Matth. 15, 21-28   Jesaja 56, 1-7        Intrede Verrijzeniskerk Enschede                    18-08-2002

 

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Wat kun je je toch vreselijk verkijken op Jezus!

Wat kun je je lelijk in hem vergissen.

Je hebt een bepaald beeld van hem gevormd, maar nu het erop aan komt, beantwoordt hij daar van geen kanten aan.

Een bepaald beeld – van de man die kinderen naar voren haalt en grote mensen terechtwijst, en daar ook nog bij zegt, dat het Koninkrijk van God vooral voor zulke kleine mensen is.

Of van de man, die het niet kan aanzien, dat de tempel gebruikt wordt voor van alles dat met dienst aan God niets meer te maken heeft. Die dan verontwaardigd daar de zweep overheen haalt.

Van de man, die met wijd open armen allen die vermoeid en belast zijn uitnodigt bij hem te komen, bij hem op adem te komen.

Van de man, die zieken geneest, zonden vergeeft en zelfs doden opwekt.

Zo had ze een bepaald beeld van Jezus gekregen, zij, die vrouw daar in het buitenland, die kananese vrouw. Het gerucht over Jezus was ook tot haar doorgedrongen. Zulke dingen gaan immers als een lopend vuurtje door de streek. Iemand, die zo indrukwekkend spreekt en zulke bijzondere dingen doet, dat mensen er weer hoop en moed door krijgen, dat blijft niet onopgemerkt.

En nu is hij ineens in haar woongebied, net over de grens van Israel, het land van Tyrus en Sidon, het huidige Libanon. Jezus is er naar uitgeweken. Ook hij zoekt af en toe de stilte, weg van de grote mensenmassa¡¯s, weg van de discussies, even alleen met zijn vrienden, alleen met zichzelf, alleen met God. Ieder mens heeft dat van tijd tot tijd nodig. Ook Jezus.

Maar voor die vrouw staat er iets heel anders op het spel. Haar dochter is ziek. Deerlijk bezeten klinkt wat ouderwets, maar hoor er maar iets in als psychotisch, of schizofreen.

En uit wat ze van Jezus heeft opgevangen is bij haar het vermoeden opgekomen, ja zelfs de zekerheid gegroeid, dat híj in staat is haar dochter te genezen.

Maar Jezus gaat niet in op haar verzoek om hulp. Hij negeert haar. Zijn leerlingen gaan nog een stapje verder. Ze vragen Jezus haar weg te sturen, want dat geschreeuw achter hen aan vinden ze maar knap irritant. ¡®Ik ben er niet voor jou¡¯, zegt hij tegen de vrouw, ¡®ík ben er voor mijn volksgenoten, de verloren schapen van het huis van Israel.¡¯ Maar zij dringt aan. ¡®Toe, heer, help mij!¡¯

Dan zegt Jezus iets, wat we van hem helemaal niet verwachten. ¡®Het is niet goed het brood van de kinderen te nemen en het de honden voor te werpen¡¯. Ze noemt haar een hond, waarmee Jezus zich als Jood ver verheft boven deze buitenlandse vrouw. Zoals sommige nederlanders over duitsers spreken als moffen, of zoals nederlanders kaaskop genoemd worden. Oordelen, vooroordelen, die altijd afstand scheppen van de één tot de ander. Jij hoort er niet bij, jij doet niet mee, dáár blijven jij, niet te dicht bij komen. Zo bestaat de wereld uit heel veel van die eilandjes, die vaak door diepe wateren van elkaar gescheiden zijn.

Maar dat zou je toch van Jézus helemaal niet verwachten! Dat hij daaraan zou meedoen. Integendeel. Hij doorbreekt steeds scheidsmuren, verlegt telkens grenzen, gaat juist zo verrassend met mensen om. Waarom dan hier dat harde woord, dat scherpe vooroordeel?

Misschien om haar op de proef te stellen? Om te peilen hoe diep haar geloof zit?

