(C) 2000, Mi-Rang Kang

ICS-FAR Theological Thesis Series No.1. 2001





De Brug tussen Geloofsidentiteit en Samenleving

Catechese gericht op de identiteitsontwikkeling van jongeren (15-17 jaar)

in relatie tot een veranderende samenleving



( = in Electronic Journal of Practical Theology vol.1, 2000 )





Drs. Mi-Rang Kang



Doctoraalscriptie Praktische Theologie (Catechetiek)

Begeleiding: Dr. H.R. Juch

Theologische Universiteit

van de Gereformeerde Kerken in Nederland

Koornmarkt & Oudestraat 6 te Kampen

Maart 2000

Inleiding

1. Op de zevende algemene vergadering van de Wereldraad van Kerken in Canberra in 1991 was dr. Hyun-Kyung Chung, een Koreaanse theologe, uitgenodigd om een openingstoespraak te houden; zij danste met negentien Koreaanse traditionele volksdansers en twee Australische Aboriginal dansers.

2. Chung shockeerde de vierduizend aanwezige christelijke afgevaardigden uit meer dan honderd landen, toen zij de nadruk legde op de Heilige Geest in vergelijking met de geesten in de Koreaanse volksreligie. Haar toespraak riep discussie op.

3. Sommigen verwelkomden het als een stap, waarnaar lang uitgekeken was, in de richting van de erkenning van een Aziatisch-christelijke identiteit. Anderen daarentegen bekritiseerden het als pantheisme, dat alles met een bepaalde goddelijkheid begiftigt, en als de ergste vorm van syncretisme, die zorgt voor de abjecte overgave van het christendom aan een heidense omgeving.(1) Ook in Korea veroorzaakte haar presentatie vele discussies en leidde tot grote bezorgdheid.

4. Het protestantisme werd 120 jaar geleden in Korea geintroduceerd. Op dit moment zou ik willen onderzoeken wat de betekenis van het christelijk geloof in de context van de Koreaanse cultuur en samenleving is, toegespitst op wat de identiteit van de Koreaanse christenen is en zou moeten zijn.

5. Het hierbovengenoemde incident toont iets van de inspanning van de 'theologen van tweede generatie'(2) die tasten naar de betekenis van het Koreaanse christelijke geloof.

6. Ondanks hun verdiensten krijgen zij veel kritiek te verduren; dit laat zien dat het een zware en moeilijke taak is om de identiteit van het christelijk geloof te ontdekken.

7. Desondanks behoren de Koreaanse theologen m.i. hun zoektocht naar hun eigen identiteit niet op te geven. Zeker wanneer we bepaalde radicale veranderingen in de Koreaanse samenleving in ogenschouw nemen, kunnen we de grote betekenis van de identiteit van Koreaanse christenen in haar praktische betekenis begrijpen. Tegen deze achtergrond begin ik mijn onderzoek.

8. In deze scriptie wil ik de jongerencatechese, met het oog op de identiteitsontwikkeling in de huidige samenleving onderzoeken. We kunnen zeggen dat het kenmerk van de huidige eeuw een snelle verandering van de samenleving is. De mens, een sociaal en historisch wezen, wordt beinvloed door de tijd en door de veranderingen van de samenleving.

9. In mijn scriptie heb ik de situatie van Koreaanse jongeren als uitgangspunt gekozen. Ik ben van mening dat de Koreaanse situatie de nood van een eigen identiteit in de snel veranderende samenleving kan aantonen. Korea kent een geschiedenis van ongeveer vijfduizend jaar en heeft een unieke cultuur. Korea heeft echter veel veranderingen doorgemaakt in de laatste periode. Vanaf het eind van de achttiende eeuw hebben de machtige landen van de wereld druk op Korea uitgeoefend haar deur te openen voor de handel. Door deze gedwongen openstelling hebben de Koreanen veel andere culturen en andere technieken leren kennen. Door deze snelle veranderingen moesten de Koreanen hun eigen identiteit opnieuw opbouwen.

10. Met dit proces van de Koreaanse modernisering kwam het christendom op. Na het begin van de protestantse zending, ongeveer 120 jaar geleden, heeft de Koreaanse kerk een snelle ontwikkeling doorgemaakt. De redenen van bovengenoemde snelle ontwikkeling kunnen gevonden worden in bepaalde elementen van de Koreaanse traditionele godsdiensten, de invloed van de Amerikanisering, enzovoorts. Nu staat de Koreaanse kerk op het punt haar eigen identiteit binnen het christelijke geloof te ontdekken.

11. Mijn onderzoek over de identiteit start vanuit de situatie van Koreaanse samenleving en het zal zich vooral op jongeren concentreren, omdat zij in hun jeugd veel veranderingen ervaren tijdens hun levensloop. Ook zijn zij in deze periode bezig met het ontwikkelen van een eigen identiteit. Ik heb met name gekozen voor jongeren van ongeveer 15 tot 17 jaar, omdat zij op die leeftijd hun levensrichting moeten kiezen; voor hun werk of voor verdere studie. Vanaf deze leeftijd begint de mens zijn eigen rol voor de samenleving te ontdekken. Daarom is het ontwikkelen van een eigen identiteit met betrekking tot de samenleving voor hen erg belangrijk.

12. Om de identiteit van jongeren te vormen draagt, binnen de Koreaanse situatie, vooral de kerk verantwoordelijkheid, omdat school, gezin en andere sociale instituten in Korea niet aan voldoende identiteitsvorming kunnen bijdragen. Ik denk dat de kerk een grote verantwoordelijkheid heeft voor de geloofsidentiteitsvorming. De kerk is een geloofsgemeenschap, staande in de traditie van het geloof, die de identiteit van christenen kan vormen. En de kerk kan een goede ervaringsruimte bieden voor de identiteitsvorming van jongeren.

13. Verder is mijn vraagstelling vanuit mijn concrete ervaring in de Koreaanse kerk ontstaan. Ik heb twee-en-een-half jaar op de educatieve afdeling van de Hapdong-synode (een van de grootste protestantse kerken in Korea) gewerkt. In die tijd zijn wij bezig geweest met het ontwikkelen van nieuw tekstmateriaal voor de zondagsschool.(3) Veel kerken eisten nieuw materiaal, waarmee les gegeven kon worden in de veranderende samenleving. Het materiaal van onze synode was geconcentreerd op cognitieve bijbelstudie. Dus voldeden deze materialen niet aan het aanbod voor in het dagelijkse leven. Daarom zijn wij begonnen met het schrijven van nieuw materiaal. Maar er waren grote moeilijkheden, omdat er, hoewel wij allen lid zijn van dezelfde kerk, verschillende opvattingen zijn over theologie en opvoeding. Ik denk dat het probleem ligt in het meningsverschil over de interpretatie van het evangelie in een veranderende samenleving. Met andere woorden: hoe kan de kerk de inhoud van de bijbel en de traditie van de kerk doorgeven aan alle gelovigen in de huidige situatie? Hoe dient de kerk door middel van opvoeding de gelovigen te helpen om hun geloof en leven te verbinden in de veranderende samenleving ? En wat is de inhoud van de identiteit van een christen in de huidige situatie?

14. In het nieuwe materiaal moeten bovengenoemde vragen beantwoord worden. Maar naar mijn mening moet onze kerk het subject en het object van de opvoeding nog beter begrijpen; tevens dient onze kerk de samenleving als hun belevingswereld te begrijpen. Tot nu toe was er een tekort aan educatieve, psychologische en sociologische aandacht voor de leerinhoud van onze materialen voor kerkelijke opvoeding. Helaas hebben wij niet zo veel deskundigen, die een dergelijk curriculum kunnen ontwikkelen. Daarom wil ik mijn onderzoek beginnen vanuit de wezenlijke nood van Koreaanse kerk.

15. Mijn onderzoek beslaat vijf hoofdstukken:

In het eerste hoofdstuk zal ik de relatie tussen de Koreaanse samenleving en het christendom, met name de christelijke opvoeding, als achtergrond van mijn onderzoek beschrijven. Hier wil ik over de identiteit als christen in de Koreaanse samenleving nadenken.

16. In het tweede hoofdstuk zal ik onderzoeken hoe de betekenis en het doel van de catechese zich onder de verandering van de samenleving in de kerkgeschiedenis ontwikkeld heeft. Door dit onderzoek wil ik de betekenis van de geloofsidentiteit met betrekking tot de verandering van de samenleving ontdekken.

17. In het derde hoofdstuk zal de betekenis van de identiteit van jongeren centraal staan. Dit hoofdstuk zal de kenmerken van identiteit, de psychologische en sociologische factoren van de identiteitsontwikkeling van jongeren behandelen.

18. Ik zal in het vierde hoofdstuk de kenmerken van de veranderende samenleving beschrijven en de rol van de kerk en jongerencatechese voor de identiteitsontwikkeling van jongeren in de veranderende samenleving aantonen.

19. Daarna zal ik conclusies trekken uit de vier voorgaande hoofdstukken met betrekking tot de Koreaanse samenleving.

20. Deze scriptie is een eerste stap in het onderzoek naar de verhouding tussen de veranderende samenleving en haar jeugd; ook wijst zij op de richting, die het kerkelijk onderwijs dient in te slaan. Ik heb echter niet de intentie een methodologisch onderzoek naar christelijke educatie op te zetten en een concreet curriculum te vervaardigen binnen de beperkte tijd en ruimte van een doctoraalscriptie.

1 DE KOREAANSE SAMENLEVING EN DE CHRISTELIJKE OPVOEDING

21. Hieronder volgt een onderzoek naar de relatie tussen de christelijke opvoeding en de veranderende samenleving in de moderne Koreaanse geschiedenis. Dit werk zal de christelijke identiteit voor de Koreaanse samenleving helpen vinden.

1.1 De Koreaanse samenleving voor de protestantse zending (voor 1884)

22. Om de relatie tussen het christendom en de verandering van de samenleving te onderzoeken is het voor ons noodzakelijk een overzicht te geven van de sociale situatie van Korea voor de protestantse zending. Gedurende het Chosun- Koningschap overheerste het confucianisme de sociale orde in Korea. Zo ondersteunde de confuciaanse opvoeding die dynastie gedurende 500 jaar en hield de cultuur en het systeem van de sociale klassen in stand, welke het centrum vond in het Chosun-Koningschap.

23. Echter, door twee oorlogen tegen Japan in 1592 en China in 1627 werden de mensen van de Chosun samenleving ontevreden over het confuciaanse sociale systeem met zijn tegenstrijdigheden. Het systeem kon de toenmalige sociale en economische problemen niet oplossen. Daardoor voelden de mensen behoefte aan een nieuwe beschaving. De belangstelling voor een pragmatische wetenschap (Shilhak), tegenover de toenmalige filosofische wetenschap, bevorderde de beschaving. Aan de andere kant moest Korea door de dwang van het buitenland aan het eind van de 19e eeuw een haven openen en begonnen contacten met andere ontwikkelde landen te ontstaan.

24. Het katholicisme werd door gezanten, die naar China gingen om politieke, economische en culturele opdrachten uit te voeren, geintroduceerd. Zij hadden westerse zendelingen ontmoet in China en hebben de boeken over het katholicisme meegenomen. Een paar geleerden hebben de boeken van het katholicisme op vrijwillige basis bestudeerd. Zij kwamen tot geloof en stichtten in 1784 de eerste Koreaanse katholieke kerk. De kerk voedde haar leden op met hun catechismus. Maar de Chosun-regering vervolgde de Katholieke kerk door verschillende malen een politiek van uitsluiting toe te passen. Meer dan 8000 mensen werden opgeofferd.(4)

1.2 De situatie in het begin van de protestantse zending (1884-1910)

1.2.1 Zending door middel van gezondheidszorg en onderwijs

25. De wijze, waarop het protestantisme zending bedreef, is verschillend van die van het katholicisme. Voordat Korea haar haven opende, was er in Manju (China) al een vertaling van de Bijbel in het Koreaans, gemaakt door Schotse zendelingen (van de 'Scotland United Presbyterian Church') met behulp van Koreanen (omtrent 1874). Vanaf 1883 brachten die zendelingen door middel van Koreanen in Manju de Bijbelvertaling naar Korea. Ook kwamen Koreanen, die christen werden in Manju naar Korea met de Bijbel en evangeliseerden zij door middel van het doorgeven van de Bijbel. Daardoor werd omstreekts 1884 de eerste protestantse kerk 'Sore Kerk' gesticht door Koreanen.

26. Zodra de haven van Korea werd geopend, arriveerden de protestantse zendelingen in Korea en begonnen zij zending te drijven met behulp van de culturele methode (1884). Het veroorzaakte een grote verandering binnen de samenleving, cultuur en geschiedenis van de Chosun-dynastie.(5) Het christendom speelde met name een grote rol in de Koreaanse moderne beschaving door hun culturele zendingswijze zoals de gezondheidszorg en het moderne onderwijs.(6) De protestantse zendelingen werkten op de scholen en richtten ziekenhuizen op. In die tijd werden alle vakken in de school onderwezen vanuit het christelijk perspectief. Bovendien hield het christelijk onderwijs goede en mooie traditionele gebruiken van Korea in stand.(7)

27. Van alle 2.250 moderne particuliere scholen, die door de regering erkend werden, zijn 796 scholen (zowel van protestantse als van rooms-katholieke afkomst) opgericht door de zendelingen. Een voorbeeld hiervan is de Paejae-school, die in 1886 werd gesticht door Henry G. Appenzeller. Bij het stichten van hun kerken koppelden de christenen gewoonlijk educatieve centra aan de kerkgebouwen. De christenen bezaten een dergelijk verlangen naar het stichten van scholen, dat zij niet alleen geld schonken, maar er ook zelf voor werkten indien er geldgebrek was. Bij het aanstellen van onderwijzers op de scholen beoordeelden de christenen eerst het geloof in Jezus Christus van de persoon in kwestie. Het doel van de educatie was om een onafhankelijke Koreaan met een nationale identiteit op te voeden, die voor de onafhankelijkheid van Korea kon werken onder het harde imperialisme van Japan.(8)

28. Zodoende kunnen we concluderen dat de christelijke scholen in die dagen fungeerden als pioniers in de ontwikkeling van de identiteit, met als doel: het scheppen van een Koreaan met een verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn sociale en nationale plichten. Derhalve kon de christelijke school de nationale leiders ten behoeve van een onafhankelijk Korea, bevrijd van het Japanse imperialisme, voortbrengen.

