Mattheus 18, 1-20 en Ezechiël 33, 7-11                      8-9-2002  Verrijzeniskerk Enschede

 

 

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Hoe doe je dat, gemeente van Jezus Christus zijn? Waaraan zou je – tenminste als het goed is – kunnen zien dat je met een gemeenschap, laten we zeggen een groep mensen, die iets met elkaar heeft, te maken hebt, die zich laat inspireren door Jezus?

Wat doe je, wat doe je niet, waar kies je voor, waar ben je tegen – als gemeente van Jezus Christus?

Over zulke vragen gaat het in Mattheus 18. We moeten eigenlijk nog wel een beetje in onze oren en in ons hoofd hebben, waar het daarvoor over ging. Twee weken geleden, die indringende vraag van Jezus aan zijn leerlingen en het mooie antwoord van Petrus daarop: U bent de Christus, de Zoon van de Levende God. En dat dan vervolgens Jezus duidelijk maakt dat deze Messias niet in een wijde boog het lijden uit de weg gaat, maar er voor kiest zijn kruis op zich te nemen. En dat vraagt hij ook van zijn leerlingen, dat zij hun kruis op zich zullen nemen. En nu, in het 18e hoofdstuk geeft Mattheus een beschrijving van wat karakteristiek moet zijn voor de nieuwe messiaanse gemeenschap.

Groepen, gemeenschappen zijn er altijd geweest en waren er ook in de tijd van Jezus. Ze droegen sterk het stempel van hun voorganger. Het nieuwe van messiaanse gemeenschap zit in een nieuwe geloofs-, denk- en handelwijze. En die is geörienteerd aan de lichtende gestalte van Jezus, die juist als Messias de weg van de volstrekte nederigheid gaat.

Wat moet dan karakteristiek zijn voor de geloofs-, denk- en handelwijze van die nieuwe gemeenschap? Vanmorgen komen we er drie dingen van op het spoor. In de eerste plaats: op de kleintjes letten, in de tweede plaats op zoek gaan naar het verdwaalde en in de derde plaats oog hebben voor de kwaliteit van de gemeeschap – niet alles is daarbinnen mogelijk.

Op de kleintjes letten. Maar dan bij enige andere evangelist valt juist bij Mattheus grote nadruk op het ¡®klein¡¯ willen zin op de weg van de navolging. Het is in feite zelfs de enige toegangsweg tot het Koninkrijk. Bij het begin van de bergrede, de eerste grote redevoering van Jezus in dit evangelie, kunnen we dat al duidelijk horen. De ¡®groten¡¯in het koninkrijk der hemelen, dat zijn degenen die zich ¡®klein¡¯hebben durven maken, armen van geest, zachtmoedigen, vredstichters. En heel sterk ontdekken we het aan het begin van dit hoofdstuk, die ook wel wordt aangeduid als ¡®gemeenterede¡¯.

Mattheus, Marcus en Lucas hebben alle drie een korte vertelling over kleine kinderen, die – waarschijnlijk door hun ouders – naar Jezus gebracht worden. Ondanks protesten van de leerlingen laat Jezus hen bij zich toe en zegent hen. Hij spreekt daarbij de bekende woorden: ¡®Laat de kinderen tot mij komen¡¯en voegt daaraan toe: ¡®Aan wie zó zijn behoort immers het koninkrijk van God¡¯.

Aanleiding tot de uitspraak is voor Mattheus de vraag van de leerlingen, wie eigenlijk de grootste is in het koninkrijk der hemelen. Dan zet Jezus het kind in hun midden en zegt: ¡®Ik verzeker jullie, als je je niet omkeert, bekeert door te worden als kinderen, zul je het koninkrijk der hemelen beslist niet binnenkomen!¡¯ Dan volgt nog een uitleg hiervan: wie zichzelf zo ¡®klein¡¯kan maken als dit kind, die is nu de ¡®grootste¡¯in het koninkrijk.

Deze uitspraken bepalen de toonzetting van heel de gemeenterede in Mattheus 18 èn van de diverse verhalen en gelijkenissen, die hier aan zijn vastgehaakt.

Dat is het eerste. De ware gemeente van Jezus bestaat uit mensen, die het wagen te worden als kinderen. Dat betekent niet: die onnozel of kinderachtig worden of hun verstand op nul zetten of niet door willen denken. Het wil zeggen: die het wagen zich zo ¡®klein¡¯te maken dat ze anderen niet in de weg staan. Bijvoorbeeld door die anderen gelegenheid te bieden hun fouten te herstellen of hun schulden te voldoen. Typerend voor kinderen is hun openheid voor elke nieuwe situatie, voor elke nieuwe dag, voor elke nieuwe kans. Dat is ook hun leven in vast vertrouwen op hun vader, hun moeder. Die zijn er gewoon voor hen, die zorgen voor hen, die vangen hen op. Over hun leven, over eten en drinken hoeven zij zich geen zorgen te maken.

