Jesaja 2, 1-5; Matth 24, 32-44                        2-12-2001 1e advent           Open Hof

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Sommige mensen zijn er vast van overtuigd dat wij leven in de laatste dagen,

de laatste dagen van deze tijd, de laatste dagen van de wereld.

Overal om zich heen zien zij tekenen die daarop wijzen. Toenemend geweld, nieuwe oorlogen, nog grotere dreiging, verlies van normen en waarden, verwildering van zeden.

Dat kán gewoon niet langer zo doorgaan.

Jezus heeft daar zelf ook over gesproken. Heel indringend. Over de laatste dingen. Wat er dan allemaal staat te gebeuren. Let maar op, zegt hij. Let maar goed op de tekenen, die daarop wijzen.

Vorige maand nog hoorden we van een groep, die zelfs de datum had uitgerekend.

Dán zou de grote toekomst van de Heer aanbreken. Maar die dag brak aan en ging voorbij als alle andere dagen.

Altijd zijn ze er geweest, de mensen die hun tijd beleefden als een eindtijd.

En ongelijk hebben ze niet. Zoveel ellende, iedere tijd opnieuw. Er komt geen einde aan. Het wordt alleen maar erger. Dat kan toch zo niet langer doorgaan?

Nee, dat zal ook niet altijd maar doorgaan. Daar komt een einde aan. Lezen we in de bijbel. Horen we van Jezus zelf. Horen we van de profeet Jesaja.

Aan het eind van de tijd, dan komt de Zoon des Mensen. Zegt Jezus. En we zouden wat Jesaja zegt willen zien als het plaatje bij deze woorden.

Zullen we es wat beter gaan bekijken wat Jesaja heeft gezien?

Eerst dit. Een profeet noemen we hem. Profeten, dat is een bijzonder slag mensen. Het zijn geen waarzeggers, maar waarheidzeggers. Ze zeggen waar het van-God-uit-gezien op staat. Ze spreken waarheid uit over wat er gebeurt, over het heden en over de toekomst. Waarheid, zoals zij die van God te verstaan gekregen hebben. In een droom, in een woord, in een teken.

Ze nemen geen blad voor de mond. Ze generen zich er niet voor soms scherp en grof hun mening te geven.

Jesaja leefde in de 8e eeuw voor Christus. Israel ligt als klein landje ingeklemd tussen de beide grootmachten van Assyrië in het noorden en oosten en Egypte in het zuid-westen. Nu eens wordt het van de ene, dan weer van de andere kant bedreigd. De koningen van Israel moeten een voorzichtige politiek voeren om hun zelfstandigheid te handhaven en de vrede te bewaren. Tegen deze achtergrond treedt Jesaja op.

Wat hij gezien heeft?

Je kunt het haast niet geloven als je het hoort.

Hij ziet wat er in de laatste dagen zal gebeuren. Dan zal de berg waar het huis van de Heer op staat, vast staan als de hoogste berg op aarde. En verheven zijn – zoals de Mount Everest dat is boven de andere bergen van de Himalaya. Niet langer zal ze een bescheiden plek innemen, maar hoog oprijzen boven de heuvels en bergen die haar omringen.

En de volkeren zullen daarheen op weg gaan. Dat deden ze de eeuwen door al. Maar dit keer is het anders. Nu niet om haar met wapens te bedreigen en in te nemen, haar inwoners hoge belastingen op te leggen of, nog erger, weg te voeren. Maar nu in een indrukwekkende pelgrimage. Zoals vandaag moslims vanuit de hele wereld optrekken om de bedevaart naar Mekka te maken.

Het huis van de Heer – het middelpunt van de wereld! De plaats waar je contact kunt leggen en krijgen met de God van Israel. Dat huis, die plaats – nu niet alleen voor Israel, maar voor alle volkeren. Ongehoord.

Hoeveel goden er op de wereld ook aanbeden worden - zoveel volkeren met elk hun eigen god, zoveel godsdienstige tradities met hun eigen goden – nu is er nog maar Eén, die gezocht wordt.