29. Een ander kenmerk van het vroege Koreaanse christendom was de hervorming van de levensstijl. De kerk trachtte haar nieuwe leden aan te zetten tot verandering van hun oude gewoonten, die hinderpalen vormden voor de toenmalige sociale ontwikkeling, zoals alcohol, tabak en drugs. Ook het populaire shamanisme werd verboden; irrationele huwelijks-en begrafenisrituelen werden hervormd. Verder poogden de christenen de gezinsethiek, waarbij de man het gezin beheerste, te vervangen door te wijzen op de gelijkwaardigheid van de sexen. Ter bevordering van de positie van de vrouw in de samenleving richtten zij educatieve centra voor vrouwen op, die in die dagen totaal uitgesloten werden van de gelegenheid tot educatie. De christenen hadden een grote invloed op de hervorming van de vroege Koreaanse samenleving.(9) In de dorpen waar de christenen leefden kwam verzet op tegen onrechtvaardigheden en corruptie. Een christen leefde daar tussen zo'n 1200 mensen. Toch werd hij een hervormer binnen de Koreaanse samenleving.(10)

1.2.2 De kerkelijke opvoeding, geconcentreerd op bijbelstudie

30. Zoals we hierboven hebben gezien werd aan de ene kant het zendingswerk van de protestantse kerk geintroduceerd met de gezondheidszorg en de moderne scholen. Aan de andere kant begon het protestantse zendingswerk met de vertaling van de bijbel. Toen de westerse zendelingen naar Korea kwamen, brachten zij een in het Koreaans vertaalde bijbel, die met behulp van een Koreaan ontstaan was, mee. Voor de Koreanen was de Bijbel zelf een erg belangrijk en werkzaam zendingsmiddel. Door de bijbelverkopers verbreidde het Evangelie zich over het gehele land. Zo werden zij onbewust de eerste bijbelonderwijzers.(11)

31. Later werd de kerkelijke opvoeding geconcentreerd op een speciale bijbelstudie, waar ook gezamenlijk gebeden werd. Het was een effectieve methode voor Koreanen, die gewend waren geraakt aan de traditie van het Confucianisme waar ook het Boek werd bestudeerd. In 1907 werd het bijbelinstituut in Pyungyang voor leken opgericht. Door de bijbelstudieklas groeide de zondagsschool voor volwassenen. In 1905 werden tekstboeken voor de zondagsschool uitgegeven. Niet alleen volwassenen, maar ook kinderen verzamelden zich elke zondag om te zingen en de bijbelverhalen te leren.(12) Dit was een kenmerk van de kerkelijke opvoeding in de vroege Koreaanse kerk.

1.3 De christelijke opvoeding onder het Japanse imperialisme (1910-1945)

32. Aan het einde van de negentiende eeuw en aan het begin van de twintigste eeuw ruimde de Chosun-dynastie het veld in de strijd tussen de Grote Machten van de wereld. Korea was niet in staat zich voor te bereiden op onafhankelijkheid. Uiteindelijk veroorzaakte de Japanse annexatie van Korea, dat zij niet langer een onafhankelijke staat was.

33. De periode van 1910 tot 1945 kan gezien worden als de Babylonische Ballingschap voor de Koreaanse samenleving en geschiedenis. De anti-christelijke Japanse heerschappij bracht schade toe aan de Koreaanse kerk. Maar zelfs onder deze omstandigheden speelde de Koreaanse kerk een belangrijke rol in de onafhankelijkheidsbeweging van Korea. Aan de '3.1' (1.Maart) Beweging van 1919, een onafhankelijkheidsbeweging uit Japan, nam een groot aantal christelijke leiders deel. Veel mensen werden martelaar als gevolg van de religieuze vervolging door het Japanse Shintoisme.(13) De '3.1' beweging inspireerde het belang van de opvoeding van kinderen. In 1922 startte de Zomer Bijbel School voor het eerst. De kinderen leerden daar zowel basiskennis, zoals rekenen, schrijven, muziek en gymnastiek, als kennis omtrent de bijbel.

34. Wanneer we kijken naar de leerinhoud van de zondagsschool, is het lastig ons te onttrekken aan de kritiek dat de zondagsschool in het geheel niet geprobeerd heeft de Koreaanse samenleving te begrijpen. In de leerinhoud zijn geen elementen te vinden, die wijzen op sociale en onafhankelijke verantwoordelijkheid van Korea onder het Japanse imperialisme. Daarom is in de praktijk een echt christelijke opvoeding in die periode niet te ontdekken.(14)

1.4 De christelijke opvoeding in een 'Verdeelde periode' (1945-heden)

1.4.1 De opvoeding in de anti-communistische ideologie

35. Korea had te maken met andere machten van andere landen, zelfs voordat zij haar onafhankelijkheid van het Japanse imperialisme geheel teruggewonnen had. Onder het militaire bestuur van de USA en de USSR werd het Koreaanse schiereiland verdeeld in een Noord-Korea en een Zuid-Korea.

36. Sinds die periode nam het anti-communistische gedachtengoed een centrale positie in in het Zuid-Koreaanse ideaal betreffende de opvoeding. De Koreaanse oorlog (1950-1953) was een ware tragedie voor Korea. De splitsing tussen Zuid- en Noord-Korea veroorzaakte een vijandige relatie tussen Noord en Zuid. De ideologische educatie met het oog op het anti-communisme kwam centraal te staan in de opvoeding. Alle verschillende soorten prive-opvoeding werden onder het gezag van de overheid geplaatst. Helaas was christelijke opvoeding op zichzelf niet mogelijk. Ook de hereniging, de historische taak van Korea nu, kon niet in het centrum staan. Het onderwijs richtte zich op toelating tot de universiteit en het behalen van prestaties in deze wereld, terwijl de opvoeding met betrekking tot de mens geheel vervreemdde.(15)

37. Na 1945 werd de Koreaanse opvoeding sterk beinvloed door het Amerikaanse Militaire Bestuur, dat over Korea regeerde tussen 1945 en 1948. Het militaire bestuur trachtte het Amerikaanse onderwijssysteem in te voeren in Korea. Vanwege de situatie in die tijd zegevierde het anti-communistisch, democratisch onderwijs in Zuid-Korea. Naar mijn mening bracht dit veel problemen met zich mee. Voorbeelden van deze problemen zijn de afnemende kwaliteit van het onderwijs vanwege groeiende klassen, abstract onderwijs in plaats van praktisch leren, anti-communistische indoctrinatie van studenten, dat het politieke belang van de heersende klasse dient en een onderwijs met de nadruk op een economische ten koste van een morele en ethische ontwikkeling.

38. Met het doel dergelijke educatieve problemen te overwinnen nam de Zuid-Koreaanse regering in 1968 het Handvest van Nationale Opvoeding aan. Het verklaarde dat het doel van de opvoeding was 'mensen een duidelijke nationale identiteit te verschaffen en respect voor geschiedenis en traditie te ontwikkelen'.

39. Het ministerie van Onderwijs heeft toezicht op alle zaken met betrekking tot het educatieve beleid voor openbaar onderwijs. Zij controleert de ontwikkeling van het curriculum, keurt de tekstboeken in geval van het lager onderwijs of schrijft ze voor voor het middelbaar onderwijs, heeft supervisie over het plaatselijk administratief personeel en diplomeert onderwijzers.

40. Het huidige onderwijs in zowel Zuid- als Noord-Korea wordt beinvloed door een aantal historische en culturele krachten die van binnenuit en van buitenaf kwamen. Deze krachten hebben geleid tot de ontwikkeling van twee aparte leersystemen. Noord-Korea heeft zich gewijd aan het creeren van de 'communistische mens', die bezield is met het streven naar een communistisch Korea en het bevrijden van Zuid-Korea door opvoeding. Aan de andere kant maakt Zuid-Korea gebruik van openbaar onderwijs om de 'anti-communistische, democratische mens', die enthousiast werkt aan de opbouw van een liberale, democratische en anti-communistische staat, te creeren. Vanwege deze twee gescheiden onderwijssystemen met lijnrecht tegenovergestelde sociale en politieke doelen, hebben wij de doelen van het Koreaanse volk niet bereikt: het streven naar nationale hereniging en nationale verzoening.(16)

41. Wanneer we kijken naar de christelijke opvoeding in Zuid-Korea, dan zien we dat er weinig interesse is voor een continue democratische ontwikkeling. De christelijke opvoeding slaagde er niet in de geschiedenis van Korea te analyseren en de veranderende wereld te verstaan. De kerken concentreerden zich slechts op het doel toe te nemen in ledenaantal. Sinds de Koreaanse Oorlog is de hoofdstroom van de Koreaanse kerk in de richting gegaan van het persoonlijke heil in plaats van het heil voor het hele volk, zonder samen te werken met andere kerken in de wereld. De tekstboeken voor de zondagsschool zijn geconcentreerd op een bijbelstudie, die geen levensorientatie in de huidige situatie geeft. Hoe dan ook, deze vorm van opvoeding is zeer gebrekkig in de verbinding van geloof en leven in deze wereld.(17)

1.4.2 De christelijke opvoeding in het snelle industriele proces

42. Van nu af aan schrijf ik alleen over de situatie in Zuid-Korea. Dit komt omdat wij erg weinig informatie over Noord-Korea hebben.

43. Sinds het midden van de jaren zestig tot nu toe maakte de Koreaanse samenleving een snelle verandering van een landbouw-cultuur naar een industriele samenleving door. De industrielisering en modernisering van Korea die was gepland door de militaire dictator, heeft naar "Amerikanisering" geleidt. Korea heeft een grote economische ontwikkeling doorgemaakt, maar daarmee kwamen de comsumerende cultuur en het kapitalisme van Amerika op. Deze consumerende cultuur heeft de jongeren en vrouwen tot verkeerde emancipatie geleidt. Zij werden het subject van de consumerende cultuur, maar in feite waren zij de slachtoffers van deze cultuur.

44. Een aantal problemen, die voortkomen uit deze snelle verandering binnen de samenleving, heeft ook de taak van de Koreaanse opvoeding vormgegeven. Naar mijn mening zijn deze problemen individualisme, materialisme, menselijke vervreemding als gevolg van het excessieve gebruik van de massamedia, communicatieproblemen tussen de generaties als gevolg van de stroom wetenschappelijke gedachten, de afwezigheid van moraal, het gebrek aan aandacht voor de geschiedenis, etc. Onderwijs in de historie is vervormd door de politieke machten. Zodoende kon de mogelijkheid van een analyse en een kritische houding ten opzichte van het verleden niet verder ontwikkeld worden.

45. Het schoolonderwijs is meer geconcentreerd op een praktisch-technische opvoeding die nodig is binnen een geindustrialiseerde samenleving, dan op onderwijs aan de mensheid. Het schoolonderwijs werd het concurrerende educatieve systeem in het beleid van het ministerie van Onderwijs. Het betekende een instrumentele funktie om de elite te selecteren. Dit concurrerende schoolonderwijs bezorgde de jeugd de zware last van examens. Wij noemen dat 'een examenhel'. Deze tendens verbreidde zich als een groot sociaal probleem.

46. Binnen de Koreaanse situatie mag niet vergeten worden dat het zeer belangrijk is dat alle studenten een universitaire studie willen volgen, want zonder een universitaire achtergrond is het moeilijk een gewilde baan te bemachtigen. Alleen als men slaagt aan een beroemde universiteit, kan men beschouwd worden als een persoon met mogelijkheden. Derhalve heeft dit tot gevolg dat een groot aantal studenten te kampen heeft met grote frustraties en een minderwaardigheidsgevoel.

47. Omdat in Korea de traditie bestaat dat het succes van het persoonlijke leven af te lezen is aan de opleidingscarriere, moet en wil de jeugd zonder academisch talent naar de universiteit met het oog op een gelukkig leven. Ouders dwingen hun kinderen om naar de universiteit te gaan, het liefst een beroemde universiteit. Daarom is het door het huidige schoolsysteem erg moeilijk om het onderwijs met betrekking tot de vorming van iemands identiteit en persoonlijkheid in praktijk te brengen. Als gevolg van het bovenstaande zijn psychologische angst, criminaliteit en het verloederen van de jeugd grote sociale problemen. In deze dagen wint de voortdurende onderwijsbeweging, die de hervorming van het extreme concurrerende examentoelatingsbeleid van het ministerie van Onderwijs vraagt, onder de leraren en de ouders aan kracht.

48. Tegen deze achtergrond onderzoek ik de situatie van het christelijk schoolonderwijs. Het Educatieve Gelijkstellingsproject van de regering, sinds 1969 in werking gesteld, leidde tot een crisis binnen de Koreaanse christelijke scholen. Het unieke onderwijscurriculum van de christelijke scholen werd sterk beperkt door de regering. Werkelijke christelijke opvoeding kon niet in praktijk gebracht worden. Het was zeer moeilijk de christelijke scholen te handhaven, omdat de scholen voornamelijk prive-scholen waren en financieel niet gesteund werden door de regering. Bovendien werd de sociale atmosfeer, een resultaat van het beleid van ministerie van Onderwijs, een groot obstakel in het streven naar het uitzonderlijke doel van de christelijke scholen.

49. De christelijke instituten trachtten herhaaldelijk de onderwijswet te veranderen met het oog op de werkelijke opvoeding. Op dit moment echter staan zij voor de keuze tussen het onderwijs, dat sterk op het volstoppen met kennis met het oog op de toelating tot de universiteit gericht is, en het onderwijs, dat de identiteitsvorming ten doel heeft. Maar toch horen sommige studenten over het christelijk geloof door naar de kapel te gaan en godsdienstlessen op de christelijke scholen te volgen. In Korea is de rol van de christelijke school om te evangeliseren nog belangrijk. In 1989 bestonden er nog 275 christelijke scholen.(18)

50. Helaas behoren nog slechts enkele scholen tot de Hapdong-kerk.(19) De christelijke opvoeding in de Hapdong-kerk is afhankelijk van de kerkelijke opvoeding, ook al proberen sommige plaatselijke kerken een christelijke school op te richten.

1.5 Conclusie

51. In dit eerste hoofdstuk heb ik de relatie tussen christelijke opvoeding en de Koreaanse samenleving in de moderne geschiedenis van Korea beschreven. De vroege kerk van de zending heeft een grote rol gespeeld in de hervorming van de Koreaanse samenleving. Maar onder het Japanse imperialisme, de situatie van de verdeling en de militaire regering hebben de meeste kerken hun verantwoordelijkheid voor de samenleving verloren. Het excessieve kapitalisme en de consumerende cultuur onder invloed van de Amerikanisering regeren op alle levensterreinen van de Koreanen. Daarom moet de Koreaanse kerk de christelijke identiteit voor Koreaanse samenleving weer opbouwen.

52. Vooral jongeren zijn erg beinvloed door deze sociale verschijnselen. Gezien de huidige situatie van Korea heb ik de verantwoordelijkheid van de kerk ten behoeve van de identiteitsvorming van de jeugd in relatie tot de samenleving aangetoond. De kerk moet een christelijke wereldbeschouwing, een levenshouding aan de jeugd geven om hun eigen identiteit in de samenleving te vinden en ontwikkelen.

2 DE KERKGESCHIEDENIS EN DE CATECHESE

53. In dit hoofdstuk wil ik de betekenis en het doel van catechese in relatie tot de veranderingen van de geschiedenis onderzoeken. Dit onderzoek is een zoektocht naar de christelijke identiteit ten behoeve van de Koreaanse samenleving en jongeren in de samenleving.

2.1 Catechese in de Bijbel

54. Eerst wil ik de oorsprong van de catechese in de Bijbel en de Joodse traditie bekijken.

2.1.1 De geloofsopvoeding in het Oude Testament

55. In het Oude Testament ligt de achtergrond van de catechese en van de geloofsopvoeding in het gezin.

56. Juch brengt de term 'de vreze des Heren' in het Oude Testament in verband met het doel van opvoeding. Het Oude Testament spreekt over de relatie tussen God en het volk Israel gedurende duizenden jaren. Hij zegt dat dit zowel de verering van God als de dienst aan de medemens betreft.(20) Dit is voor de identiteit van christenen van vandaag van groot belang.

