons in te prenten.

En nu komt de volgende stap, want Mozes moet een rol gaan vervullen in deze bevrijdingsactie.

Maar Mozes durft niet. Wie weet ziet hij die volksgenoot weer voor zich, die hem vroeg wie hem tot overste en rechter had aangesteld. Mozes weet, dat Israel alle hoop allang heeft opgegeven, als het ware door de duisternis is opgeslokt, weggevaagd. Daarom geen antenne heeft voor dit uitzicht op bevrijding. Wie ben ik, vraagt hij God, dat ik dit kan doorbreken?

Hij krijgt van God de toezegging, dat God zelf met hem mee zal gaan. Ik ben immers met u.

Maar wie is dat, vraagt Mozes? Als de mensen mij vragen: hoe is zijn naam, wat zal ik hen dan zeggen? Dan spreekt God die raadselachtige woorden: Ik ben die Ik ben.

Een geheimzinnige naam. Niet één waarmee je iets in handen hebt en waarbij je je van alles kunt voorstellen.

God geeft zich in zijn naam niet uit handen. Ik ben die Ik ben – ik hoor er vooral in: wie Ik ben, dat zul je wel ontdekken, als je je aan Mij toevertrouwt, als je het aandurft om met Mij op weg te gaan. Zoals Ik er eerder was, in de dagen van je voorvaderen Abraham, Isaäk en Jacob, zo ben Ik er ook vandaag voor jou en voor mijn volk; en zo zal Ik er ook morgen zijn. Gaandeweg zul je ervaren wie ik ben. Je kunt van Mij op aan. Vertrouw op Mij. Ga met Mij mee.

Het is telkens een verzoeking geweest om het daarbij te houden. Namen, voorstellingen, beelden, ze dragen het gevaar in zich, dat ze God vastleggen. Dat ze zeggen: kijk, zus is God, of zo. Liefde, of Gericht, of Vrijheid, of Hoop. Waarachtig ook wel woorden waar we warm van worden. Maar nooit zijn onze aanduidingen toereikend om God mee te typeren. Onze woorden kunnen nooit meer dan benaderingen zijn; ook wanneer we zeggen: HEER, de Levende of de Eeuwige. We tasten naar een geheim.

Het moet voldoende zijn te weten, dat God de ellende hoort en ziet; dat Hij is neergedaald om te redden. Dat Hij daarbij Mozes inschakelt. Dat Hij met hem zal meegaan.

Het zal voor Mozes een hele strijd blijken te zijn gehoor te geven aan deze Stem, die hem roept.

De Stem is ook tot Jezus uitgegaan. Bij zijn doop heeft hij woorden gehoord, die bepalend zijn geworden voor de weg die hij zou gaan. Terstond na zijn doop dreef de Geest Jezus naar de woestijn. Daar werd hij veertig dagen door de satan verzocht. Mattheus en Lukas vertellen aan welke verleidingen Jezus heeft bloot gestaan en hoe hij in de verzoekingen overeind gebleven is. Voor Marcus is het belangrijkste dat Jezus zich in deze veertig dagen voldoende heeft kunnen voorbereiden op zijn taak. Die heeft de trekken van die van Mozes, maar gaat verder en reikt dieper. Het is de weg gaan van dood naar leven, van duisternis naar opstanding, de weg naar de bevrijding van Pasen. Voor zijn volk, voor alle volken, voor heel de wereld. Hij is die weg gegaan, hij heeft de weg gebaand, opdat wij hem zouden volgen. Naar het licht, naar het leven, naar het ware mens-zijn.

Op die weg mogen wij ervan verzekerd zijn, dat God met ons is; nu en tot in lengte van dagen.

            Amen

1