Matth 21, 33-46 en Jesaja 5, 1-7                    Israel-zondag   6-10-2002  Verrijzeniskerk

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb?

Dat is niet de vraag van een wijngaardenier in zoĄŻn uitgelezen frans wijngebied, maar de vraag van God! Hij is er verlegen mee. Hij weet het echt niet meer.

God wordt hier door de profeet Jesaja met uitermate menselijke trekken getekend.

Zijn verlegengheid en zijn verontwaardiging en iets verderop zijn woede zijn zo heel herkenbaar voor ons. Zo zitten wij ook in elkaar.

Als God in de dogmatiek ĄźalwetendĄŻ wordt genoemd, dan sluit dat zoĄŻn verrassing blijkbaar niet uit.

Hij heeft er van alles aan gedaan, aan zijn schepping . Uit alle volkeren heeft Hij één volk gekozen. Niet vanwege zĄŻn bijzondere geschiedenis, of zĄŻn indrukwekkende prestaties. Nee, waarom – dat weten we eigenlijk niet. Blijkbaar zag Hij iets in dit volk Israel. Vandaar.

En Hij verwachtte, dat dit volk aan de andere volkeren op aarde iets moois zou laten zien.

Iets moois – hoe mensen bedoeld zijn; hoe menselijk samenleven er uit ziet; hoe je van de aarde een bewoonbaar huis voor mens en dier kan maken.

Jesaja giet het in een beeld. Het lied van de wijngaard. Mijn geliefde – dat is God – had een wijngaard op een vruchtbare heuvel. Alles investeerde hij met het oog op een goede opbrengst: goede druiven, maar er kwamen wilde druiven.

Scherp is de kritiek van de profeet op het leven van Gods volk. Als kind bij God aan huis konden zij beter weten. Maar zij laten het afweten. Ze zijn geen haar beter dan anderen.

Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur ; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.

Pas nadat we eerst de hand in eigen boezem gestoken hebben, mogen we zeggen, dat we denken daar vandaag ook iets van te zien - in de harde hand waarmee Israel terugslaat en van zich afslaat. De beelden van wat IsraeliĄŻs Palestijnen aandoen en omkeerd Palestijnen IsraeliĄŻs blijven ons schokken. Ze komen heel dichtbij wat Jesaja noemt: bloedbestuur en rechtsverkrachting.

In de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters komt uit JezusĄŻmond dezelfde thematiek aan de orde. Maar Jezus gaat een stap verder. Bij Jesaja groeien er wilde in plaats van goede druiven. In de gelijkenis weigeren de pachters de vruchten te geven aan de heer van de wijngaard. De pachters grepen de knechten die om de pachtsom kwamen, mishandelden en doodden hen. Zelfs voor de zoon van de heer hebben ze geen ontzag. Ook hem grijpen en doden ze.

Nu wordt de wijngaard van hen afgenomen en aan anderen gegeven.

Wie zijn deze boosaardige en verwerpelijke pachters, die de toezichthouders van de heer sloegen en doodden? Is het hier in de mond van Jezus Israel, dat zich aan de Messias heeft vergrepen? Of zijn het de overpriesters en de farizeërs, die volgens vers 45 zichzelf herkenden in de pachters? Of moeten we het meer open houden, zo, dat allerlei boosaardige pachters van alle tijden zich daarin kunnen herkennen, dat wil zeggen al die mensen, die van het beheer van Gods goede schepping een aanfluiting maken? Of wil de gelijkenis misschien suggereren dat al die mogelijkheden in het verhaal aanwezig zijn?

De mensengeschiedenis is niet alleen maar mooi en hoopvol begonnen, maar draagt van het begin af aan de opstand tegen God al in zich. Mensen vinden het niet genoeg te leven binnen de grenzen die God bepaald heeft, maar willen zelf hun grenzen stellen. Ze maken zelf wel uit wat ze doen en laten. Ze willen zelf als God zijn. De aarde die ze in bruikleen hebben gekregen hebben ze zich als hun eigen bezit toegeëigend. De natuur, het milieu en de vier miljard armen presenteren vandaag de rekening voor deze ongebreidelde bezitsdrang.

Het zijn pachters die zich ontdaan hebben van de vertegenwoordigers van de pachtheer.

We maken het onszelf te gemakkelijk als we de gelijkenis verstaan als een aanklacht tegen Israel en zijn ongehoorzaamheid. Dat is vele eeuwen wel zo gebeurd, dat gesuggereerd werd dat God zijn heil van Israel heeft afgenomen en het aan de kerk heeft gegeven. Dat de kerk in de plaats gekomen is van Israel. Het nieuwe Israel. Gelukkig zijn we steeds dieper gaan verstaan dat God niet laat varen de werken van zijn handen en dat God trouw blijft aan wat Hij eenmaal is begonnen, ook in Israel.

Israel staat hier als deel voor het geheel. Wíj willen zelf de ergenaam zijn van de aarde. En baas in eigen huis.

De omstanders suggereren dat de Heer de pachters maar moet doden, omdat ze zich zelfs vergrepen hebben aan de zoon. Maar het verrassende is, dat Jezus die vanzelfsprekende suggestie afzwakt: Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van hen zal worden weggenomen en het zal gegeven worden aan een volk dat de vruchten daarvan opbrengt.

Het Schriftwoord van vers 42, een citaat van Psalm 118 wordt door Jezus gebruikt om te laten zien, hoe God met de geschiedenis van de mensen omgaat: de steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden. Het kwade van de mensen wordt door God ten goede gedacht en ten goede omgebogen. Door het lijden, het kruis en de opstanding van Jezus heen buigt God de geschiedenis naar zijn doel. Ook al worden de knechten geslagen, wordt zelfs de zoon gedood en worden de vruchten achtergehouden – God schept een nieuw begin. De afgekeurde steen wordt tot hoeksteen voor een nieuw beleid en voor een nieuwe toekomst.

Met recht: het is een wonder in onze ogen, wij zien het, maar doorgronden ĄŻt niet.

God geeft de wijngaard aan een ander volk. Het lieve leven begint opnieuw. En het gaat door tot op vandaag. Wij hoeven aan God niet te wanhopen. Hij laat zich niet uit het veld slaan.

De gelijkenis sneed niet alleen diep in het vlees van de overpriesters en de farizeeërs, maar snijdt ook ons in het vlees. Waar zijn de vruchten die wij verschuldigd zijn? De liefde en de vreugde, de vrede allermeest, om er een paar te noemen van Gezang 252?

Soms, even te zien, maar meestal niet.

God wil dat wij vruchtbaar zijn en vruchtbaar maken. Dat we samen zullen delen en dat we leven van genade.

Daar blijft God op hopen. Dat het er ooit van zal komen.

                                                                                                          Amen

 

1