Het kán haast niet anders, het moet wel zo zijn, dat wereldwijd het besef is doorgebroken van het unieke van de God van Israel.

Je vraagt je af hoe dat zo is gekomen.

Ineens bedenken we dat Jezus in de Bergrede, in Mattheus 5 de kring van zijn leerlingen vergelijkt met een stad op een berg, die niet verborgen kan blijven. Zou het daarmee te maken kunnen hebben? Dat Jezus’ volgelingen – afkomstig uit de wereld van de joden en van de volkeren – een uitstraling hebben, die opgemerkt wordt en die benieuwd maakt naar deze God?

Dat zou kunnen, als je denkt aan de beste vertegenwoordigers – moeder Theresa, die in India deelde in het lot van de armen; Albert Schweitzer, die in Afrika een ziekenhuis bouwde; de bruggenbouwers, lichtdragers en vredestichters die er Goddank altijd geweest zijn.

Maar d’r zijn ook zoveel scherpslijpers, lichtverduisteraars en vechtersbazen geweest, die nu juist niet benieuwd maakten naar de God van Israel. Die zijn er tot op vandaag. Soms – vaak? zijn we het ook zelf!

Het is nog steeds niet zo geweest, dat buitenstaanders door de positieve uitstraling van Gods volgelingen benieuwd werden naar God.

God zelf zal het moeten doen, het besef wekken, dat je uiteindelijk bij Hem het beste terecht kunt. Voor je leven. Voor de vragen die zich aan je opdringen. Voor de zin van je bestaan. Voor de weg die je zult gaan.

Tora – dat komen de volkeren uit eigen vrije wil halen in het huis van de Heer.

Wet – zijn we gewend te vertalen, maar dan wel een wet, waarvan je opademt, een wet die je recht doet, een wet die ruimte schept voor jouzelf en voor anderen. Onderricht is een beter woord, want het gaat om een leerproces; om vragen, antwoorden en nieuwe vragen.

Hebben ze dat dan nodig, die volkeren? Weten ze dat dan niet?

Jesaja ziet dat besef doorbreken, dat ze met al hun kennis en wetenschap het níet weten. Ze zijn vastgelopen. In de wirwar van het leven. In de vragen van rijk en arm, van oorlog en vrede, van waarheid en gerechtigheid. De aarde is verscheurd. De volkeren staan elkaar naar het leven. Dat herkennen wij. De wereldwijde onmacht om tot vrede en gerechtigheid te komen.

Maar daar komt een einde aan. En hoe!

Wijs geworden door de God van Israel zullen ze hun zwaarden omsmeden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen. De oorlog zullen ze niet langer leren. Vrede zal er zijn.

Wat Jesaja heeft gezien komt tegemoet aan een diep verlangen, dat in vele mensen leeft.

Wij hoeven niet bang te zijn voor wat op ons toekomt.

Het visioen roept ons hier en nu al op ons daarnaar te gaan gedragen.

Komt, laten we wandelen in het licht van de Heer.

Heel indringend reikt Jezus in de Bergrede aan hoe zo’n leven eruit ziet.

Dat is je laten inspireren door het woord van God. Zijn woord is een licht op ons pad.

Dat is je er sterk voor maken dat recht en gerechtigheid geschieden. Dat de kleinen en kwetsbaren niet over het hoofd worden gezien. Dat kunnen kinderen zijn, gehandicapten, ouderen, asielzoekers, mensen met AIDS – dat echt met hen gerekend wordt.

Wandelen in het licht, dat is je vijand niet met gelijke munt betalen, maar voor hem bidden.

Dat is de ander in het licht zetten, want die heeft het licht net zo nodig als jijzelf.

Wandelen in het licht – zou je dat niet het beste doen, als je de liefde van de Heer uitstraalt in je doen en laten, in je woorden en in je daden?

Komt laten we wandelen in het licht van de Heer, die gekomen is en die komen zal.

                                                                                                                                                             Amen

 

 

1