57. Dingemans geeft aan dat in het Oude Testament geloofsopvoeding betekent: in de leefgemeenschap vindt de inwijding plaats van jonge kinderen in de 'weg' van het leven -de weg van de Heer. Het is vooral de inwijding in de geloofspraxis in het kader van het gezinsverband: vaders moeten hun kinderen onderrichten in de verhalen van Israel en in de weg van de wijsheid. De 'tucht' en de 'tuchtiging' spelen een grote rol in de oude opvoedingsgewoonten, het gaat er om, dat (jonge) mensen zelf tot inzicht en tot wijsheid komen en de weg van het leven gaan in overeenstemming met de beloften en de geboden van God.(21)

58. Schippers omschrijft drie vormen van het Joodse onderricht: de overdracht van de tora (de onderwijzing) door de gezin, de bijeenkomst in de synagoge en de scholen van de wetsleraren. God openbaart zijn wil in de tora, de onderwijzing, waardoor het levensprogramma wordt aangegeven. Leren in Israel is wijsheid leren. De vreugde van de 'wet' leren spellen voor het dagelijks leven.(22)

59. Abram stelt de Joodse traditie voor als permanent leren. Vooral 'Israel' ziet hij als 'learning society': 'In de relaties tussen de lerenden - leerlingen en leraren - wordt de Tora actueel en voor de individuele permanente leerling relevant. De traditie wordt gedragen door individuen die 'lernen', die gewoontegetrouw permanent leren. De traditie wordt niet alleen door een elite, maar door het hele volk ontwikkeld en vernieuwd. In 'Israel' draagt iedereen de Tora, in een 'learning society' dragen alle mensen de traditie'.(23)

60. Dingemans zegt dat in de Joodse traditie het leren of 'lernen' essentieel als een wijze van omgang met God en met de wereld is. Het bestuderen van de Tora is een leerproces, waarin de leerling groeit en verandert en tot een eigen persoonlijke geloofspraktijk komt. Leren is een proces van voortdurende wisselwerking tussen leerling en leerstof en tussen leerling en leraar. In elk geval neemt leren de centrale plaats in in het Joodse leven, volgens Abram, omdat het leren de bemiddeling is tussen God en mens. Daarom moet het ook plaats vinden 'van de wieg tot het graf'.(24)

61. De Joodse traditie geeft ons inzicht in een levenslang voortdurend leerproces. Door het leren kunnen wij wijsheid voor een goede relatie met God, de medemens en de wereld ontvangen. Dat is een erg belangrijke basis voor de identiteitsvorming van jongeren, zo ben ik van mening.

2.1.2 De catechese in het Nieuwe Testament

2.1.2.1 Het leren van Christus

62. Men kan Jezus Christus als het levende centrum van de Bijbel zien. Jezus Christus is de inhoud van de catechese.(25)

63. Schippers wijst op de tekst Ef. 4:20, waarin gesproken wordt over het 'leren van de Christus', die ons kan aangeven wat nu eigenlijk de kern is voor het onderricht in het Nieuwe Testament. De unieke leraar is Jezus de Messias. Jezus onderwijst als Heiland met gezag. Hij is in zijn komst, zijn leven, zijn lijden, zijn sterven en zijn opstaan de openbaring van God.(26) Zijn 'leven zelf' in de wereld is de opvoeding.

64. Dingemans legt uit dat het onderricht van Jezus dicht bij dat van de rabbijnen staat, maar dat het verschil duidelijk wordt in het gezag, dat Jezus uitstraalt. Zijn woorden hebben de lading en de kracht van God zelf. Ze raken mensen tot op het bot. En ze nodigen uit tot navolging, zodat mensen tot zichzelf kunnen komen, bevrijd worden van de machten, die hen beheersen en op deze wijze dienstbaar worden voor de bevrijdende kracht van het Koninkrijk van God.(27)

65. Volgens Juch heeft Jezus ons niet alleen door middel van woorden geleerd. Hij leerde ons ook door zijn houding. Die houding aannemen is een van de dingen die we van Jezus kunnen leren. Zijn geloofsleren is niet alleen een cognitief gebeuren.(28) Het leven van Jezus zelf kan een waardevol voorbeeld worden, dat we willen volgen.

66. De inhoud van de catechese is dus Jezus de Christus in al zijn volheid.(29) Het leren van Christus is de kern van catechese.

2.1.2.2 Toetreden tot de gemeenschap van de navolging

67. In het Nieuwe Testament kunnen wij ook het missionaire karakter van de catechese vinden. Juch vindt het missionaire karakter van 'leren' bij de hemelvaart in het woord van Jezus (Mat. 28:20) en in Handelingen (Hand. 28:31). Het woord wordt gebruikt voor het leren binnen de gemeente (Ef. 4:21, Kol. 3:16).(30)

68. Catechese wordt vooral bepaald door de situatie van de nieuwtestamentische gemeente. Catechese is dan dooponderricht aan hen, die zich als joden of als heidenen willen voorbereiden op het toetreden tot de christelijke gemeente, de catechumenen. De afsluiting van het catechumenaat vond plaats met de bediening van de doop, meestal in de paasnacht. De doop is een keerpunt in het leven. Mede op basis van deze punten wordt catechese wel gekarakteriseerd als inwijding, waarbij het gaat om de deelname aan Christus, de inlijving in het verbond en zo om de inwijding in de kerk.(31)

69. Volgens Bulckens richt het evangelie zich tot de hele mens en nodigt het uit tot 'leerling zijn' van Christus, wat oorspronkelijk 'volgeling zijn' betekende. En volgeling zijn gebeurt in een gemeenschap.(32)

70. Volgens Schippers gaat het er echter om dat de catechisant in het geloof in Jezus Christus mag toetreden tot de gemeenschap van de navolging: de leerling-gemeenschap. Duidelijk komt hier het werk van de Heilige Geest tevoorschijn. Hij maakt dat wij het totaal-andere van Christus ons kunnen toeeigenen in onze concrete leefsituatie. Hij is de reden waarom wij tegelijk leerling en catecheet kunnen zijn, object en subject van het leerproces. De catechisant wordt uitgedaagd om eigen leermeester(es) te worden. Dat is de mondigheid waar de bijbel op mikt (Rom. 8:14-17). We vinden in de bijbel geen aanwijzing voor de noodzaak van een ambtsdragercatecheet. De gemeente zelf is een catechetische gemeente en de catechetische begaafdheid wordt haar geschonken (Rom. 12:7).(33)

71. Catechese wordt ingebed gezien in de lerende funktie van de gemeente, die zich voor haar doen en laten in een voortdurend leerproces als ouderen en jongeren orienteert op haar Heer, Jezus Christus.(34)

72. Per slot van rekening speelde de gemeente een belangrijke rol als de lerende ruimte om hun identiteit als christen te vormen in een heidense wereld.

2.1.2.3 De verandering van het leven

73. Schippers vindt in Rom 6 de betekenis van het onderricht als de afsterving van de oude mens en de opstanding van de nieuwe mens. Leren is eerst sterven, afleren -daarna opstaan, aanleren. Bovendien, en dat is het tweede: er wordt gedoopt in en tot het lichaam (de gemeente) van Christus. De dopeling wordt lid van de nieuwe gemeenschap waarin het leerling-zijn kenmerkend is voor allen. De kwaliteit van de catechese valt dus niet af te lezen uit de hoeveelheid kennis, die men overdraagt of, van de kant van de leerling, opdoet. Schippers zegt dat de veranderingswaarde het allerbelangrijkste is. Het gaat om het christelijk leven in de eenheid van geloven en handelen. Catechisatie is leren voor het leven.(35)

74. De identiteit als christen was het veranderend leven als het leerling-zijn van Christus.

2.1.2.4 Geloofscommunicatie

75. We kunnen een geloofscommunicatie-methode van Jezus uit het Emmausverhaal (Lc. 24) leren.

76. Bulckens geeft het Emmausverhaal (Lc. 24), dat Jezus gebruikt, als catechetisch model. D'Arc,(36) volgens Bulckens, vestigt onze aandacht op de catechetische houding van de dialoog, van de communicatie in Lc. 24:13-35. Catechiseren is mensen tegemoetkomen, ze vergezellen en begeleiden op hun (levens)weg, komen tot een gedachtenwisseling, een afwisseling van uiteenzettingen en dialogen. In een echte (pastorale) dialoog zal men eerst naar het verhaal van de anderen luisteren, op hun golflengte trachten te komen. Op het gepaste ogenblik zal men ook zelf het woord nemen, daarbij vertrekkend van wat de anderen al weten, en de diepere zin van de levensgebeurtenissen verhelderen. Dat proces van pastorale en catechetische dialoog is typisch voor het Emmausverhaal.(37)

77. Dingemans ontleent de elementen van de catechese aan de brieven van Paulus. Volgens hem is het kerkelijk onderwijs pastoraal en persoonlijk; het is dialogisch van structuur, ook als de dialoog dreigt te verstarren in catechismus-vragen-en-antwoorden; het is gericht op de praktijk van de gemeente en de gelovige; het heeft een duidelijke overtuigings-structuur gekregen, die mensen aanspreekt met een innerlijk coherent betoog, en tenslotte heeft alle catechese het doel om mensen te richten op het geloof in Jezus Christus.(38)

78. Elke godsdienstige opvoeder kan zich het best laten inspireren door het voorbeeld van wat we kunnen noemen: de Emmauscatechese. 'De weg van de hedendaagse geloofscommunicatie is dezelfde als voor de leerlingen van Emmaus. Het begint met mensen die hun verhaal vertellen over wat gebeurd is. Eerst spreken zij onder elkaar en blijven gevangen in hun eigen verhaal. Pas wanneer Jezus met zijn verhaal hun verhaal doorkruist, ontstaat er geloofscommunicatie'.(39)

2.2 Catechese in de kerkgeschiedenis

2.2.1 Catechese in de vroege kerk

79. Volgens Dingemans is het woord catechesis in de vroege kerk de terminus technicus geworden voor het (doop)onderricht van de kerk. Catechese is daar verbonden aan de overgang van volwassenen uit het heidendom naar het christelijk geloof. De markering van die overgang was de bediening van de doop. In het dooponderricht wordt de leer van de kerk uiteengezet. De Didache of de Leer van de Twaalf Apostelen is inderdaad een soort catechisatie-boekje van de vroege kerk geweest. In de culturele situatie van de tweede eeuw moesten catechumenen zich met hoofd en wil invoegen in de nieuwe leer en in het levenspatroon van de groep waartoe men wilde gaan behoren. Er werden hoge ethische eisen gesteld, maar ook qua inzicht werd er heel wat van nieuwe christenen verwacht. Het geloofsonderricht vervlakte al spoedig tot inwijding in de sacramenten en was er weinig meer dan oppervlakkige kennisneming van de Apostolische Geloofsbelijdenis, het Onze Vader en de Tien Geboden.(40)

80. Bulckens vindt dat in de groei naar het geloof de vroege kerkgemeenschap twee stappen onderkende: 'Vanuit het standpunt van de geloofsleerling hebben we vooreerst te maken met het geloof van bekering en vervolgens met het geloof van nadere kennismaking of van verdieping. Die geloofsgroei wordt bevorderd door twee corresponderende stappen in de dienst van het Woord: de kerugmatische verkondiging en de catechese. De bedienaar van het Woord verwijst hierbij respectievelijk naar Gods heilshandelend optreden (vooral in Christus) en naar Gods toelichting ervan door zijn profeten. 'Kennisgeloof', via de catechese, dient in de regel te volgen op, of minstens samen te gaan met 'bekeringsgeloof', dat de evangelisatie of het kerugma tracht te wekken. Het bekeringsgeloof echter moet altijd als onderstroom in het kennisgeloof aanwezig blijven.'(41) Dat is erg belangrijk. Ik denk dat de verkondiging en de catechese elkaar aanvullen. Beiden spelen een belangrijke rol in het leven van een christen. Bovendien kan de verkondiging het kennisgeloof helpen en ook door de catechese kan een mens tot bekering komen.

81. Juch zegt dat de stof voor het catechetisch onderricht van de vroege kerk dus het vertrouwde was: geloof, gebod, gebed, sacramenten. Hij kritiseert het toenmalig onderricht als volgt: "Wie gedoopt was, had geen onderricht meer nodig. Dat betekende dat er in de kerk geen sprake was van een onderricht aan de gedoopte jeugd. Catechese was alleen onderricht aan te bekeren of pas bekeerde heidenen."(42) Catechese is niet een eenmalige gebeurtenis met een einde, maar het is het voortdurende leerproces voor het levenslang leven als christen.

2.2.2 Catechese in de Middeleeuwen

82. Sherrill zegt dat de kerk in de Middeleeuwen onder invloed van dualistische wereldbeschouwingen meestal symbolische en mystieke leermethodes heeft gebruikt. Volgens hem was het symbolische 'sacrament' opvoeding door de kerk in die tijd.(43)

83. Toen leerde men het geloof door middel van de kerkelijke plechtigheden (hoofdzakelijk de sacramenten) en de ' biblia pauperum'.(44) De gewone man moest het doen met de verplichte deelname aan de sacramenten en het zich onthouden van de zeven hoofdzonden. Via biechtboeken of boeteboeken werd het christelijke leven op een zeer wettische wijze aan de bevolking geleerd.(45)

84. De catechese van de Middeleeuwen werd gekenmerkt door een hierarchische situatie. Daardoor was er sprake van een groot onderscheid tussen priesters en leken. Leken werden door priesters gediscrimineerd. Er werd ook geen rekening gehouden met vrijwilligerswerk door gemeenteleden.

85. Tijdens de Middeleeuwen geschiedde de godsdienstige opvoeding vooral door middel van religieuze socialisatie via de samenleving, het gezin en de kerk. Kinderen groeiden godsdienstig op door deel te nemen aan het hele toenmalige sociale leven dat van de geest van het christendom sterk doordrongen was. Door participatie aan de talrijke religieuze en liturgische plechtigheden van de kerk en het onderhouden van allerlei godsdienstige gebruiken in het gezin groeiden jeugdigen als vanzelf in een geloofsgemeenschap in.(46)

86. De godsdienstige omgeving van de samenleving, het gezin en de kerk zijn erg belangrijk als omgeving van de opvoeding. Maar de eigen identiteit zal een eigen keuze en een beslissing zonder dwang moeten zijn.

87. Waldenzen, De broeders des Gemenen levens, John Wicliff en Johannes Hus hebben op drie punten de vernieuwing voorbereid : "1. Ze wilden de jeugd door persoonlijk verwerkt onderricht en niet door opgezegde formules kennis bijbrengen. 2. Een catechismus beschouwden ze niet alleen als leerboek, maar ook en vooral als uitdrukking van een gemeenschappelijk belijden van de christenen. 3. De jeugd moest volgens hen allereerst naar de bron van de Bijbel worden geleid."(47) Deze punten zijn ook voor het heden van groot belang.