Zo leggen sommigen dit verhaal uit. Als een voorbeeld, dat je uiteindelijk, wie je ook bent, altijd bij Jezus, bij God terecht kunt. Dat hij helpt. Dat hij zijn naam eer aandoet.

Maar het kan ook anders liggen. Het kan ook zijn, dat Jezus door haar aandringen op andere gedachten komt. Dat hij door haar op een ander been gezet wordt. Precies zoals Jezus het in de Bergrede zijn volgelingen leert om door creatief te handelen de tegenstanders te verrassen.

Want ja, eerlijk is eerlijk, Jezus kan voor zijn houding en voor zijn harde woorden een beroep doen op de bijbel. Daar staat heel duidelijk, dat de voorvader van deze Kananese vrouw, Cham, één van de zonen van Noach, door zijn vader vervloekt wordt. Dan moeten we terug naar het boek Genesis, naar het moment van na de zondvloed, dat Noach dronken wordt van de wijn van zijn wijgaard. Cham ziet dan zijn vader naakt liggen. Maar in plaats van de naaktheid van zijn vader te bedekken, gaat hij naar zijn broers om hen te vertellen wat hij zojuist gezien heeft. Die lopen achteruit om hun vader niet naakt te hoeven zien, en leggen een mantel over hem heen. Als Noach wakker wordt en hoort wat hem is overkomen, spreekt hij een vloek uit over Cham. Vervloekt zij Kanaän, een knecht der knechten zal hij zijn voor zijn broeders.

Wij maken dat niet meer mee, dat een vloek zo ver kan reiken. Dat zelfs mensen zo veel eeuwen later, daar nog door getroffen kunnen worden. Maar er zijn vandaag vele volkeren voor wie dat heel actueel is.

Jezus vindt de grond voor zijn afwijzende houding in de bijbel.

Maar er staat zo veel meer in de bijbel! D¡¯r staat ook dat Rahab, dat is Egypte, en Babel bij God zullen horen – zongen we in Psam 87. En we lazen in Jesaja 56 dat er voor vreemdelingen en ontmanden – dienaars aan de hoven van vreemde heersers – dat er voor hen net zo een plek is bij God. Er is zeker in het oude testament de gedachte aanwezig dat het heil speciaal voor de Joden is, maar veel sterker is de gedachte dat het heil voor alle volkeren bestemd is.

God heeft zijn volk niet uitgekozen om zijn heil aan dat ene volk toe te vertrouwen, maar om in en aan dit ene volk Israel te laten zien dat en hoe Hij, de Eeuwige, God wil zijn van en voor alle mensen. De ene staat voor allen. Dat is de bijbelse hoofdlijn.

De kananese vrouw laat zich door het botte antwoord van Jezus waarin zij een hond genoemd wordt, niet uit het veld slaan. Ze is er zeker van dat Jezus over de macht beschikt om haar dochter te genezen. Haar vasthoudendheid maakt diepe indruk. Ze doet denken aan mensen, die in de psalmen aan het woord zijn. Die met God een strijd aangaan. Die, voorzover zij van God iets kunnen begrijpen, zijn weg willen ombuigen. Niet God voor hun karretje spannen – dat kan in gebeden ook gebeuren en daar moeten we steeds op bedacht zijn, maar God bepalen bij zijn woord, bij zijn wezen, bij waar Hij, God steeds weer op uit is: bevrijding, redding, heil, vernieuwing en verzoening. Toe, God, kom, en maak uw woord waar!

Als U een God bent van licht, maak het dan licht in het duister van onze wereld.

