Exodus 2, 11-25                                                         Verrijzeniskerk  02-03-2003

Lieve gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Het is wel heel herkenbaar, wat Mozes overkomt in het bijbelgedeelte van vandaag.

Soms overkomt het ons ook, dat er iets gebeurt, waar we zó verontwaardigd over zijn, misschien ook wel verbijsterd, dat we, om het zo te zeggen, door het lint gaan, of vlekken voor onze ogen krijgen. En dat we dan ineens, spontaan, iets doen, ingrijpen. Wat er allemaal van komt, daar hebben we geen oog voor. Later beseffen we, dat we beter eerst hadden kunnen nadenken. Dat het toch beter is te bezinnen eer te beginnen.

Die les leert niet alleen ieder mens in zijn of haar leven; die les leert ook Mozes, de toekomstige bevrijder van zijn volk.

Midden in de nacht die over het volk Israel in Egypte is gevallen – de Farao heeft bevolen alle pasgeboren hebreeuwse jongetjes te doden – midden in die nacht gloort even het licht van de bevrijding. Er wordt een jongetje geboren. Hij wordt niet omgebracht, maar drijvend in een kistje, omgeven door het water van de dood, uitgerekend door de dochter van de Farao uit het water opgevist.

Het is de ironie van de uittochtgeschiedenis, dat dit jongetje, dat gered wordt door een egyptische prinses, opgevoed wordt aan het hof van de Farao als een egyptische prins, dat hij de bevrijder zal worden van zijn volk.

Bij het begin van de lezing hoorden we dat Mozes groot geworden is en dat hij uitging tot zijn broeders. Uittrekt, staat er letterlijk. En dat staat er niet zonder reden. Want het gaat in het boek Exodus om dat grote verhaal van uittrekken. Uittrekken uit de duisternis naar het licht, uit de onderdrukking naar de bevrijding, uit het land van de dood naar het land van het leven.

Met het oog daarop wordt Mozes uit het water getrokken. Zo trekt hij nu uit naar zijn broeders, en zo zal straks Israel uittrekken uit Egypte.

Dit uitrekken vraagt van Mozes een beslissende keuze, die grote gevolgen heeft. Hij verlaat het hof van de Farao. Dat wil zeggen, dat hij een rustig, kalm en comfortabel leven opgeeft; niet langer als een egyptische prins door het leven zal gaan. Hij wil niet  langer leven in het land waar het recht van de sterksten geldt en waar bevolen kan worden dat pasgeboren jongetjes worden omgebracht en waar mensen gedegradeerd worden tot werkezels, die steeds zwaardere lasten te dragen krijgen. Hij kiest voor zijn volk.

Maar het begint allesbehalve hoopgevend. Hij ontdekt hoezeer zijn volk onder lasten gebukt gaat. De Egyptenaren slaan toe en deinsen voor lichamelijk geweld niet terug. Mozes is er getuige van hoe een Egyptenaar een hebreeuwse man slaat. Je kunt ook lezen: doodslaat. In dat laatste geval is Mozes¡¯reactie minder onbezonnen dan die in eerste instantie lijkt en meer gerechtvaardigd: dan is het bloedwraak: een hand voor een hand, een oog voor een oog, een leven voor een leven.

Maar de Egyptenaar kan ook minder ver gegaan zijn, alleen geslagen hebben. Dan is Mozes¡¯ reactie te verklaren uit een diepe verontwaardiging en afkeer van het onrecht, dat zijn volk wordt aangedaan. Zijn handelwijze lijkt op die van een bevrijdingsbeweging, die op het laatst geen andere keuze heeft dan die van geweld. Soms is er geen andere weg. Maar altijd is het zo dat die pas begaan mag worden als alle andere wegen zijn doodgelopen.

Mozes kiest partij voor zijn volk, dat verdrukt en geslagen wordt.

Dan doet het pijn als je een volgende dag moet zien hoe twee volksgenoten elkaar te lijf gaan. Weer wil Mozes optreden en uit de narigheid trekken. Maar het wordt hem niet in dank afgenomen. Hij wordt als leider en rechter niet erkend. Ze moeten niets van hem hebben. Hij moet zelfs vluchten, want Farao heeft inmiddels gehoord wat er gebeurd is en zoekt Mozes te doden. De bevrijder moet als balling de wijk nemen. De bevrijding lijkt verder weg dan ooit.

Hoezeer dat lijkt, toch blijkt dat niet zo te zijn. Op wonderlijke wijze gaat de geschiedenis verder, nu in het verre Midian. Opnieuw wordt Mozes geraakt door onrecht. Opnieuw laat hij dat niet over zijn kant gaan, maar grijpt hij in. Met alle risico¡¯s vandien weten we onderhand. Bij de put in de woestijn neemt hij het op voor de herderinnen van Jethro. Telkens worden daar de zwakkeren verdreven door de sterkeren, potige herders uit de omgeving. Net zoals het gaat in het leven van elke dag.

