Johannes 20, 1-18 tekst vers 16: Jezus zei tot haar: Maria!                  Open Hof  31-3-2002

 

 

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Een klein onderzoekje van onlangs bracht het volgende aan het licht. Op de vraag: wat is de betekenis van Pasen? moesten 80 van de 100, 800 van de 1000 studenten het antwoord schuldig blijven. Ze wisten het niet. Moslim-studenten misschien? Of hindoe-studenten?

Nee, veel dichter bij huis, studenten van Hogeschool Windesheim, vlakbij in Zwolle, nog niet zolang geleden Christelijke Hogeschool Windesheim geheten.

Ik vermoed dat studenten van andere hogescholen en universiteiten het er niet veel beter zullen afbrengen. En kinderen van een christelijke basisschool hier in Kampen zeiden: Pasen? ... dan komt het eitje van de paashaas uit ...

Nee, ¡®t gaat er niet om nu verontwaardigd uit te halen over zoveel onkunde, of om verdrietig te worden over onwetendheid. O ja, het zou mooier zijn als meer jonge en oudere mensen zouden weten wat de kerk viert met Pasen. Maar als je het denkt te weten, als je zou zeggen: met Pasen viert de kerk de opwekking van Jezus uit de dood, wat zeg je dan?

Laten we steeds maar beseffen, dat het lege graf in de eerste plaats verwarring zaait. Daar kunnen we niet mee uit de voeten. Iemand, die dood geweest is, maar nu leeft, die door zijn vrienden in een graf is gelegd, maar daar nu niet meer is, omdat hij is opgestaan, dat staat haaks op welke wereld- of levensbeschouwing ook.

Dat is niet alleen maar iets van moderne mensen zoals wij. Die leven bij de wetmatigheden van de natuurwetenschap en van het digitale tijdperk.

Het is een hardnekkig misverstand als we menen, dat de mensen het vroeger gemakkelijker hadden, omdat men toen nog niet zoveel wist en goedgeloviger was; dat de mensen vroeger wel in wonderen konden geloven, maar wij niet meer. Een misverstand, want als we de berichten in de bijbel over de opstanding lezen, dan ontdekken we, dat geen mens met de opstanding rekende. Integendeel. Als de eerste getuigen met het lege graf worden geconfronteerd, dan lezen we van vrees, siddering en ontzetting, van tranen en twijfels.

Het lege graf zaait verwarring, nu en toen. Pasen staat haaks op welke levens- of wereldbeschouwing ook.

Die ervaring doet Maria Magdalena op. Jezus was haar leven geworden. Hij had haar bevrijd van vreemde angsten en haar weer heel en eenvoudig gemaakt. Ze had zich geschaard in de kring van trouwe volgelingen van Jezus. ¡®Ik ben het licht van de wereld¡¯ had Hij gezegd en daar was ze warm van geworden, omdat ze het ook zelf zo beleefde. Maar nu was zijn licht gedoofd. Hij was gestorven aan een kruis en ook voor haar was alles dof en koud geworden.

Ze is haar leven kwijt. Ze gaat het zoeken bij het graf.

Wat ze daar precies zoekt? Een herinnering, een moment van concentratie op wat wás, een moment van nabijheid.

Wat ze er vindt? Een leeg graf. Er komt geen andere gedachte bij haar op, dan dat zijn lijk gestolen is. Wie rekent er nu met een andere mogelijkheid of werkelijkheid?

Maria doet wat zoveel mensen doen die zulke dingen overkomen: ronddwalen in de kringloop van leed, verdriet en angst. Wij geven gehoor aan de taal van de feiten, wij staren ons blind op wat zich in ons persoonlijke en maatschappelijke leven voordoet, op de macht van de machten. We zijn zo geboeid door wat voor ogen is, dat we het orgaan missen voor wat daaraan ontspringt, voor wat we niet kennen, voor wat naar ons besef niet kan bestaan.

Dat is leven in de oude wereld van de dingen die voorbijgaan.

Dan keert ze zich om en ziet iemand. Ze ziet niet wie het is, daar heeft ze geen oog voor.

Maar het is Jezus. Jezus is teruggegaan naar het graf om er Maria weg te halen. Hij weet haar te vinden waar ze niets te zoeken heeft, maar toch zoeken blijft. Zo is Jezus ten voeten uit: als Hij ons al ver vooruit is, komt Hij terug voor hen die lijden aan de traagheid. Hij achterhaalt ons overal.

Maar Maria herkent Hem niet. Nee, natuurlijk niet. Jezus is immers dood en begraven.

Toch is Hij er: de Levende, de uit de dood Opgestane. Jezus kan heel dichtbij zijn, wij kunnen met Hem in gesprek zijn zonder het te weten.

¡®Wie zoek je?¡¯ Niet iemand, maar iets: het lijk van Jezus. Eigenlijk zoekt ze Jezus zelf, maar dat is te gek voor woorden. Daarom zoekt ze wat er van hem is overgebleven.

Toch zoekt ieder onbewust meer bij de graven: met de tastzin van het verdriet zoeken we Iemand die sterker is dan de dood. Is dat niet het diepste motief van alle opstandigheid en verdriet? Het is bonken op de deur van de dood. Maar zo vindt Maria Jezus niet.

Het is andersom. Niet zij vindt Hem, maar de Opgestane vindt haar. Door het roepen van haar naam: Maria! Zo wordt ze wakker gekust en opgewekt.

Bij je naam genoemd worden: dat kan op zoveel manieren gebeuren. Om iets te doen, iets anders te laten, om een beschuldiging of een verwijt te incasseren. Maar ook als sublieme uiting van liefde. Om je open te maken voor liefde die je wil raken, die je voor zich wil innemen.

Dat is het geheim van de Opgestane door alle tijden heen. God leer je niet kennen, door diep over Hem na te denken, maar doordat je je naam hoort roepen. En door gehoor te geven aan dat geroepen worden bij je naam. Dat begint bij je doop. Dat daar jouw naam in één adem genoemd wordt met de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Matthijs, Roseanne, Olivier, Anaïs, en vul uw en jouw naam maar in: je wordt, je bent bij je naam geroepen. En die ervaring hopen we steeds op te doen. Als we de bijbel lezen. Als we naar de kerk gaan. Als we vieren. Als we ons druk maken met van alles en nog wat. Met vergaderingen, met bezoeken, met kindernevendiensten, met projekten, met liturgieën en noem al die dingen maar op. Uiteindelijk gaat het niet om al die dingen op zichzelf, hoe belangrijk, verrijkend of onmisbaar ze ook zijn. Uiteindelijk draait alles erom of we door alle woorden in de kerk heen ¡®ergens¡¯ worden aangesproken in ons diepst verlangen.

Ergens worden aangesproken in ons diepst verlangen.

Dat hebben wij niet in onze macht. Dat kunnen wij ook niet organiseren. Wij kunnen wel proberen daar open voor te zijn of open voor te worden. Dat het ons kan overkomen. Zoals het de eerste getuigen overkwam. Toen Hij hen als de Opgestane verscheen, toen Hij Zich aan hen als de Levende voordeed. Toen Hij hen bij hun naam noemde: Maria, Petrus, Thomas, Paulus en al de anderen.

            ¡®Noem mij, noem mij, spreek mij aan,

            O, noem mij bij mijn diepste naam,

            voor wie mij liefheeft wil ik heten.¡¯ (Neeltje Maria Min)

                                                                                                                      Amen

1