2.2.3 Catechese in de Reformatie

88. Bijlsma schrijft over een revolutie in drie lijnen, die de Reformatie heeft teweeggebracht in de catechese. `1. Het schriftuurlijk uitgangspunt bracht mee, dat ook in de catechese de Bijbel centraal kwam te staan. 2. De nadruk op het priesterschap der gelovigen leidde ertoe, dat de theologische kennis aan heel het volk ten deel moest vallen. 3. Hieruit vloeide verder voor de catechese voort, dat het persoonlijk verstaan en het verwerken van de leer alle aandacht kregen.'(48)

89. Vervolgens evalueert Verboom de gegevens van de catechese van de Reformatie. Ten eerste ziet hij dat het Verbond in de catechese van de Reformatie een grote rol speelt. De effectuering van de verbondsgedachte naar alle kinderen en de motivatie van het enkele kind zijn alleen mogelijk door de vernieuwende werking van Gods Geest. Een tweede motief, dat een belangrijke rol speelt in de catechese van de Reformatie, is de visie op de kennis. Hij ziet de betekenis van de kennis als geloofskennis oplichten in het praktische karakter van de leerstof. Zowel bij de Luthersen als bij de Gereformeerden wordt de leerstof gevormd door drie elkaar aanvullende componenten, namelijk de introductie in de leer van de Kerk, de introductie in de kerkelijke praxis en de introductie in het praktische en maatschappelijke leven. Ten derde is de werking en doorwerking van de Heilige Geest erg belangrijk in de catechese van de Reformatie. De pneumatologische geaardheid van de catechese wordt verder zichtbaar in de theologische betekenis van de vraag- en antwoordmethode. In het leren en opzeggen van de antwoorden maakt het kind zich de beloften en geboden van God als door 'pneumatologische synchronisatie' eigen. Een vierde theologische factor van betekenis is de grote plaats, die de Heilige Schrift in de catechese van de Reformatie inneemt. De leerstof in de catechese wil explicatie van het Woord zijn. Steeds wordt de schriftuurlijke intentie van de catechese zichtbaar.(49)

90. De reformatoren gaven de leer vooral in de vorm van een catechismus door. Deze leerboeken waren in vraag-en-antwoord vorm geschreven, zodat ze gemakkelijk uit het hoofd geleerd konden worden. Dit is een van de meest gebruikelijke didactische vormen van die tijd.(50)

91. De catechismus heeft een grote rol gespeeld als systematisch leerboek voor alle leden van de gemeente om hun geloof en leven daarbij aan te sluiten. Vooral is het praktische karakter van de catechese waardevol: namelijk de leer van de Kerk, de kerkelijke praxis en het praktische en maatschappelijke leven hebben elkaar aangevuld in de leerstof. De catechese van de periode van de Reformatie heeft voor alle gelovigen geleid tot de opbouw van de identiteit als persoonlijk subject voor God.

2.2.4 Catechese in het pietisme

92. Het pietisme legde het accent veel meer op de persoonlijke geloofskeuze en op de geloofsbeleving. Binnen het Lutherse pietisme zijn het vooral Philipp Jacob Spener en August Hermann Francke geweest, die deze inzichten bruikbaar hebben gemaakt voor het geloofsonderricht en de geloofsopvoeding.(51)

93. Het doel van de catechese in het pietisme is het vormen van "vrome mensen". Dat legt veel accent op de vroomheid van de gelovige ten koste van de in Christus geschiede heilsdaad Gods.(52)

94. Ze konden verder werken aan de ideeen en gedachten, die reeds waren ontwikkeld door een Boheemse geestverwant: Comenius (Komensky 1592-1670). Ze dachten namelijk niet primair vanuit de 'leer' die overgedragen moest worden, maar vanuit de leerlingen, die zich iets 'eigen' moesten maken. Hun vraag was: hoe komen jonge mensen tot geloof? Hoe worden jonge mensen volwassen? Door de vragen zo te stellen staat niet meer de zuivere overdracht van de leer van de kerk centraal, maar het kind, dat -aan de hand van de zuivere leer van de kerk (want daar gaan ook zij van uit!) - tot een eigen verwerking van de geloofsleer komt en tot een persoonlijke positiekeuze. Tegenover de objectiviteit van de leer zijn zij geinteresseerd in het subject van de leerling.(53)

95. In de geloofsopvoeding van het pietisme speelt de bijbel een grote rol, de tucht en de mogelijkheid van identificatie. Kinderen moeten van de opvoeders kunnen afkijken hoe het moet. Een goed voorbeeld doet goed volgen! Geloofsopvoeding is hier een leerproces, waarin men ervaringen moet kunnen opdoen met God. Deze voorbeelden zijn niet alleen de opvoeders; het zijn ook de bijbelfiguren, met wie de kinderen vertrouwd worden gemaakt. Het woord 'moeten' speelt in deze geloofsopvoeding een grote rol!(54)

96. Wij kunnen van de vroomheid van het pietisme, dat de voorbeelden van de Bijbel wil volgen, leren. Maar als wij een voorbeeld vanuit de Bijbel kiezen, is de interpretatie naar het concrete leven belangrijk. Het is de bedoeling dat het woord "moeten" samengaat met persoonlijke keuze en eigen spontaniteit.

2.2.5 Catechese in de Moderne tijd

97. In de tijd van de Verlichting en de Romantiek moesten kinderen zich naar hun eigen mogelijkheden kunnen ontwikkelen. De kerk en de opvoeders moesten niet uitgaan van een beeld, dat zij ontworpen hadden, maar ze moesten kinderen helpen zichzelf te worden. Hier ligt de basis voor een probleem, dat vanaf die tijd een rol zou blijven spelen in de opvoeding. Aan de ene kant is opvoeding: leiding geven; kinderen binnen brengen in het rollenpatroon van de maatschappij; ze de verworvenheden van het verleden bijbrengen en ze inwijden in de cultuur. Daarop berust alle scholing en socialisatie. Aan de andere kant is opvoeding: kinderen helpen hun eigen mogelijkheden te ontwikkelen in een proces van emancipatie. Vergaande socialisatie leidt tot dwang en 'africhten' van kinderen naar het beeld en de gelijkenis van de opvoeders. Vergaande emancipatie ('vrije opvoeding') leidt tot subjectivering en zelfs atomisering van de samenleving en brengt voor de leerlingen vereenzaming met zich mee! Opvoeden is daarom de kunst van het zoeken van een weg tussen socialisatie en emancipatie.(55)

98. In het kerkelijk onderwijs stond vooral de leerstof centraal. In de Handleiding voor de Catecheet wordt niet de 'leerstof' aan de catechisanten aangeboden, zoals dat in alle oudere leerboekjes het geval was, maar wordt een gesprek aangeknoopt met de catecheet over de leerstof, over de leerling en hun onderlinge relatie. De catecheet moet zelf het leerproces van deze concrete leerlingen (en hun achtergrond, vragen, behoeften, inzichten etc.) organiseren met de aan de orde zijnde leerstof. Er wordt een dialectisch proces op gang gebracht tussen leerling en leerstof. Er komt nu - ook in het geloofsonderricht van de kerken - meer aandacht voor de achtergronden van de leerlingen. Catechese wordt een dialoog van deze bepaalde leerlingen met de traditie van bijbel en kerk.(56)

2.3 De definities van 'catechese' voor jongeren

99. Hier wil ik eerst een aantal definities voor de jongerencatechese geven vanuit het Nederlandse taalgebied. Vervolgens geef ik ter vergelijking een Koreaanse omschrijving.

100. Bijlsma geeft de volgende definitie van catechese: 'catechese is het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden, speciaal aan de jongeren, om hen toe te rusten tot een verantwoord leven in de wereld als mondige leden van Christus' kerk.'(57) Bijlsma benadrukt de rol van de gemeente in de catechese. Tegelijkertijd duidt hij aan dat catechese onderricht tot een verantwoord leven van jongeren in de wereld is.

101. Schippers begint zijn definitie van catechese ook met de rol van gemeente als leergemeenschap, ervaringsruimte en subject. Alle opvoedende en vormende activiteiten, onderwijs- en leersituaties scheppen de geloofsidentiteit van jongeren. Het doel van de catechese is het ontwikkelen van mondige christenen en actieve gemeenteleden met behulp van de inhouden, waarvan Jezus Christus het centrum is.(58)

102. Catechese wil een bijdrage leveren aan de opbouw van de persoonlijkheid. Het gaat om de identiteit voor het aangezicht van God. De bedoeling is dat de jonge mens zichzelf gaat verstaan als door God aangenomen: in Christus gerechtvaardigd. En dat hij of zij in dit aangenomen zijn groeit tot een gelovig antwoordend mens, ver-antwoord-elijk in de diepste zin van het Woord.(59)

103. Schippers voegt de geloofsidentiteit-ontwikkeling als mondige christen aan de definitie van Bijlsma toe. Volgens hem is het centrum van de leerinhoud Jezus Christus.

104. Het uitgangspunt van Dingemans is: 'hoe komen mensen binnen een geloofsgemeenschap en geconfronteerd met de veelheid en volheid van verhalen over God, zoals die ons worden aangereikt door de schrijvers van de bijbel en door de gemeenschap van de kerk, tot een persoonlijke geloofsopvatting, tot een eigen zingeving en een levenshouding die bij hen past?'(60)

105. Hij sluit zich aan bij de definitie, die R. Bijlsma gaf (1962, 11) en hij formuleert: 'Het uiteindelijke doel van leerprocessen in de leerschool van het geloof is, dat jonge mensen in aanraking komen met de Heer - door kennismaking met de bijbel, de christelijke traditie en de christelijke gemeente - zodat ze tot een eigen standpunt, ervaring en engagement ten aanzien van het geloof kunnen komen, - door eigen reflectie en in nauwe samenhang met de geloofsgemeenschap van mensen die de Heer willen volgen- Christus zullen volgen op hun wijze en kerk en samenleving op een geengageerde en kritische wijze zullen willen dienen.(61)

106. Dingemans ziet de 'navolging van Christus' als het doel van catechese.

107. Bulckens definieert de catechese als een communicatief gebeuren. Hij benadrukt het evangelische karakter van de catechese in een pluralistische en geseculariseerde samenleving. 'Naar buitenstaanders in het geloof is uiteraard eerder een evangeliserende dan een catechiserende houding nodig.'(62)

108. In de rijke bijbelse communio-gedachte springt de nauwe relatie tussen het inhoudsaspect en het relatie-aspect van de catechetische communicatie in het oog. De tekenen van het rijk Gods worden zichtbaar overal waar communio (koinonia) van de mens met God, met de medemens, met zichzelf en met de natuur tot stand komt. Communio is eigenlijk een ander woord voor de bijbelse Verbondsgedachte.(63)

109. Juch benadrukt het belang van de spiritualiteit in de catechese. Hij kenmerkt het leven van een christen door de liefde, de liefde tot God en tot de medemens (Mat. 22:37-40). Hij schrijft dat een van de belangrijkste doelen van een christelijke opvoeding deze levenshouding op kinderen tot een bijbelse spiritualiteit over te brengen is. Dat betekent dat de opvoeder het kind wil brengen tot een levenshouding, die gekenmerkt wordt door de liefde. De liefde tot God en de liefde tot de medemens.(64)

110. Juch concludeert het originele doel van de opvoeding in een bijbelse spiritualiteit: de liefde tot God en de liefde tot de medemens. Dat is de oprechte identiteit van een christen.

111. De Lange maakt de term 'jongerencatechese' duidelijk: "dat het gaat om een catechetische activiteit met betrekking tot de jongeren van de gemeente, die niet alleen formeel onder verantwoordelijkheid staat van de plaatselijke geloofsgemeenschap, maar die ook de geloofsgemeenschap als pedagogische omgeving heeft en op haar initiatief wordt georganiseerd en uitgevoerd." (65)

112. Ploeger definieert godsdienstpedagogiek als volgt: 'de wetenschap van het opvoeden en van het onderwijzen en leren van de levensbeschouwelijke en godsdienstige wijze van leven en handelen in de relaties tussen God, de mensen en de wereld.'(66) Hij geeft drie grondslagen in het godsdienstige leren in parochie en gemeente: de samenhang van leren en (spiritueel-) gelovig leven in de alledaagse werkelijkheid, haar diakonale aard en haar intergeneratief-communicatieve inslag.(67) Door zijn ideeen ben ik aan de betekenis van levensbeschouwelijke identiteitsontwikkeling vanuit het christelijk geloof voor de jongerencatechese gekomen.

113. Tenslotte wil ik een Koreaanse definitie vermelden.

Chung - professor in de praktische theologie aan de Chong-Shin Theologische Universiteit in Korea en in Duitsland gepromoveerd - geeft het doel van de kerkelijke opvoeding aan. 'Dat is het leren van de geloofsidentiteit, namelijk het leren van de levensbeschouwing : de wereldbeschouwing en het waarden systeem.'(68)

114. Hij verstaat het geloof als levensbeschouwing en levensorientatie. Dat is een erg belangrijk begrip in de Koreaanse kerk, dat aansluit bij het geloof en het leven.

115. De fundamentele taak van de kerkelijke opvoeding legt hij als volgt uit : 'de nieuwe generatie helpen om haar geloofsidentiteit vast te stellen, een ware visie op het geloof te geven, en de capaciteit te verlenen voor de samenleving en de politieke verantwoordelijkheid.'(69)

116. Ik denk dat zijn definitie niet erg verschilt van de Nederlandse definities. Maar de Koreaanse kerk moet dit nog in de praktijk ontwikkelen. Waar de opvoeding van de Nederlandse kerk gericht is op een verantwoordelijk leven in de wereld, staat de opvoeding van de Koreaanse kerk nog in het teken van de overdracht van geloofskennis.

2.4. Conclusie

117. Aan de hand van de Bijbel en de kerkgeschiedenis heb ik de betekenis en het doel van catechese onderzocht. Catechese wil een veranderingen van het leven voor het volk van God en van de leerling van Jezus Christus tot stand brengen. Catechese is de basisfunktie van de gemeente en het doel van de catechese is de vorming van de geloofsidentiteit van de mondige christen in de samenleving. Onze geloofsidentiteit ontwikkelt zich in de relatie met God en met medemensen. De inhoud van de geloofsidentiteit is de liefde tot God en tot de medemens in het dagelijkse leven .

118. Met de betekenis van de catechese heb ik twee aspecten van geloofsidentiteit in relatie tot de verandering van de samenleving gevonden. Als de omringende samenleving een heidense samenleving was, betekende de geloofsidentiteit de bekering vanuit de heidense wereld tot de christelijke gemeenschap. Dat vereist een totale verandering van levensorientatie en levensgewoonten. Dit aspect van de geloofsidentiteit kan een nuttig inzicht zijn voor de Koreaanse christenen, omdat de Koreaanse samenleving nog veel elementen van een heidense wereld bevat. Naar mijn mening is in deze omwenteling een religeuze socialisatie van de geloofsgemeenschap nodig. Dat wil zeggen de catechese betekent voor de geloofsidentiteit "de participatie in de geloofsgemeenschap en de identificering met de geloofsgemeenschap".

119. Aan de andere kant, als de omringende samenleving al christelijk was, zocht de geloofsidentiteit naar de emancipatie, de vrijheid, namelijk de individualiteit vanuit de gemeenschap. Met andere woorden: het persoonlijke geloof als subject voor het aanzicht van God is ook belangrijk.

3 DE JONGERENIDENTITEIT MET BETREKKING TOT DE SAMENLEVING

120. Hier zal ik de kenmerken van een christelijke identiteit, de psychologische betekenis van de jongerenidentiteit en de sociologische betekenis van de jongerenidentiteit onderzoeken.