Als U, God aan de kant van het leven staat, geef ons dan een teken, dat niet de dood het zal winnen. Want wat kan het een vertwijfeling met zich meebrengen, als je alsmaar niet ziet wat je zo van harte gelooft. Maar je wilt je er niet bij neerleggen

Belangrijker dan dat zij door Jezus een hond genoemd wordt is haar overtuiging van Jezus¡¯macht. Ze gaat met Jezus mee, maar doet nog een stapje extra: zeker, Here, ook de honden eten immers van de kruimels, die van de tafel van hun meesters vallen. Het is alsof je in haar reactie op Jezus een echo hoort van de vloek uit Genesis 9: een knecht der knechten zal hij zijn voor zijn broeders – kruimels die van de tafel van hun meesters vallen.

Maar die honden hebben ook brood nodig, al gaat het maar om kruimels.

Zo wint ze Jezus voor zich. Ze doorbreekt zijn afwijzing. Hij wordt geraakt door haar vasthoudendheid. Door haar geloof, dat hij haar dochter kan genezen. En op zijn woord wordt zij genezen.

Even leek het erop dat ze zich grondig in Jezus had vergist. Maar uiteindelijk maakt Jezus waar dat het God om alle mensen is te doen. Dat wie dan ook voor genezing bij God kan aankloppen. Dat Hij helpt zonder aanzien des persoons.

Het is mooi om te zien welke plek Mattheus aan deze bijzondere gebeurtenis heeft gegeven. In het vorige hoofdstuk plaatste hij de eerste wonderbare spijziging, waar Jezus met behulp van 5 broden en 2 vissen 5000 mannen, vrouwen en kinderen niet eens meegerekend, te eten gaf. Wat er overbleef vulde maar liefst 12 manden.

Direct na de ontmoeting met de kananese vrouw beschrijft Mattheus de tweede wonderbare spijziging. Met 7 broden en enkele visjes worden 4000 mannen, vrouwen en kinderen niet meegerekend, te eten gebleven. En wat er overblijft: 7 korven vol!

Valt het u op? De verschillende getallen. Twaalf is het getal van Israel, de 12 stammen.

Zeven is het getal van de volheid, zeventig van de volkeren van de aarde.

Niet alleen Israel krijgt voldoende om van te leven, ook alle andere volkeren zullen verzadigd worden. Niet alleen met kruimels, maar met brokken brood. Er is van Gods heil genoeg, meer dan genoeg om van te leven, voor ieder mens.

Zouden we als gemeente daar iets van kunnen uitstralen? Van die grote ruimte van Gods heil?

Van God, die niet de God is van een enkel volk, of van een groep, of van de christenen, maar van alle mensen, van alle volkeren. Zouden we daar iets van kunnen laten zien, hier in Enschede, in Kampen, en waar dan ook? Dat wat wij van God opgevangen hebben, aan goedheid, aan mildheid, aan trouw, aan bevrijding, aan heil, dat dat niet alleen voor ons bestemd is, maar voor iedereen, ook voor degenen, die naar ons besef ver van ons af staan. Ook voor degenen, die wij afwijzen.

Ik moet denken aan het thema van de aanstaande vredesweek, straks in september. De kerkenraad mag deze week weer nadenken over de bestelling van het aantal vredeskranten.

Het thema dit jaar is: ontmoeting van culturen. We begrijpen allemaal hoe noodzakelijk, maar ook hoe lastig dat vandaag is. Dat mensen van verschillende culturen met hun andere gebruiken en godsdiensten niet vijandig tegenover elkaar staan, ook niet in onverschilligheid aan elkaar voorbijleven, maar zich bewust zijn van elkaars aanwezigheid. En beseffen dat een menswaardige samenleving enkel kan bestaan op basis van onderling respect, van een respectvolle aanvaarding van elkaar. Zich daarom inzetten voor het overbruggen van afstanden en het bevorderen van liefdevolle ontmoetingen.

Het evangelie van vandaag nodigt ons in Jezus¡¯naam er toe uit de afwijzing van de ander in onszelf te erkennen, maar die ook te overwinnen vanuit het besef dat Gods heil reikt tot aan de einden der aarde en bestemd is voor alle volkeren.

                                                                                              Amen

 

 

1