Dan het tweede. De ware gemeente vertoont trekken van die herder, die erop uit gaat dat ene schaap te zoeken dat van de kudde is weggedwaald. Dat spreekt niet vanzelf. Vandaag worden activiteiten berekend op kosten en baten. De ene mens is meer waard dan de andere mens. Dat is voor die herder in de kleine gelijkenis van Jezus niet zo. Wanneer hij van zijn kudde van 100 schapen er eentje mist, vertrouwt hij de 99 toe aan elkaars hoede – hij gaat er helemaal vanuit dat zij goed voor elkaar kunnen zorgen – en trekt er op uit. Hij zoekt net zo lang tot hij het verdwaalde schaap gevonden heeft.

Het is niet zo moeilijk achter zo¡¯n schaap mensen te zien. Mensen, misschien wel zoals er ook hier in de kerk zitten, die zich van anderen niet zo veel aantrekken, die graag hun eigen wegen gaan, die soms grote risico¡¯s nemen, die soms het contact met de groep verliezen. Niet altijd de gemakkelijkste mensen. Maar ze horen er net zo bij als de aangepasten. Daar wil Jezus op wijzen. Op zijn eigen activiteit van er op uit gaan, van op zoek gaan naar wat verloren dreigt te raken. En vul dan maar in. Dat kan zo veel zijn, waar mensen in verloren kunnen raken.

In ziekte, in schuld, in wat je overkomt, in een net van schuld en lot, verstrikt raken in vragen waar je niet meer uitkomt, of in ingewikkelde relaties. Jezus laat hen niet aan hun lot over. Voor God is het nooit: eigen schuld, dikke bult. Voor God telt het leven en het welzijn van mensen. Daar zet Hij op in. Daar zet Hij Jezus voor in. Messias, van God gezondene.

In de gemeente laten we elkaar niet aan ons lot over. We zien om naar elkaar. We gaan op zoek naar elkaar. Niet opdringerig. Niet met een opgeheven vingertje. Maar vanuit warme belangstelling. Jammer, als die soms niet wordt opgepikt. Maar we laten ons door teleurstellingen niet uit het veld slaan. Een mens kan immers in een situatie terecht komen, waarin hij écht een ander nodig heeft om uit de misère te komen.

De ware gemente van Jezus, die let op de kleintjes. Dat is het eerste. Die gaat op zoek naar wie afdwaalt en verdwaalt. Dat is het tweede.

Het derde is, dat de ware gemeente oog heeft voor de kwaliteit van de gemeenschap. Niet alles kan. Zonde kan niet. Ja, natuurlijk, die gebeurt, maar we blijven er tegen vechten.

Zonde is wel een zwaar beladen woord. Veel is vroeger voor zonde uitgegeven waar we later anders over zijn gaan denken. Fietsen en geld uitgeven op zondag – dat doe je niet; ik ben er zelf mee groot geworden, maar heb – net als vele anderen – daarin een ander patroon aangenomen. We hebben ook ontdekt hoe onze mening samenhangt met de cultuur waarin we leven. Net zulke serieuze christenen in Zuid Afrika of Indonesië houden er soms heel andere gewoonten op na, waarbij wij de wenkbrauwen fronsen.

Zonde – misschien komen we er wel het dichtste bij als we zonde opvatten als leven zonder God en leven zonder een naaste. Dan mis je je bestemming. Dan schiet je aan je doel voorbij. Dat betekent zonde ook. Want je staat en leeft als mens niet op jezelf. Je komt ergens vandaan en je bent niet alleen.

Als je daar nu op stuit in de gemeente, op iemand die leeft zonder God, op iemand die leeft zonder naaste, dan zal dat je niet onverschillig laten. Dan stap je op hem of haar af. Niet met opgegeven vaan of hoog van de toren blazend. Maar vanuit solidariteit. Het zit ook in jou.

En je wijst hem of haar daarop. Voor Mattheus was de druk op de gemeenschap zo groot geworden, dat hij aangaf hoe je verder moest als iemand niet wilde luisteren. Dan nam je de tweede keer iemand mee. En het kon zo ver komen, dat je iemand moest loslaten. Nee, als jij zo leeft, als jij zo doet, dan hoor jij niet langer bij de gemeente. Je tast daarmee de naam van Christus aan.

Geert Mak beschrijft in De eeuw van mijn vader hoe een kerkenraad enkele NSB-ers van de gemeente afsneed. Sommigen van ons hebben zulke dingen nog meegemaakt.

In de dertiger jaren van de vorige eeuw stelde de Bekennende Kirche in Duitsland zich heel kritisch op tegenover het opkomend nationaal-socialisme. Heel duidelijk zei ze Nee tegen andere fuhrers dan Jezus Christus. Hij is de Enige.

Zo ver kan het komen. Niet alles is verenigbaar met Jezus.

Waar het om gaat is dat de gemeente van Jezus Christus trekken van haar Heer vertoont.

Er zal oog zijn voor het kleine, aandacht voor het afgedwaalde en zorg om de gemeenschap.

Moeilijk? Ach, we hoeven het wiel niet uit te vinden. Alleen maar eenvoudig Jezus te volgen. Want hij heeft het ons voorgedaan. In Gods Naam.

                                                                                  Amen

1