3.1 De betekenis van de identiteit

3.1.1 De persoon en de identiteit

121. Identiteit is, volgens het woordenboek van Van Dale, een eenheid van wezen en eigen karakter, het individuele kenmerk. Op dezelfde wijze wordt de term in de psychologie gebruikt. Bij Erikson staat, volgens Alma, identiteit voor integratie van de persoonlijkheid, een unieke eigenheid van gedrag en identiteitsbesef geeft een gevoel aan van continuiteit en het dezelfde-zijn. 'Eenheid en eigenheid veronderstellen een min of meer continu 'iets', door de persoon zelf aangeduid als 'ik', dat gekend kan worden en niet op toevalligheid berust'.(70)

122. Identiteit is het ervaren van 'selfsameness and continuity of one's existence in time and space and the perception of the fact that others recognize one's sameness and continuity'.(71) Men blijft weliswaar niet hetzelfde, maar wel dezelfde.(72)

123. Hoe kunnen mensen hun individuele eigenheid ervaren en realiseren in een sociaal proces, waarin zij zichzelf slechts via anderen leren kennen? Alma wijst erop dat Meads identiteitsontwikkeling als een moreel proces beschouwt, waarin iemand zich verbindt met een gemeenschappelijk doel dat het persoonlijke belang overstijgt, en zo juist tot zelfrealisatie komt.(73) En Cuypers doelt volgens haar met de term persoonsidentiteit op het gegeven dat iemand dezelfde persoon blijft gedurende zijn levensloop, ondanks de lichamelijke en geestelijke veranderingen die zich voordoen.(74)

3.1.2 De identiteit als het relationele proces

124. Elke jongere is op zoek naar zijn eigen identiteit. Dat is een proces, een voortgaande beweging.(75) Dit proces of deze beweging is geen actie van de mens alleen, maar ook van interacties met anderen; God, andere mensen, omgeving, enzovoorts.

125. Het leven van een mens is een persoonlijk verhaal, een geschiedenis. Door die geschiedenis loopt als een draad een worsteling. Identiteit is geen bezit, maar een worsteling, een proces. Het woord worsteling herinnert aan het bijbelverhaal van het gevecht van Jakob met een geheimzinnige macht. In dat gevecht kreeg hij zijn eigen identiteit: zijn naam werd voortaan 'Israel'. Het zoeken naar de juiste verhouding tussen mens en God, tussen mens en medemens, tussen mens en natuur kan men zien als het grondpatroon bij het zoeken naar en verwerven van identiteit.(76)

126. Identiteit is allereerst het zoeken naar de juiste verhouding tussen mens en God. Deze wisselt naar gelang de situatie. Identiteit is een worsteling in wisselwerking met de omgeving.(77)

127. In de identiteitsvorming is niet alleen de wisselwerking tussen persoon en situatie belangrijk, maar ook tussen persoon en omgeving. Mensen ondervinden vooral veel invloed van de maatschappelijke omgeving. Identiteit blijkt zich niet los van de maatschappelijke struktuur te ontwikkelen.(78)

3.1.3 Het geloof en de identiteit

128. Het verschil tussen een christen en een niet-christen is zijn geloof. Het geloof is een onderdeel van de christelijke identiteit van mensen.

129. De idee van Erikson toont aan dat de ware identiteit van "God" komt. Dat wil zeggen, God is de fontein van de identiteit: 'Because God created Adam in His own image, as a counterplayer of His Identity, and thus bequeathed to all man the glory and the despair of individuation and faith.'(79)

130. Elhard geeft volgens Zock aan dat 'Erikson's ego psychological theory can be fruitfully employed to enhance the understanding of belief. Faith and personality development are intrinsically connected.' Hij vervolgt: 'how the dynamics of faith can be clarified with the help of Erikson's identity theory', en zegt dat: 'God-the ultimate-is experienced as the foundation of identity itself, as ground of the self. As such, faith is a 'resource for identity'.(80)

131. Fowler legt het geloof als volgt uit: 'Faith is a relation enterprise (.......) Our commitments and trusts shape our identities. They determine (and are determined by) the communities we join.'(81) In de derde fase van het geloof van Fowler, breidt het domein voor 'Synthetic-Conventional faith' zich uit: "a person's experience of the world now extends beyond the family. A number of spheres demand attention: family, school or work, peers, street society and media, and perhaps religion". Hij concludeert: 'Faith must provide a coherent orientation in the midst of that more complex and diverse range of involvements. Faith must synthesize values and information; it must provide a basis for identity and outlook'.(82)

132. De identiteit is een fundamenteel bestanddeel van de spiritualiteit. 'Een waarachtig geestelijk leven leeft alleen hij die weet wie hij is en die zichzelf kent, die zichzelf neemt en accepteert zoals hij is, die zich een met zichzelf, in harmonie met zichzelf weet en die zich door de duurzaamheid en de stabiliteit van deze identiteit gedragen weet dwars door de wederwaardigheden van zijn bestaan heen.'(83)

3.1.4 Jezus Christus als het model van onze identiteit

133. Jezus Christus is het object van identificatie voor onze identiteit. Hij is het voorbeeld van het leven, dat wij willen leiden.

134. Specifiek christelijk wordt de geschiedenis van ons zelfbeeld en ons Godsbeeld door de rol van Jezus Christus. Voor Paulus, met name in de twee Corinthenbrieven, is Jezus het spiegelbeeld van God. Dat wil zeggen dat wij in Jezus een beeld van God zien en dat wij in Jezus onszelf zien als 'iemand van God'. Dat betekent dat Jezus voor ons het menselijk beeld van God is en het goddelijke beeld van de mens. In de geschiedenis van de christelijke spiritualiteit wordt Jezus zodoende een model, een identificatiefiguur.(84)

135. Ons zelfbeeld, ook in het navolgen van het model Jezus, staat in de spanning tussen ons gewenste zelfbeeld en onze reele verschijning. Ons zelfbeeld en ons Godsbeeld blijven de terugkoppeling vragen van 'betekenisvolle anderen'.(85)

136. Volgens Alma wijst Sunden er ook op dat ook de christusfiguur vanuit psychologisch gezichtspunt een rol is; hij kent aan de christusrol een centrale plaats toe. In de gestalte van Christus wordt de godsrol concreet. Rondom de centrale christusrol vormt zich een hele wereld van menselijke rollen: de rollen in het evangelie en de rollen van heiligen en vromen van alle tijden. Voor wie de rol van Christus opneemt, kan het leven tot een relatie met God gevormd worden.(86)

137. Lacan definieert de identificatie als 'de verandering, bij een subject teweeggebracht, wanneer dit zich een beeld eigen maakt'. In de beweging heen en weer tussen het ik en de wereld werkt de persoonlijkheid van elke mens zich uit, ontwikkelt zich, in een verwijzing naar modellen waarvan ze bepaalde aspecten overneemt en die vervolgens weer verwerpt om andere aspecten over te nemen. De eerste modellen van het kind zijn in het algemeen de ouders, daarna komen er andere; voor een gelovige is de belangrijkste referentie de stichter van zijn godsdienst.'(87)

138. Jezus Christus is het voorbeeld van ons hele leven en Hij is het object van ons geloof. Jongeren kunnen zijn voorbeeld in relationele aspecten volgen, namelijk de liefde van God en de liefde van anderen. Jezus Christus is het voorbeeld van ons en Hij geeft aan ons de kracht om zijn voorbeeld te volgen.

3.2 De psychologische betekenis van de jongerenidentiteit

139. Jongeren leven in een overgangsperiode. Dat wil zeggen: ze zijn nog niet volwassen, maar ook geen kinderen meer. Om een volwassene te worden moeten zij een paar taken volbrengen.

140. Havighurst noemt vijf algemene ontwikkelingstaken van de jongeren: 'biologische ontwikkeling', 'acceptatie van de rollen van de volwassene', 'verwerven van emotionele onafhankelijkheid van ouders en/of andere volwassenen', 'zich eigen maken van een levensbeschouwing', en 'realiseren van een eigen identiteit'.(88)

141. Manaster voegt aan de taken, die Havighurst noemt, vijf andere taken toe: love and sex, work and school, friends and community, self, and the meaning of life.(89)

142. Monks en Knoers onderscheiden in de periode van het jong-zijn twee delen: 'Het is meer een kwestie van accentuering van bepaalde verschijnselen; in leven en beleven van de jeugdige mens nemen in de eerste periode de lichamelijke en seksuele ontwikkeling en de daarmee rechtstreeks of indirect samenhangende psycho-sociale verschijnselen, en in de tweede periode de ontwikkeling van morele, levensbeschouwelijke en maatschappelijke aspecten een grotere plaats in.'(90)

143. Mijn belangstelling concentreert zich in deze studie op de tweede door hen genoemde periode (de ontwikkeling van morele, levensbeschouwelijke en maatschappelijke aspecten). Maar ik begin bij de eerste, want als in de eerste periode de ontwikkeling tot een goed einde komt, zijn de kansen dat de ontwikkeling in de tweede periode gelukt groter.

144. In dit deel wil ik de volgende drie ontwikkelingstaken van de jongeren bespreken, omdat deze drie taken een nauwe relatie met de identiteitsontwikkeling van jongeren hebben.

3.2.1 De sexuele ontwikkeling en de identiteitsontwikkeling

145. Jongeren ervaren in deze periode een grote geslachtsverandering. Hierdoor beginnen zij hun eigen rol of identiteit als man of vrouw te ervaren.

146. Monks en Knoers zeggen dat 'de puberteit, gezien als de met de groeiversnelling aan het begin van de jeugdjaren samenhangende rijping van sexualiteit, ook een zekere ommekeer tot stand brengt in de sociale ontwikkeling van de jeugdigen.(......) Kenmerkend voor de jeugdgroepen voor de puberteit is, dat ze overwegend een gelijke sexe betreffen en daardoor een bijdrage leveren aan de geslachtsidentiteit en de ermee samenhangende identificatie die de vorming van een identiteitservaring voorbereidt.'(91)

147. Bij de vorming van de eigen geslachtsidentiteit is het voorbeeld nemen aan een ander belangrijk. In Korea is er een onderscheid tussen de mannelijke en de vrouwelijke rol. Volgens deze opvattingen kunnen jongeren een verkeerde rol aanleren en een in Koreaanse ogen verkeerde geslachtsidentiteit vormen. Ook moet meegerekend worden dat het sexueel-relationele leerproces in een sexueel open cultuur totaal anders is dan in een sexueel behoudende samenleving.(92)

148. In de meeste identiteitstheorieen stond de man centraal. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de vrouwelijke identiteit is van meer recente datum. Het is moeilijk om de bevindingen bij mannen en vrouwen te vergelijken, omdat er verschillen zijn in de steekproeven. Zo werkt Marcia op het door haar zelf ingevoerde gebied: 'houdingen tegenover voorechtelijk geslachtsverkeer'. Dit terrein wordt door anderen uitgebreid tot 'levensstijl-orientaties'. In Denemarken heeft Matteson gewerkt op het gebied van de 'geslachtsrol'. Hij trekt dan de conclusie dat het beroep vooral belangrijk is voor mannen, en dat interpersoonlijke relaties een belangrijke rol spelen in de identiteitsontwikkeling van vrouwen.(93)

149. De huidige beweging van emancipatie van de vrouw stimuleert veel vrouwen tot een actieve exploratie van keuzemogelijkheden. Op grond van het tot nu toe verrichte onderzoek is het niet duidelijk of de mannelijke en vrouwelijke identiteitsontwikkeling vergelijkbaar is. Ook blijft onduidelijk wat de centrale gebieden in de identeitsontwikkeling van de vrouw zijn. Daarbij zijn ook de rolverwachtingspatronen van belang. Deze stand van zaken heeft Marcia gebracht tot het voornemen opnieuw te beginnen met het onderzoek naar de vrouwelijke identiteitsontwikkeling, maar dan bij vrouwen die de adolescentieperiode al geruime tijd achter de rug hebben.(94)

3.2.2 De cognitieve ontwikkeling en de identiteitsontwikkeling

150. De cognitieve ontwikkeling is ook een belangrijk kenmerk van jongeren. Sapp beschrijft de betekenis van de rol van het denken. Lichamelijke veranderingen zijn het meest belangrijk in de adolescentie, maar een andere belangrijke verandering voor jongeren is hun nieuwe denkwijze: 'These powerful, qualitative changes in cognitive capabilities result in an enhancement in scope and breadth of thinking, reasoning, and problem solving.'(95)

151. Volgens Sapp benadrukt Elkind in zijn boek 'All grown up and no place to go' dat cognitieve verandering van jongeren echt belangrijker dan lichamelijke verandering is. Door de geestelijke activiteit, namelijk 'denken' kunnen jongeren 'zelf' herkennen en 'self-consciousness' verhogen.(96)

152. Ontwikkeling van het 'denken' is erg belangrijk voor de identiteitsvorming. Volgens mij heeft de Koreaanse opvoeding zich tot nu toe alleen geconcentreerd op het informatie doorgeven. We moesten leren hoe wij de informaties gebruiken, omdat we daarmee wat konden doen. We moeten de wijsheid leren om de problemen, die we ontmoeten op te lossen.

153. Erikson geeft de betekenis van de cognitieve ontwikkeling met betrekking tot de identiteit als volgt weer : 'Such cognitive orientation forms not a contrast but a complement to the need of the young person to develop a sense of identity, for, from among all possible and imaginable relations, he must make a series of ever-narrowing selections of personal, occupational, sexual, and ideological commitments'.(97)

154. Het is belangrijk dat jongeren de geschiedenis van mensen kennen, hun eigen positie in de geschiedenis vinden, hun eigen omstandigheden begrijpen en een eigen manier kiezen om hun eigen, unieke levenswijze te vinden. Vanuit hun denkkracht wordt hun identiteit gevormd.

3.2.3 De zelfstandigheidsontwikkeling en de identiteitsontwikkeling

155. In deze periode is vooral de emotionele zelfstandigheidsontwikkeling belangrijk. In sociaal opzicht zijn de jongeren nog niet volledig zelfstandig. Als ze willen trouwen, hebben ze de toestemming van hun ouders nodig. Ook in economisch opzicht zijn ze nog niet zelfstandig.

156. Het zich losmaken uit de binding aan hun ouders, dit zelfstandigheidsstreven, zien wij ook al voor de puberteit optreden. De school vervult daarin een belangrijke rol. Identiteitsvorming, de ontwikkeling tot een door de veranderingen heen zichzelf blijvende en zich als zodanig ervarende individualiteit, is een belangrijk aspect van de zelfstandigheidsontwikkeling.(98) Ook door de zelfstandigheidsontwikkeling kunnen jongeren een eigen identiteit vinden.

157. Jeugdigen, die zich als groep losmaken van de invloed van volwassenen, zijn anderzijds niet zonder gevaar, vooral niet als jongeren zich in groepen gaan verenigen. Hoe meer interacties plaatsvinden, des te samenhangender wordt de groep. De jeugdgroep heeft uiteraard haar eigen terrein, vooral in de vrije tijd, waarin ze het meest zichzelf kan zijn.(99)

3.2.4 De identiteitsontwikkeling van jongeren

158. Er kunnen twee taken van de identiteitsontwikkeling genoemd worden:

1). Hij of zij moet een persoonlijke levensstijl vinden: een individuele en adequaat ervaren wijze van omgaan met zichzelf en met andere mensen.

