Johannes 9, 1 - 23  en 23 - 41                                               

 

Laetare  10-3-2002  Open Hof

 

 

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Je kunt natuurlijk bij zo¡¯n verhaal als van daarnet heel gemakkelijk je schouders ophalen en zeggen: wat een ongeloofwaardige geschiedenis, wat vreemd, dat hier door Jezus iemand van zijn blindheid wordt genezen. Een moeilijk verhaal.

Dat zeiden we in de voorbereiding ook tegen elkaar. Wat moet je ermee?

Tot we ons realiseerden dat het zo veel uitmaakt met welke ogen je naar zo¡¯n verhaal kijkt.

Met ogen van mensen van de éénentwintigste eeuw, die door wetenschap en techniek beïnvloed zijn en die alleen maar geloven in wat wetenschappelijk vaststaat.

Of met ogen van verwondering, die ontroerd kunnen raken door nieuw leven, door het licht van de zon en door de schoonheid van een bloem?

Zijn je ogen open voor wat er te zien valt of zie je alleen wat je denkt dat je kunt zien?

Je kunt ook ziende blind en blind ziende zijn.

Blind zijn vanaf je geboorte – wat dat betekent, dat kun je je als ziende haast niet voorstellen.

Helemaal aangewezen zijn op je oren, je handen, je gevoel, je tastzin – voor veel blinden is daar heel goed mee te leven. Gelukkig maar.

Wie in ons land blind geboren wordt gaat als ie zes is naar een blindenschool. Daar leren blinde kinderen het blindenschrift, uitgevonden door meneer Braille. Allemaal verschillende puntjes. Ze leren lezen met hun vingers.

En later kunnen blindegeleide honden hen helpen veilig over straat te gaan.

Blindgeboren zijn in de tijd van Jezus was een stuk moeilijker. Er waren geen voorzieningen waar zij gebruik van konden maken. Om in hun levensonderhoud te voorzien moesten ze bedelen. Heel hun leven hun hand ophouden. Leven van de gunst van anderen.

En voorbijgaande zag Jezus een man, die sedert zijn geboorte blind was.

Hoort u, horen jullie de tegenstelling: Jezus zíet een man, die blind is.

Jezus ziet een mens, bedelend langs de weg.

Zijn leerlingen zien iets anders. Zij zien niet een man die op hulp is aangewezen, maar een geval, één van de velen die hun hand moeten ophouden. Ze horen bij het straatbeeld.

Jezus¡¯ leerlingen zien in zijn aanwezigheid aanleiding voor een theologische vraag. Waar komt zijn blindheid vandaan? Heeft hij gezondigd of hebben zijn ouders gezondigd? Zij sluiten aan bij een gangbare mening: ziekte is een straf op de zonde.

Misschien maakt deze vraag de duisternis voor de blinde wel het ergst.

Niets en niemand kunnen zien, dat lijkt me heel erg.

Maar niet gezién wórden, als mens beperkt worden tot je handicap en bepaald worden bij jouw zonde of die van je ouders, dat brengt je in een totaal isolement.

Jezus wijst die gedachtegang af. Er ligt niet zo¡¯n gemakkelijk verband tussen zonde en ziekte. Dat je zou kunnen zeggen dat ziekte een straf is op je zonde. Wij weten allemaal best hoe ziektes het gevolg kunnen zijn van een bepaalde manier van leven. Wie ongezond leeft moet er niet vreemd van opkijken dat hij ziek wordt. Maar niet iedereen die ongezond leeft wordt ziek. Het ligt allemaal niet zo eenvoudig. Maar gelukkig hoeven we van Jezus niet te geloven dat ziekte een straf van God is, voor je eigen zonde of van die van je ouders.

Jezus ziet geen theologische vraag, maar een mens met een tekort.

En voorbijgaande zag Hij een man, die sedert zijn geboorte blind was.

Jezus ziét hem.

Jezus ziet niet alleen met zijn ogen.

Als Jezus ziet gaat zijn hart open en zijn handen gaan aan het werk. Als Jezus ziet, dringt het tot hem door, tot diep in zijn binnenste, al die dingen waaraan mensen lijden in dit leven, waaronder ze gebukt gaan, wat ze meezeulen, aan vragen, verdriet, teleurstelling, tegenslag, woede, onbegrip, eenzaamheid, een leven lang.