Opnieuw krijgt Mozes de kans zijn komende rol te oefenen: hij komt de zwakkere meisjes te hulp en bevrijdt de zwakkeren. Die krijgen vervolgens als ze thuis gekomen zijn de volle laag van hun vader, als die van de geschiedenis hoort en als blijkt dat ze hun bevrijder niet mee naar huis genomen hebben. Zo kan het ook gaan: erkenning en dankbaarheid.

Mozes wordt gehaald en nu begint het tweede deel van zijn leven, de tweede periode van veertig jaar. Hij neemt zijn intrek in het huis van Jethro, die hier Rehuël genoemd wordt. Hij krijgt één van zijn dochters, Zippora, als vrouw en niet lang daarna wordt aan hen een zoon geboren, Gersom. In de naam van zijn zoon wordt Mozes¡¯situatie uitgedrukt: vreemdeling geworden in een vreemd land.

Hier stuiten we op een bijzondere trek in Israels bevrijdingsgeschiedenis. Als Mozes opkomt voor het recht van de zwakke wordt hem dat uiteindelijk in Israel verweten: wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld? En met die vraag is voor Mozes de basis onder zijn bevrijdingswerk weggevallen. Maar als hij in het buitenland, in Midian opkomt voor het recht van de zwakke, dan wordt dat in dank aanvaard.

Mozes krijgt niet alleen te maken met het verzet van de kant van de Egyptenaren – straks zal de Farao hem nog handen vol werk opleveren en veel energie kosten – het verzet tegen de bevrijding komt ook van binnenuit, van de kant van zijn volksgenoten. En wat we hier zien zullen we straks nog vele malen tegenkomen. Luid zullen ze, als ze eenmaal weg zijn uit het doodsland, in de woestijn roepen en Mozes verwijten, dat hij hen bij de vleespotten vandaan gehaald heeft.

Dat wordt voor Mozes een lang en  taai leerproces om zich daartegen te wapenen, tegen de weerstand van buitenaf en van binnenuit. Beide zullen hem nog veel moeite kosten.

Met andere woorden, de bevrijdingsgeschiedenis lijkt te stokken, maar dat is niet zo. Er is een

voorbereiding nodig. Volgens het bijbelboek Handelingen was Mozes, toen hij in Egypte

optrad, veertig jaar. En als hij straks terugkeert is hij tachtig. Dat betekent veertig

voorbereidingsjaren. Veertig jaren zich erop voorbereiden wat het betekenen zal om herder te

zijn van Israel. Veertig jaren om de weerstand te leren overwinnen. Om de stemmen in

zichzelf te leren onderscheiden: de stem van de blinde emotie, de gerechtvaardigde roep van   

de naaste die in zijn nood een beroep op je doet, ontdekken wat het juiste moment is om iets te doen of om iets na te laten. Om te leren onderscheiden waar te midden van al die stemmen om je heen en in jezelf God zelf zich laat horen, het Woord van God midden in en achter al die woorden; te leren hoe en wanneer je je hand moet uitstrekken, om te slaan, of om te  

ontvangen of om te helen. Dat kun je niet zomaar vanuit je zelf. Dat kun je wel leren.

Intussen staat voor God de zaak niet stil. De Israelieten zuchten en schreeuwen het uit in hun slavendienst, maar God hoort hun gesteun. Hij is niet een onbewogen God van verre, die hoog verheven is boven wat mensen overkomt. Hij is een God met een open hart, met open oren en open ogen voor mensen, vooral voor kleine en kwetsbare mensen, mensen die onder druk staan, die onderdrukt worden. Hun nood dringt tot Hem door. Hij hoort. Hij gedenkt zijn verbond, terwijl zijn bevrijder zich als het ware aan het warm lopen is in Midian.

Boeiend is dat, hoe de schrijver van de Exodusverhalen zijn lezers dat besef te binnen wil brengen. Terwijl je er niets van ziet, niets van merkt, terwijl het aardedonker is om je heen, is er al van alles aan de gang met het oog op verbetering van de omstandigheden, bevrijding, heil.

Zo ongeveer als in de winter, als alles koud en kaal is, er in de takken en onder de grond van alles in beweging is, zo dat straks in het voorjaar de bollen gaan uitlopen en bloeien en de kale takken weer blad krijgen.

Er schuilt een wonderlijke overeenkomst in de geschiedenis van Mozes en in die van Jezus. Mattheus beschrijft in zijn evangelie Jezus als de tweede Mozes. Ook Jezus gaat niet zomaar aan het werk. Om voor hem is er een voorbereidingstijd. Na zijn doop verblijft hij veertig dagen in de woestijn om zich daar te richten op Gods werk van bevrijding. Om daar de gehoorzaamheid te leren. Om de stem van de Roepende te leren verstaan. Om te horen en om gehoor te geven.

Geen enkele gelovige kan zonder die momenten van voorbereiding. Je hebt het nodig je af en toe terug te trekken en los te komen van alles wat beslag op je legt. Om te leren en opnieuw te ontdekken waar het in het leven op aankomt. Om ontvankelijk te blijven en opnieuw te worden voor God. Om met open ogen en open oren door de wereld te blijven gaan. Gericht op God, gericht op mensen, gericht op de wereld. Met het oog op bevrijding, heil. Ook hier.

                                                                                                                      Amen

 

 

 

1