159. De adolescent heeft veel meegekregen uit het eigen milieu. De adolescent gaat op een andere manier naar zichzelf kijken en komt zo tot een beeld dat hij of zij voor zichzelf typerend en wenselijk vindt.

160. 2). De adolescent moet goede relaties met de sociale omgeving opbouwen: dat wil zeggen, een voor hem of haar aanvaardbare plaats vinden binnen het netwerk van sociale rolverhoudingen en keuzen maken met betrekking tot sociale rollen die hij of zij later als volwassene kan vervullen.(100)

161. Deze twee taken van de identiteitsontwikkeling hebben een sterke inter-relatie. Ik wil deze twee aspecten van de identiteit van jongeren onderzoeken.

162. Sommigen zien identiteits-ontplooiing als het eigenlijke doel van de geloofsopvoeding. De tussenpositie van de jongere in de betekenis van het nog niet genoopt zijn volledig deel te nemen aan het maatschappelijk leven, bergt de mogelijkheid in zich van een soort pauze. Dit moratorium, zoals het officieel heet, verschaft aan de jongere de kans om de innerlijke verwarring te boven te komen en zichzelf te vinden. Het gezin, de kerk, de school en de buurt vormen meer de achtergrond waartegen die zoektocht zich afspeelt.(101)

3.3 De samenleving en de identiteit

3.3.1 De identiteitstheorie van Erikson

163. In 'Identity: Youth and Crisis' ontvouwt Erikson een belangrijke theorie over de identiteit van jongeren. Hij benadrukt de relatie tussen samenleving en individu in deze theorie.

164. 'we cannot separate the identity crisis in individual life and contemporary crises in historical development because the two help to define each other and are truly relative to each other. In fact, the whole interplay between the psychological and the social, the developmental and the historical'.(102)

165. De identiteitstheorie van Erikson is ontstaan in een poging de samenhang te beschrijven tussen innerlijke veranderingen in de adolescentie, de veranderende sociale rolverwachtingen, de veranderende sociale waardering voor jongeren in deze levensfase en de gevoelens van eigenwaarde van adolescenten.(103)

166. Zock wijst op de vijfde fase van Eriksons 'life-cycle theory': 'identity versus identity confusion ; fidelity and repudiation'. In de adolescentie staat de taak de identiteit te vormen centraal of, met andere woorden, de oprichting van de synthese van de persoonlijkheid. 'A sense of identity' is 'a sense of continuity and sameness'. De adolescent moet enige 'capacity of fidelity' verwerven, en gaan leren ergens voor te blijven staan. Vanwege de confrontatie tussen individu en samenleving is de fase van de identiteitsvorming beslissend, en werd Eriksons begrip van identiteit uitgebreid bestudeerd en werd zeer invloedrijk.(104)

167. De psychosociale ontwikkeling voor de adolescentieperiode heeft een belangrijke invloed op het verloop van de identiteitscrisis in de adolescentie. Identiteitsproblemen in de adolescentie kan men vooral verwachten wanneer er een verschil bestaat tussen de beleving van gelijkblijvendheid en continuiteit door de adolescent en door diens omgeving, of/en wanneer er een verschil bestaat tussen het identiteitsbesef en de eigen gewenste identiteit. Ook kunnen grote maatschappelijke veranderingen de opbouw van een eigen identiteit bemoeilijken, of er in sommige gevallen een nieuwe richting aan geven (Erikson, 1958).(105)

3.3.2 De omgeving en de identiteit

168. Meeus vult de identiteitstheorie van Erikson aan met Marcia's onderzoek.(106) Hij geeft aan dat Erikson relatief veel oog heeft gehad voor de sociale aspecten van de persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat hij weinig oog heeft voor de variatie van het sociale. 'De invloed van klasse- en milieu - effecten wordt in zijn theorie niet aangetroffen. Voor Marcia geldt dat hij ten aanzien van het sociale aspect van de identiteitsontwikkeling een min of meer vergelijkbare positie inneemt als Erikson. Zijn theorie is impliciet een psychosociale. Een persoon beschikt over een sterke identiteit als hij een stabiele verhouding heeft ten opzichte van de omgeving, namelijk als hij gekozen heeft voor een bepaalde stabiele opstelling ten aanzien van die omgeving. Omdat ook voor Marcia de omgeving bestaat uit sociale instituties, beschouwt hij sociale integratie als een voorwaarde voor identiteitsontwikkeling.'(107)

169. De ontwikkelingstaken van de adolescentie mochten, volgens vertegenwoordigers van de culturele antropologie, niet enkel worden beschouwd in hun verband met de psychologische consequenties van de biologische rijping, maar ook in hun sociale consequenties en in hun verband met de sociale, maatschappelijke context.(108)

170. De omgeving, het milieu is erg belangrijk voor de identiteitsvorming van jongeren. Het eerste milieu is de leefwereld van het gezin, de familie en de eventuele andere intimiteitsrelaties met volwassenen. De veranderingen tot aan de volwassenheid voltrekken zich voor een groot deel in de context van het gezin zodat we kunnen aannemen dat het ouderlijk gezin een zeer belangrijke invloed uitoefent op de identiteitsontwikkeling: bijvoorbeeld opvoedingsstijl van de ouders, emotioneel klimaat en gezagsverhoudingen in gezinnen, en de relatie hiervan met allerlei "kindvariabelen".(109)

171. Het tweede milieu omvat de door de samenleving ingestelde en eventueel dwangmatig opgelegde instituties, speciaal gericht op opvoeding, onderwijs, vorming en opleiding.

172. Het derde milieu verwijst naar het gehele circuit van groepsnormen, relaties, contacten en netwerken van jongeren met en onder elkaar: 'het samen jong zijn'. In de dagelijkse levensgang maken jongeren voortdurend en afwisselend deel uit van al deze domeinen. Tezamen vullen en vormen zij de alledaagse leefwereld van jongeren met ieder een eigen betekenisveld voor het jong zijn.(110)

3.3.3 De verandering van de samenleving en de identiteit

173. Alma wijst erop dat de pluriformiteit van de moderne cultuur volgens Taylor met zich meebrengt dat perspectieven problematisch zijn geworden en dat er ambivalentie met betrekking tot verschillende waarden is. Hij stelt echter dat persoon-zijn niet mogelijk is zonder een perspectief of referentiekader dat 'strong evaluations' omvat.(111)

174. De relatie tussen het antwoord op de vraag 'wie ben ik?' en 'weten wat mijn standpunt is', komt duidelijk tot uitdrukking in sociale communicatie, waarin anderen iemand op zijn/haar identiteit kunnen aanspreken. Taylor stelt, nog steeds volgens Alma, dat de volledige articulatie van iemands identiteit meestal niet alleen een moreel en spiritueel standpunt omvat, maar ook een verwijzing naar een definierende gemeenschap. Het gaat hier om twee dimensies van identiteitsdefinitie. Kenmerkend voor de moderne identiteit is de geldigheid van een verscheidenheid van waarden.(112)

175. De relatie tussen generatiewisseling en maatschappelijke verandering is van belang voor een verstaan van de jeugd. Volgens Mannheim(113), zijn de twee standaardvisies hierop: enerzijds de opvatting dat sociale verandering rechtstreeks verklaard kan worden uit de opeenvolging van (biologische) generaties, anderzijds de opvatting dat (sociologische) generaties direct samenhangen met snelle en ingrijpende maatschappelijke veranderingen.(114)

176. De gebeurtenissen in de adolescentie en de wijze waarop de volwassen samenleving met haar adolescenten omgaat zijn van grote betekenis voor de persoonlijke toekomst van de adolescent, en evenzeer voor de wijze waarop de samenleving gestalte zal krijgen. In de adolescentie kruist de maatschappelijke ontwikkeling de persoonlijke ontwikkeling op een voor de toekomst van de adolescent en diens gemeenschap veelbetekenende wijze.(115)

3.3.4 De cultuur en de identiteit

177. De cultuur is een belangrijk bestanddeel van de identiteit. Ons geloof kan niet los van onze cultuur bestaan. Dat betekent dat onze christelijke identiteit ook in onze eigen cultuur wordt gevormd. Voornamelijk nemen de jongeren een zeer gevoelige plaats in de cultuur. Zij creeren hun eigen cultuur en leven in hun cultuur.

178. Missiologisch gezien zijn er twee basistypen voor de relatie tussen het Evangelie en de cultuur. Het ene is het accomodatiemodel, het andere is het contekstualisatiemodel. In het model van de accomodatie wordt de cultuur zoals kleding voor het Evangelie gebruikt, namelijk het onveranderlijke Evangelie bekleedt zich slechts met de kleding van de nieuwe cultuur. Hier wordt de cultuur als middel van de zending gebruikt. Aan de andere kant, in het contekstualisatiemodel staan het Evangelie en de cultuur in wederzijds verband.(116)

179. Contekstualisatie van het christelijk geloof kan niet betekenen accommodatie aan de bestaande levensvormen. 'Het christelijk geloof past zich niet aan bij de heidense levensvormen, maar neemt ze in bezit, en door dat te doen, maakt ze deze levensvormen nieuw. Wie in Christus is, is een nieuw schepsel. Dat is totaal anders. Binnen het bestek van het niet-christelijk leven stonden die zeden en gebruiken in dienst van afgodische tendensen en dreven ze de mens van God af. Het christelijk leven neemt ze in handen en keert ze in geheel andere richting, ze worden wedergeboren en krijgen een volstrekt nieuwe inhoud'.(117)

180. Om de christelijke identiteit van jongeren te vormen moet de kerk eerst hun eigen cultuur begrijpen. Van daaruit kan de kerk hun leven en het geloof verbinden. De kerk moet gelegenheid voor discussie over huidige cultuur en kritiek erover geven aan jongeren. Door de dialoog kunnen jongeren de consumerende elementen in hun cultuur en de excessive informaties door de multimedia zonder filter kritiseren. Daarna kunnen zij een gezonde eigen cultuur creeren en het subject van de cultuur worden.

3.4. Conclusie

181. In dit hoofdstuk heb ik de betekenis van de identiteit als een voortdurende beweging en een relationeel proces in de samenleving gevonden. De identiteit van een christen heeft een nauwe relatie met het christelijk geloof en dit geloof kan de levensorientatie van een christen bepalen.

182. Psychologisch gezien zijn jongeren in de overgangsperiode met hun identiteitsvorming bezig. Ik heb de relatie tussen de identiteitsontwikkeling en de drie andere ontwikkelingstaken van jongeren beschreven. De sexuele ontwikkeling en de identiteitsontwikkeling zijn de belangrijkste aspecten voor de periode van het jeugd zijn. Jongeren ervaren snelle en vele lichamelijke veranderingen. Als zij hun eigen geslacht herkennen en een eigen sexuele rol zoeken dient de kerk een gezond en christelijk begrip ten aanzien van sex en de rol voor elk geslacht aan te bieden. Vanuit buiten de kerk krijgen de jongeren vooral door de massamedia en vrienden veel informatie. De kerk moet discussieruimte geven om over hun sexuele interesse en problemen te praten. En verder kan de kerk de mogelijkheid bieden voor jongens en meisjes om de gelijkwaardigheid van vrouw en man te begrijpen en om elkaar te respecteren.

183. De cognitieve ontwikkeling kan de oprechte identiteit helpen op te bouwen. De kerk moet een programma om de denkkracht te ontwikkelen ontdekken. De zelfstandigheidsontwikkeling kan jongeren naar een eigen persoonlijke geloofsidentiteit door zelf-beslissing leiden.

184. De jongerenidentiteit ontwikkelt zich in de samenleving en door de interactie met de samenleving. Daarom is het begrip van de samenleving voor de jongerenidentiteitsvorming erg belangrijk. In het volgende hoofdstuk zal ik de geloofsidentiteitsontwikkeling met betrekking tot een veranderende samenleving nader beschrijven.

4 JONGERENCATECHESE IN DE VERANDERENDE SAMENLEVING

185. In dit hoofdstukk wil ik de kerkelijke opvoeding in een veranderende samenleving in het kader van de identiteitsontwikkeling van jongeren onderzoeken. Eerst zal ik de kenmerken van de veranderende samenleving beschrijven. Daardoor zal ik de rol van de kerk voor de identiteitsvorming als geloofsgemeenschap in de samenleving ontdekken en aanwijzingen voor jongerencatechese met het oog op de identiteitsontwikkeling geven..

4.1 De veranderende samenleving en de geloofsgemeenschap

186. Zoals de socioloog Kaufmann heeft geschetst, is het moeilijk in deze moderne cultuur christen te worden en als christen te leven en te handelen.(118)

4.1.1 'Secularisatie' en 'individualisering'

187. Shiner ontvouwt de secularisatie in vijf categorieen: '(1) the social decline of religion, (2) the conformity of religious groups to the world, (3) the desacralization of the world, (4) the privatization of religion, and (5) the transposition of beliefs and patterns of behaviour from the 'religious' to the 'secular' sphere.'(119)

188. De Koreaanse theoloog Rhee definieert het in zijn proefschrift als volgt: 'Secularization is universal, spiritual, and antithetical. Secularization occurs on two levels, the individual and the collective, and the common usage of the term in our times particularly means the latter, i.e., mass secularization, which begins with spiritual emancipation from God and ends with physical emancipation from His Church. This last stage of secularization is active in the Western churches, while the first stage is operative in the non-Western churches.'(120)

189. De Belgische theoloog Liegois (PT 1994) geeft het inhoudelijke aspect van secularisatie weer. Volgens hem staat de religieuze communicatie voor de uitdaging om wezenlijke begrippen uit de bijbel en de traditie te hertalen in de begripswereld van de hedendaagse mensheid. Sociologen en praktisch-theologen constateren dat het hertalen van de christelijke boodschap moet gebeuren in een situatie, waarin een gezamenlijke taal en denkbeelden gaan ontbreken. Moderniteit en secularisatie hebben alles te maken met individualisering. Individualisering wordt ook verbonden met het zoeken naar authenticiteit in de zin en betekenisgeving van de eigen individuele levensweg.(121)

190. De ontwikkeling van de religieuze identiteit van de geindividualiseerde moderne mens vormt voor de kerkopbouw een probleem en een uitdaging. Een probleem vormt het, omdat de religieuze distantie van individuen tot kerkelijke instituties (geloofsopvattingen, participatie aan rites, acceptatie van kerkelijke wetten) groeit, wat leidt tot het afbrokkelen van kerkelijke gemeenschappen. Een uitdaging vormt het, omdat het tot pluralisme leidt en de vraag oproept van tolerantie van verschillende partijen in een kerkelijke gemeenschap. De participatie aan een kerkelijke gemeenschap is belangrijk voor het behoud van de christelijke geloofstraditie.(122)

4.1.2 Postmoderne verandering van de 'worldview' en de 'epistemology'

191. In de hedendaagse Westerse cultuur vindt een fundamentele en dramatische verschuiving plaats in de wereldbeschouwing: van de vastheid en stelligheid van het modernisme naar een nieuwe postmodernistische eeuw, die waarden in een grote verscheidenheid opnieuw gaat waarderen.(123)