Als Jezus ziet blijft het niet bij oppervlakkig kijken en constateren.Hij voelt dat God het zo niet bedoeld heeft. Hij ziet een mens, van wie God bij de schepping zei: goed, zeer goed, gaaf, volmaakt, maar hier en nu geschonden, gebroken, gehandicapt.

En in die ontmoeting met die ene mens in zijn nood en schuld - want die lopen in ieder leven zo door elkaar heen - in die ene ziet hij die eeuwenlange rij van mensen, onafzienbaar, zwijgend vaak, monddood gemaakt en geworden.

In de nood van die ene ervaart hij de gebrokenheid die niet om een antwoord roept, maar die wacht op verlossing, op een weg uit de nood en de schuld.

In zijn nood ziet Jezus als in een spiegel zijn eigen taak. Hiervoor ben Ik gekomen.

In Zich voelt hij het diepe verlangen om heel te maken en recht te zetten, zoals het was in het begin.

Het was op de sabbat dat Jezus deze man zag.

De sabbat, de zevende dag, de dag waarop mens en dier het werk mogen laten liggen. Waarop ze zich mogen realiseren, dat ze leven van Gods goedheid. De sabbat – voor ons de zondag –  is niet in de eerste plaats een dag waarop van alles niet mag, maar waarop van alles niet hoeft!

Waarop je even kunt ervaren hoe goed het leven kan zijn als je niet naar school hoeft, als je niet naar je werk gaat. Even mag je ervaren hoe het leven ook kán zijn, heel, ontspannen.

Voor die blinde man zijn alle dagen hetzelfde. Op de sabbat laat Jezus zien waar het God om te doen is: een goede, gave schepping, met mensen zonder tekort, zonder gebrek, zonder ziekte, zonder beperkingen.

Wij moeten werken zolang het licht is, zegt Jezus. Dat is verrassend. In het -wij- betrekt Jezus zijn leerlingen bij zijn taak.

Het eerste woord van God in de bijbel is: ¡®Er zij licht¡¯ en er was licht.

¡®t Is net alsof Jezus hier herhaalt wat God daar in het begin gedaan heeft.

Hij vormt speeksel en stof om tot slijk en strijkt dat op de ogen van de man.

Spelend met de levensadem, die in het speeksel van de mens zit, en met stof, dat de aarde symboliseert, gaat hij het gevecht met de duisternis aan: God verzet zich tegen het donker. God staat en gaat voor het licht. God is licht.

Ik ben het licht der wereld, zegt Jezus. Wie mij volgt zal nimmer in de duisternis wandelen.

Wie mij volgt - je moet er wel voor opstaan en in beweging komen. Voor wie bij de pakken blijft neerzitten, zal het licht niet opgaan.

De blinde man wordt door Jezus naar het badwater van Siloam gestuurd. Hij gelooft Jezus op zijn woord. Dat is geloven: op weg gaan met een woord, dat je hebt gehoord, dat je hebt opgevangen, een woord, waardoor je bent aangesproken. Op weg gaan, en gaandeweg ontdekken, dat je je niet voor niets aan dat woord hebt toevertrouwd. Dát doet de blinde man. Hij vertrouwt zich toe aan wat Jezus zegt; hij staat op en hij gaat, hij wast zich, en ziende komt hij terug.

Pas gaandeweg groeit in deze man het besef wie het is, die hem ziende gemaakt heeft.

Eerst spreekt hij van de mens Jezus, later van een profeet en tenslotte belijdt hij dat Jezus van God gekomen is; anders had hij niets kunnen doen.

Zo is de kerk hem gaan belijden, en hem gaan noemen: zoon van mensen, zoon van God; een mens als wij, uniek, maar zo vol van God, zo vol van Gods werken, dat hij zoon van God genoemd is. Waarachtig God, waarachtig mens, is de kerk later gaan uitspreken.

Een Heer, een Heiland, een Heelmeester, die ons ziet in onze ellende, die ziet tot in de diepte, die daarin is afgedaald om ons daaruit te redden. Die onze ogen opent en ons geneest van onze blindheid, opdat wij hem zullen volgen, en in het licht zullen wandelen. En met zijn ogen leren zien, hem, en elkaar en alle mensen.

 

 

                                                                                                                      Amen

 

1