Matth 28, 16-20                                               Open Hof                     16-6-2002

 

 

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vlak voordat Jezus afscheid neemt van zijn leerlingen roept hij hen bij zich en spreekt hij hen toe. Ingeklemd tussen twee indrukwekkende machtswoorden geeft hij hen de opdracht om heen te gaan, alle volkeren tot zijn discipelen te maken, hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en hen te leren onderhouden al wat hij hen bevolen heeft.

Gaat dan heen – dat wil zeggen: daar boven op de berg kunnen ze niet blijven, niet in de directe nabijheid van de Opgestane. Hoe graag ze dat ook zouden willen.

Wij denken soms: waren wij daar maar even, zo dicht bij hem, dat we hem konden aanraken. Zij hebben het gemakkelijker gehad dan wij. Zij zagen hem in levenden lijve. Wij hebben het van horen zeggen. Toch lezen we, dat sommige van zijn leerlingen twijfelden. Die twijfel is er vanaf het begin. Is hij de Messias? Is hij de Heer van de wereld? De twijfel van Johannes vanuit de gevangenis. De twijfel van Thomas, de twijfel van zijn leerlingen. Wij hoeven ons voor onze twijfel niet te schamen. Ze hoort bij het geloof. Het verkeren in de directe nabijheid van de Opgestane Heer neemt die twijfel niet weg.

Jezus stuurt zijn leerlingen de berg af, de wereld in. De kerk met haar belijdenissen, haar kerkdiensten, haar liturgie, met heel haar organisatie kan zo¡¯n berg zijn, waar het goed wonen is. Maar dan komt ze aan haar eigenlijke opdracht niet toe. Die is:

Gaat heen, maakt al de volkeren tot mijn discipelen.

Net als Jezus door zijn Vader in de wereld gezonden is, worden nu zijn leerlingen door Jezus de wereld ingezonden om van hem te getuigen en om de volken tot zijn discipelen te maken. Daar komt het woord zending vandaan. Daarom heten deze slotverzen van het Mattheus-evangelie het zendingsbevel.

Ze hebben gehoor gegeven aan dit woord. Ze zijn de wereld ingetrokken. Petrus en Paulus, Willibrord en Bonifatius en zovele anderen. En zo heeft het evangelie uiteindelijk ook ons bereikt en ons leven veranderd.

Jezus vraagt ons om te getuigen van de goedheid en trouw van God. Hij vraagt ons te vertellen dat en waarom geloven in de God van Israel belangrijk voor ons is. Hij vraagt ons voor ons geloof uit te komen als het moment daarom vraagt. Als zich een geschikte gelegenheid voordoet. Niet zomaar te pas en te onpas. Daarmee is veel wrevel gewekt.

Nee, bij gelegenheid. Dat je dus je mond niet houdt als over zingeving en inspiratie wordt gesproken, maar dat je vertelt hoe het geloof zin geeft aan je bestaan, hoe het geloof je inspireert in het leven van elke dag, bij de keuzes die je maakt.

Getuigenis van Jezus leg je niet alleen af met woorden, maar ook met daden. Daden van vrede en gerechtigheid, van vergeving en verzoening, van heil en zegen. Christenen hebben daar niet het alleenrecht op. Zulke daden worden gelukkig ook door anderen gedaan.

Woorden en daden gaan gelijk op. Ze veronderstellen elkaar en roepen elkaar op. Ze kunnen niet zonder elkaar. Woorden zonder daden verzanden in huichelarij en daar hebben buitenstaanders een haarscherpe antenne voor. Maar daden zonder woorden missen de samenhang tussen de inspiratiebron en het effect daarvan. De zending begon vroeger met het bouwen van ziekenhuizen en scholen om zo te helpen bij de ontwikkeling van een volk. Pas later vertelden de zendelingen waarom ze dat deden, wat hen inspireerde en dat ze die inspiratie graag wilden overbrengen op anderen.

Vertellen waarom we iets doen. Bidden, uit de bijbel lezen, naar de kerk gaan. Vertellen wat het geloof ons doet, waarom en waarin het voor ons belangrijk is, welke hoop we eraan ontlenen, wie God voor ons is.

Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen – die woorden spreekt Jezus ook tot ons.

Hoe groot de verlegenheid ook is, waarin Jezus ons met deze opdracht brengt, hoeveel moeite we er ook mee hebben deze woorden waar te maken, we mogen beseffen dat deze opdracht ingeklemd staat tussen twee andere woorden van Jezus.

De eerste is: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Dat werkt ontspannend. Hij heeft de macht om harten te openen en levens richting te geven. Hij zal dat doen. Op zijn manier. Het onttrekt zich vaak aan onze waarneming.

Het andere woord is: En zie, Ik ben met u, al de dagen, tot aan de voleinding van de wereld.

Wij staan niet alleen voor de opdracht die Jezus ons geeft. Hij gaat met ons mee, zoals Gods volk in de woestijn ervaren heeft, in de wolk overdag en de vuurkolom ¡¯s nachts. Hij is erbij, op de hoogten en in de diepten, als een bondgenoot, als een vriend, verborgen, maar aanwezig, soms meer als een vraag dan een zekerheid, meer een vermoeden dan een uitroep.

Aan die beide beloftes van Jezus mogen we ons toevertrouwen. En daar soms ook even iets van waar zien woorden. Zoals vanmorgen in de belijdenis en doop van René. God heeft zijn hart geopend voor het evangelie. In het leven van en met Gea en hier in deze kerk heeft hij daar zoveel van opgevangen, dat hij deel wil uitmaken van de gemeente.

Maar ook in de doop van Martijn. Aan het begin van ons leven staat God, met het aanbod van zijn liefde. Ik wil er zijn voor jou, Ik wil met je meegaan op je weg door het leven. Ja, ook met jou, wie je ook bent.

¡¯t Is goed om er soms even iets van te zien. Maar daarna gaan we de berg weer af. De wereld in. Want om die wereld is het God begonnen. En om die wereld gaat het God, vandaag en al onze dagen.

                        Amen

1