192. Deze postmoderne omwenteling brengt diepgaande verwikkelingen mee voor de manier waarop de christelijke gemeenschap haar geloof bevestigt en opvoedt in het geloof. Het leidt tot de verandering van 'epistemology'. De postmoderne 'epistemology' baseert zich op de gemeenschap. In die zin moeten wij naar de postmoderne 'epistemology' luisteren. Dat zal leiden tot een persoonlijk en sociaal verschuivingsproces.(124)

193. Giroux schrijft : 'Postmodernism ... offers educators a variety of discourses for interrogating modernism's reliance on totalizing theories based on a desire for certainty and absolutes. In addition, postmodernism provides educators with a discourse capable of engaging the importance of the contingent, specific, and historical as central aspects to a liberating and empowering pedagogy'(125)

194. De postmoderne context vereist dat de christelijke opvoeding veel informatie van verschillende stemmen, perspectieven en nieuwe praktijken krijgt. Het inzicht van het postmodernisme leidt tot interesse in emancipatie. Persoonlijk begrip voor de betekenis en de waarde van het christendom is belangrijk.(126)

195. Postmodernistische thema's van 'gemeenschap', 'dialoog' en 'verscheidenheid' kunnen een hedendaagse godsdienstige opvoeding helpen, die dient om de mensen te vormen in het christelijk geloof en de christelijke identiteit.(127)

4.1.3 Pluralisme: Respect voor verschillen

196. Eck schrijft: 'pluralism is not the sheer fact of plurality alone, not simply tolerance, not simply relativism, and not syncretism. Rather it involves active engagement with people and truth claims from faith traditions different from one's own. Pluralism requires people to make a genuine effort to understand their similarities and differences through encounter with one another and to be open to the possibility of change by both partners. While recognizing the relative nature of truth, pluralism requires commitment to one's own tradition and community.'(128)

197. Pluralisme wordt gebaseerd op respect voor verschillen, niet in de verwachting verschillen uit te wissen of ze te vermengen tot een syncretistisch geheel. Ze is gebaseerd op dialoog, een vorm van communicatie welke met zich meebrengt "ontmoeting, uitwisseling, verkeer, kritiek, nadenken, herstel, vernieuwing". Het doel ervan is relaties te ontwikkelen, onszelf en onze religieuze overtuigingen te begrijpen, en de cultuur te hervormen.(129)

198. De taak van godsdienstige opvoeders is mensen op deze dialoog voor te bereiden. Het vereist bevordering van 'kennis', 'vertrouwen', 'openheid' en 'respect voor anderen'. Het vereist ook een wil tot verandering en ontwikkeling, nederigheid, tolerantie van dubbelzinnigheid, en verbintenis aan iemands eigen traditie.(130)

199. Pluralisme als een kenmerk van de huidige samenleving geeft het belangrijke inzicht voor de kerkelijke opvoeding dat de mens, om zijn identiteit te vormen, het respect voor iets anders moet leren en daardoor zijn eigen geloof dieper en breder kan maken.

4.2 De rol van de geloofsgemeenschap bij de identiteitsvorming van jongeren

200. De recente omgevingsanalyses geven een aantal kernwoorden: 'secularisatie, individualisering, privatisering en subjectivering van de godsdienst en levensbeschouwing, pluralisering van de cultuur (zowel de multi-culturele samenleving als het waarden-en normenpluralisme) en consumentisme annex hedonisme'. Deze woorden duiden problemen aan voor de kerk en voor het christelijk geloof. Maar Jonkers zegt dat deze omgevingsanalyses de jongere hoger opgeleide en modern-gelovigen die een veel opener houding jegens de moderne samenleving hebben, veel minder aanspreken. Deze analyses leiden de kerk in een conservatieve en geisoleerde richting. Daartegen biedt hij aan 'dialoog en diaconie' voor een nieuwe vorm van kerk-zijn in huidige omgeving. Dat zal de relatie tussen kerk en samenleving naar een nieuwe richting ontwikkelen.(131) De vraag is welke rol de kerk als geloofsgemeenschap kan spelen in de huidige samenleving?

4.2.1 De relatie tussen geloofsgemeenschap en identiteit

201. Fowler wijst de omgeving aan als een factor voor geloofsontwikkeling. Vooral de kerk speelt als omgeving een belangrijke rol voor de geloofsontwikkeling. De mens is een gemeenschapswezen en daarom groeit het geloof van de mens ook in de gemeenschap.(132)

202. We worden gevormd om te zijn wie we zijn door een wisselwerking met onze sociale en culturele context. Zelf-identiteit ontstaat door sociale bemiddeling en wordt als zodanig gehandhaafd. Het christelijk geloof is de uitdrukking van wat een christen zelf is. Maar als iemands zelf-identiteit voor een groot deel gevormd wordt door zijn/haar sociale en culturele context, dan vereist ze een proces van het komen tot een christelijke zelf-identiteit en dus van een doorleefd christelijk geloof, een christelijke sociale context. Met andere woorden het komen tot het christen-zijn en dat blijven, vereist een proces van socialisatie temidden van een christelijke geloofsgemeenschap. 'A Christian faith community is necessary for becoming Christian but, in addition, our religious education must promote a critical reflective activity in the midst of our socializing if our faith is truly to be our own and for the sake of the ongoing reform and faithfulness of the whole community.'(133)

203. Bij het "sociale proces van menswording", is het duidelijk dat de zelf-identiteit, die we bereiken, het gevolg van de wisselwerking met onze sociale en culturele omstandigheid is. Het catechumenaat van de vroegere Kerk was een proces van socialisatie, en was erg werkzaam.(134)

204. De christelijke gemeenschap deelt haar levend geloof door de traditie van het geloof toegankelijk te maken en te belichamen binnen de gemeenschap. Deze opzettelijke activiteit van de kerk spreekt het geloof van de hoorders aan die , door de genade van God, vrijelijk de boodschap aanvaarden door een gelovige respons.(135)

4.2.2 Pluriformiteit in de gemeenschap

205. In de pluriformiteit van de samenleving komen enkele elementen voor discussie in aanmerking: de verschillende kerkgenootschappen, de multiculturaliteit in de samenleving, de plaats van vrouwen in de kerk en de leefwereld van jongeren. Al deze elementen weerspiegelen de pluriformiteit van de samenleving.(136)

206. De mensen lijken in deze geindividualiseerde samenleving op zoek te zijn naar de diepere zin van het bestaan, naar spiritualiteit. In deze cultuur gaan mensen op zoek naar het wezenlijke en het hogere in het bestaan. Het gezichtspunt van waaruit men zoekt, is echter voor elk individu anders. De band met de traditionele kerken bestaat niet meer automatisch voor de postmoderne mens. Het geloof wordt niet meer vanzelf door de ouders aan hun kinderen doorgegeven. Veel mensen kennen de kerk van vandaag niet meer. De speurtocht naar spiritualiteit is er echter wel. Mensen, jong en oud, willen vermoedelijk ook samen zoeken naar het transcendente. De kerken zouden hier een thuis kunnen bieden, waar de veelvormige vragen op dit terrein ter sprake kunnen komen.

207. Het aanbod op de 'reli-markt' is groot. Mede door de multiculturaliteit van onze samenleving komen we ook met niet-christelijke godsdiensten in aanraking. En door de aandacht die er is voor het religieus zoekgedrag van mensen, zijn er veel nieuwe bewegingen te onderkennen. New Age-bewegingen, Reikhi, yoga en astrologie trekken mensen aan. Hier treffen mensen elkaar, die zoeken naar de bron van hun bestaan. In de leefwereld van jongeren zien we bovendien een gevoeligheid voor symbolen: in de graffiti-wereld, in de kleding en accessoires en in hun muziek zijn veel symbolen te vinden. Echter, rituelen en symbolen uit de christelijke traditie zijn steeds onbekender geworden. De kerken kunnen de dialoog met deze tijd aangaan en aan mensen op hun zoektocht ruimte bieden. Samen kunnen zij als lerende geloofsgemeenschap op weg gaan.(137)

208. Aan het veranderend religieus landschap moet de kerk, in haar identiteit van kerkelijke gemeenschap en 'lerende organisatie', mede bouwen.(138)

4.2.3 De missionaire identiteit van een kerkelijke gemeenschap

209. Feitelijk is de identiteit van de kerk een geloofsgemeenschap die de roeping van Christus ontvangt tot een missionaire taak in de wereld. De kerk heeft als wezenlijke opdracht mee te werken aan het 'komende Godsrijk'. De oorspronkelijke roeping en missie van de geloofsgemeenschap zien wij bijvoorbeeld in de volgende evangeliewoorden: 'Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.'(139)

210. De geseculariseerde en geindividualiseerde mens van deze (post)moderne tijd is bezig de waardigheid van het individuele leven en van de samenleving opnieuw te verbinden met spirituele waarden. De opdracht van de kerkelijke gemeenschap moet van het spirituele zoeken van de (post)moderne mensen leren en haar verleden als een kennisbron beschouwen, waarin de ervaring van vele generaties in verhalen ligt opgeslagen. Het is de hermeneutische opdracht van het pastoraat om geloofsverhalen van toen en van nu zo te vertalen dat zij weer brood worden voor onderweg, voor mensen van deze tijd.(140)

211. De wezenlijke missie van de geloofsgemeenschap vandaag de dag wordt authentiek en werkzaam in de drieslag mystagogie (MYSTAGOGIA: mensen helpen en begeleiden bij hun zoektocht naar God), koinonie (KOINONIA: mensen uitnodigen en begeleiden in het opbouwen van hun gemeenschap) en diaconie (DIAKONIA: mensen dienen en helpen zichzelf te helpen). Alle doelen en taken in liturgie, pastoraat en maatschappelijk werk, catechese en prediking, en het bestuur van de gemeente, moeten zich bewust orienteren op de volgende vragen: geven wij aan mensen van vandaag voedsel voor hun zoeken naar God, bieden wij hun een echte gemeenschap aan waarin geloof en twijfel op authentieke wijzen tot expressie kunnen komen en geven wij concreet vorm aan de zorg voor de zwakke medemens, ongeacht of hij tot onze eigen kerkelijke club behoort of niet.(141)

4.2.4 Lerende gemeenschap voor geloofscommunicatie

212. Met de accentuering van een missionaire identiteit als 'lerende gemeenschap' komen we in de hedendaagse situatie ook bij een nieuwe visie op liturgie en rituele beleving. Jongeren nemen afstand van traditionele rituele praktijken omdat deze hun communicatieve waarde verloren hebben. Daarom moet de kerk de betekenis van de rituele praktijken aan hen uitleggen. Zij worden wel aangesproken in groepen waarin communicatie aansluit bij eigen culturele vormen en experimenten. Wil de religieuze betekenis van rituele symbolen en handelingen opnieuw existentiele betekenis krijgen, dan zal dat slechts langs de weg van leerprocessen kunnen gaan.(142)

213. Dekker zegt dat in de seculariserende samenleving de christelijke traditie zich naar concreet terrein toe moet vertalen. De christelijke godsdienst was de basis voor de waarden waarin wij gezamenlijk leefden. Maar in de postmoderne tijd verandert de situatie. Daarom moeten we de waarden van het christendom naar het concrete stuk in ons leven vertalen. Dekker noemt dat niet het kerkelijk christendom maar het cultureel christendom.(143)

214. Mensen zoeken vandaag de dag naar een nieuwe taal en nieuwe symbolen om het onzegbare af te tasten, om de spirituele diepte van het leven te verkennen, om van de oude verhalen te kunnen genieten als tekens van Gods nabijheid in het leven van mensen. De crisis van geloof en kerk - gezien als een probleem van geloofscommunicatie - noodzaakt tot het zoeken van nieuwe wegen in de kerkopbouw. Aandacht voor de gemeente als 'leergemeenschap' lijkt me daarbij cruciaal. Catechumenale leerhuizen, waarin jongeren en volwassenen opnieuw kennis kunnen maken met de wortels van hun christelijke cultuur, zijn onmisbaar voor het getuigenis van de Jezustraditie.(144)

4.3 Jongerencatechese voor de identiteitsontwikkeling van jongeren

215. Het doel van de christelijke godsdienstige opvoeding is dat het mensen vormt als christenen te leven, dat wil zeggen te leven vanuit het christelijk geloof.(145) Dat geldt ook voor de jongerencatechese.

216. Het feit dat het geloof een gave van God is, maakt onze poging tot opvoeding niet overbodig. Integendeel moeten we ons levend geloof tonen, zodat die in de christelijke gemeenschap ervaren kan worden. Daarom is onze christelijke opvoeding door de gemeenschap uiterst belangrijk.

217. Volgens Dingemans is het theologische woord voor het geloofsleren 'navolging van Christus'. Gemeenteleden zijn per definitie leerlingen van Christus.(146)

218. We kunnen door de drievoudige dienst van Jezus als profeet, priester en koning leren. En ook zijn dat de verschillende gestalten van de gemeente. In deze drieslag krijgen we tegelijk de belangrijkste themavelden aangereikt. In de geloofsleer ligt het accent op het heil dat aangekondigd is (kerugma) en dat een nieuwe toekomst onthult. In het themaveld van het christelijk handelen in de wereld ligt de omvang in de navolging van Christus in zijn dienst aan de wereld (diakonia) waarin een verantwoordelijk leven mogelijk wordt. In het onderricht van de gemeente staat de vrijheid van verwoestende bindingen en de vrijheid voor nieuwe relaties (koinonia) centraal. Schippers geeft vier themavelden van de catechese aan: geloofsleer, christelijk handelen in de wereld, de gemeenschap van het geloof en de Bijbel.(147)

219. Ik wil de vier themavelden van catechese in drie aspecten voor de identiteitsontwikkeling van jongeren in de geloofsgemeenschap behandelen: het cognitieve aspect, het affectieve of relationele aspect en het handelende aspect.

4.3.1 Het cognitieve aspect van de identiteitsontwikkeling van jongeren

4.3.1.1 Jezus Christus als het centrum

220. Men kan de bijbel van het begin tot het einde lezen en toch de inhoud niet werkelijk hebben ontmoet, wanneer die lezing niet plaatsvindt vanuit en tot Jezus Christus als het levende centrum van de bijbel. Daarom zal een goede catechese zich toespitsen op de betekenis van de Christus voor de jonge mensen van nu. Jezus Christus is de inhoud van de catechese. Het gaat erom dat de catechisanten een eigen relatie met Hem opbouwen en dat zij komen tot het overnemen van de belijdenis van de kerk van alle eeuwen dat Jezus Christus de Here is. Jezus Christus is ook de maatstaf. Hij zegt ons wie Hij is. Hij kan zich tegen ons keren en Hij zal zich tegen ons keren, wanneer wij met Hem omgaan, zijn stem horen en Hem niet volgen. Wij worden opgeroepen een ander, een nieuw mens te zijn.(148)

221. Jezus Christus plaatst in een allesomvattend concept van Gods openbaring het heil in het centrum.

222. De katholieke nieuwe Catechismus, de 'wereldcatechismus' die zich presenteerde in 1992, behandelt de centrale boodschap van Jezus, namelijk, het komen van Gods Koninkrijk als centrum. Bij het behandelen van de boodschap van het komende Koninkrijk onderstreept de catechismus de identiteit van Koninkrijk en kerk.(149)

4.3.1.2 Het Koninkrijk Gods als het alles omvattende doel

223. Het Koninkrijk Gods is het centrale thema en doel in de prediking en het leven van Jezus Christus. Groome gebruikt het symbool van het Koninkrijk Gods als het hoogste doel voor de praktijk van de Christelijke godsdienstige opvoeding.(150)

224. De opvatting van het Koninkrijk Gods is erg belangrijk voor de identiteit van jongeren. Zij moeten leren 'wie God is'. God is onze Schepper. God is de levende, actieve Persoon en de Immanuel, God met ons. Hij regeert de hele wereld en onze geschiedenis.

225. Het Koninkrijk Gods is in ons leven in Jezus Christus begonnen en zal in de toekomst voltooid worden. We kunnen de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods ervaren als we in onze tijd Gods wil doen. Het Koninkrijk Gods is een gave van God. Door onze inspanning kunnen we het niet verkrijgen. Alleen door het geloof in Christus kunnen wij er deel aan krijgen. Het lijden en de opstanding van Jezus Christus is ons als een gave van God geschonken.

226. We worden tot een relatie met God en elkaar als leden van het Koninkrijk Gods door Jezus Christus geroepen. Terwijl het Koninkrijk Gods een gave en uitnodiging van God is, is het echter ook een taak en verantwoordelijkheid van ons. De eerste opdracht, die door hen, die de oproep van het Koninkrijk Gods beantwoorden gehoorzaamd moet worden is dat wij God liefhebben en onze naaste als onszelf als antwoord op dat Koninkrijk en in antwoord op Gods liefde voor ons.

227. Het Koninkrijk Gods nodigt uit tot een respons van voortdurende bekering. De innerlijke bekering moet ons op onze naaste richten. Deze liefde eist van ons rechtvaardigheid, gelijkheid en vrede te betrachten. Onze bekering vereist dat wij ernaar streven persoonlijk zonder zonde te leven, maar ze vereist ook dat wij ons verzetten en strijden tegen alle sociale en culturele uitingen van zonde in onze wereld. Door de genade van God kunnen wij ons huidige leven vormen in de richting van het Koninkrijk Gods. Voor christenen moeten het Koninkrijk Gods en de heerschappij van de verrezen Christus samengaan in het hart van onze prediking en opvoeding.(151)

228. Het cognitieve aspect is het begrijpen van de betekenis van het Koninkrijk Gods als belangrijke grond van ons geloof. Wij zijn het volk van het Godsrijk. Hoewel wij in de geseculariseerde samenleving met niet christelijke normen en waarden leven, is de richting van ons leven duidelijk. Wij leven naar de wil van God zoals Jezus al heeft geleefd in de wereld. 'Navolging van Christus' is ons leven als het volk van het Rijk van God. Dat is anders dan de weg van de wereld. Het zoekt niet glorie en succes, maar verdraagt het lijden voor het Rijk van God. Wij hopen op het 'komende Godsrijk'. Wij zijn vreemdelingen met hoop. Op deze basis kunnen jongeren hun eigen identiteit als christen opbouwen.

4.3.2 Het affectieve aspect van de identiteitsontwikkeling van jongeren

229. Er is een affectieve kant in het christelijk geloof, een activiteit van trouw en relatie. De basis van alle geloof is een hartelijk vertrouwen. Dat kan een algemeen vertrouwen zijn in het 'leven'; het kan zich ook richten op een persoonlijke God. In de relatie tussen God en mens - in het heen en weer tussen Gods roepstem en het menselijke horen ontstaat het geloof! Dingemans legt dit nader uit: 'Het lijkt ons in elk geval belangrijk, dat de godsdienstpsychologie ons hier laat zien, dat het ontstaan van geloof een twee-zijdige zaak is. Van de kant van God is er de openbaring: God geeft zichzelf aan mensen in een bevrijdend woord. En de mens kan daarop reageren met de psychische motoriek van het basis-vertrouwen dat hem als regel al vanuit zijn jeugd bekend is. Geloof ontstaat uit de wisselwerking tussen God en mens en wordt bemiddeld door menselijke instituten als het gezin, de geloofsgemeenschap en de daarbij horende hulpmiddelen.'(152)

230. De christelijke opvoeder moet aan de jongeren over God vertellen op een meer persoonlijke en een meer affectieve wijze. En dan kunnen jongeren concreet God leren kennen en een relatie met God opbouwen.(153)

231. Het christelijk geloof is een uitnodiging tot een relatie: naar loyaliteit jegens en vertrouwen in een betrouwbare God. Deze loyale vertrouwensrelatie met God in Christus vormt de kwaliteit van onze relatie met andere mensen. De relatie met alle mensen betekent een affectieve omvang en een vereiste activiteit van trouw. Daarom zijn er twee taken in de christelijke opvoeding. Ten eerste is de taak mensen in hun spirituele ontwikkeling te helpen. Ten tweede heeft onze christelijke opvoeding de taak om de vriendschap en solidariteit met de hele mensheid te bevorderen.(154)

232. Dit affectieve of relationele aspect moet zich nog ontwikkelen in onze kerkelijke opvoeding. Daarvoor zijn vele creatieve activiteiten die dit kunnen doen, nodig. De nieuwe vorm van catechese, huiscatechisatie, is naar mijn mening een mooie manier. Door de open dialogen en de ontmoeting in het gewone dagelijks leven kunnen wij liefhebben, elkaar vertrouwen en ook betere levenswegen en geloofsinhouden van elkaar leren kennen.

233. De kerkelijke opvoeding moet jongeren in haar gemeenschap herkennen. Door de Avondmaalsviering kunnen jongeren de eenheid in Jezus Christus ervaren. In de kerkelijke gemeenschap, in de geloofsgemeenschap is de Koinonia belangrijk. Wij zijn de tochtgenoten naar het Koninkrijk van God. Wij kunnen onze vreugde en ook ons verdriet samen delen en elkaar aanmoedigen in 'een' geloof.

4.3.3 Het handelende aspect voor de identiteitsontwikkeling van jongeren

234. Er is een handelend aspect in het christelijk geloof, een activiteit van 'doing'. Volgens Groome nodigt het christelijk geloof ons uit tot een engagement in de wereld. Engagement is de respons op de gave van het Koninkrijk Gods. Onze opvoeding moet mensen helpen om hun leven met vreugde te kunnen leiden en om te genieten van het Koninkrijk van God dat als een gave van Hem ervaren wordt.

235. Het christelijk geloof is een levenslang ontwikkelingsproces dat de totale persoon omvat. Geloofsontwikkeling (faith development) en menselijk ontwikkeling (human development) kunnen niet gescheiden worden.(155)

236. De mensen moeten aan de verandering van de wereld werken. Het proces van de opvoeding moet mensen leren te handelen als leerlingen van Jezus. Gelovigen moeten niet alleen over het Christendom leren, maar er ook naar handelen.(156) Dat is het levende geloof.

237. Volgens Schippers is in de jongste groep (12-14 jaar) van catechese de verhouding met leeftijdsgenoten, ouders, onderwijzenden enzovoorts belangrijk. Het christelijk handelen voor hen is allereerst goede verhoudingen maken in hun ervaringswereld.(157)

238. In de middengroep (14-17 jaar) voelen de jongeren de spanning tussen de ervaring en de openbaring. In deze leeftijd is de geloofsgemeenschap nog belangrijker dan vroeger. Zij willen hun eigen geloof realiseren en er naar handelen. De kerk moet hen ervaringsruimte bieden. Zij kunnen leren te geloven, hopen, en liefhebben in de geloofsgemeente. En ook kunnen zij beginnen te ontmoeten en de zwakke mensen, de zieken, de gehandicapten, de armoedigen, enzovoorts helpen. Door de diakonale activiteiten kunnen zij de liefde van God en de liefde van anderen ervaren.

239. In oudste groep (17 jaar en ouder) kunnen zij steeds reeler handelen. Zij kunnen veel problemen in onze samenleving ontdekken: bijvoorbeeld in het opvoedingssysteem van school, in de politieke structuur, in de economische, sociale en milieuproblemen enzovoorts. Vanuit hun christelijke wereldbeschouwing kunnen zij proberen de problemen te analyseren en door hun handelen de situatie te verbeteren. Maar wij kunnen alleen ons uiterste best doen. Het resultaat van ons handelen ligt buiten onze macht. We moeten geloven in de daden van God en wachten. Het motief voor ons handelen en het proces van dat handelen is belangrijker dan het resultaat. Dat is onze houding als schepsel van God.

4.4 Conclusie

240. In dit hoofdstuk heb ik paar kenmerken van de huidige samenleving beschreven. Mensen zoeken vandaag de vrijheid en de verscheidenheid. Maar mensen willen ook reele godsdienst en gemeenschap vinden. De kerk als geloofsgemeenschap moet de bijbel en de traditie proberen te hertalen in de begripswereld van de hedendaagse mensen. Dat wil zeggen: de kerk moet aangeven hoe de waarden van het christendom concreet in het leven gestalte kunnen krijgen. Dat is de missionaire taak in een geseculariseerde en geindividualiseerde samenleving. De postmoderne context vereist dat de kerk als lerende gemeenschap veel informatie van verschillende stemmen, perspectieven en nieuwe praktijken krijgt. De emancipatie, het persoonlijk begrip, de dialoog en het respect voor anderen zijn belangrijke thema's in de huidige context.

241. Ik heb drie aspecten voor de identiteitsontwikkeling van jongeren in de geloofsgemeenschap aangegeven: het cognitieve aspect, het affectieve of relationele aspect en het handelende aspect. De catechese heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de totale identiteit van de jongeren.

CONCLUSIE

242. Wat betekent het geloof in de hedendaagse samenleving? Wie zijn wij als christenen in een veranderende samenleving? Deze vraag naar de identiteit van de kerk in de hedendaagse context is een vraag voor alle kerken in de wereld. Wolterstorff legt het kenmerk van het 'Christen-zijn' in de postmoderne samenleving uit in 'het visioen van de sjaloom'. In iedere samenleving kan de kerk als een profetische gemeenschap dienen voor het visioen van de sjaloom: het visioen van gerechtigheid, harmonie en vreugde in al onze verhoudingen , met God, met de natuur, met elkaar, met jezelf.(158)

243. Ook in Nederland is de vraag naar de christelijke identiteit in de postmoderne samenleving belangrijk.(159) Met dezelfde interesse ben ik mijn onderzoek begonnen. De Koreaanse situatie is anders dan die in de Westerse landen, maar de vraag naar de identiteit blijft belangrijk.

244. Mijn vraagstelling in deze scriptie was de relatie tussen de identiteit, met name de identiteit van jonge christenen en de veranderende samenleving. Verder heb ik de betekenis van de identiteit van jongeren in de veranderende samenleving en de rol van de kerk voor deze identiteitsvorming en de richting van de jongerencatechese aangewezen.

245. In de Koreaanse samenleving heeft vooral de kerk een belangrijke taak om de identiteit van jongeren te vormen. Door de catechese kunnen jongeren de geloofsidentiteit in onze samenleving vinden. De catechese is de brug tussen het geloof en het dagelijkse leven. Daarom kan de jongerencatechese de jongeren helpen om hun identiteit als christen in hun belevingswereld op te bouwen. De vroege Koreaanse kerk heeft een grote rol gespeeld in de hervorming van de Koreaanse samenleving. Maar later hebben de meeste kerken hun verantwoordelijkheid in de samenleving verloren. Daarom wilde ik de christelijke identiteit in de Koreaanse samenleving vinden. Vooral de Koreaanse kerk moet een christelijke wereldbeschouwing, een levenshouding aan de jeugd geven om hun eigen identiteit in de samenleving te vinden en verder te ontwikkelen.

246. Door de bijbel en de kerkgeschiedenis kon ik de betekenis van de catechese en de geloofsidentiteit vinden. Catechese wil een verandering van leven voor het volk van God en van de leerling van Jezus Christus tot stand brengen. Dit feit is erg belangrijk. In de Koreaanse samenleving zijn er een paar godsdiensten naast elkaar. Koreanen leven in een context van veel heidense gewoonten. Daarom moeten de Koreanen zich eerst tot het christelijk geloof bekeren. Daarnaast moeten christenen voortdurend opgevoed worden in de Bijbel en de christelijke traditie.

247. Nederlandse definities over Catechese kunnen nuttig zijn voor de Koreaanse catechese die vooral de verantwoordelijkheid van christenen met betrekking tot de samenleving benadrukt.

248. De relationele geloofsidentiteit namelijk de relatie tot God en tot medemensen in de samenleving is erg belangrijk. De identiteit betekent geen starheid of onveranderlijkheid. Ik heb de identiteit gekarakteriseerd als beweging, interactie met relaties en proces gevonden. Deze begrippen kunnen de identiteitsvorming van mensen die leven in de postmoderne samenleving helpen. Ook de huidige samenleving is op zoek naar deze neigingen. Maar de geloofsidentiteit heeft ook het karakter van jezelf-zijn, continuiteit in de interactie of 'dialoog' tussen de geloof en variatie van de samenleving.

249. De geloofsidentiteit in relatie tot de verandering van de samenleving betekent de bekering vanuit de heidense wereld tot de christelijke gemeenschap, namelijk "de participatie in de geloofsgemeeschap en de identificering met de geloofsgemeenschap".

250. Aan de andere kant zoekt de geloofsidentiteit naar emancipatie, vrijheid, namelijk de individualiteit vanuit de gemeenschap in de christelijke samenleving.

251. Voor de identiteitsvorming van jongeren helpt het psychologische onderzoek in hoge mate. De andere ontwikkelingstaken van jongeren met betrekking tot de identiteitsontwikkeling zijn ook belangrijk: vooral de sexuele ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling en de zelfstandigheidsontwikkeling. De vrouwelijke identiteit is een onderzoekveld dat nog meer onderzoek nodig heeft. In de laatste tijd ontstond dit onderzoek met de emancipatie van de vrouwen. Voor de Koreaanse jongeren is de geslachtsidentiteit erg belangrijk, omdat in deze samenleving nog geen sprake is van een gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. De denk-ontwikkeling en de zelfstandigheidsontwikkeling kunnen de levensbeschouwing helpen op te bouwen en door de analysering en kritisering van de samenleving kunnen jongeren geholpen worden om hun eigen identiteit in de samenleving te vormen.

252. In de huidige samenleving zoeken mensen de vrijheid en de verscheidenheid. Maar mensen willen ook een reele godsdienst en gemeenschap vinden. Daarom is de rol van de kerk nog steeds belangrijk in de huidige samenleving. De kerk als geloofsgemeenschap moet de bijbel en de traditie proberen te hertalen in de begripswereld van de hedendaagse mensen.

253. Voor de catechese is een gezamelijk en een te delen geloof van groot belang. Daarom moet de geloofstaal zo vertaald worden dat jongeren deze verstaan. In de geloofsgemeenschap kunnen jongeren een dynamische identiteit ontwikkelen door de communicatie met volwassenen.(160)

254. Ik heb drie aspecten voor de identiteitsontwikkeling van jongeren in de geloofsgemeenschap aangegeven: het cognitieve aspect, het affectieve of relationele aspect en het handelende aspect. De catechese heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de totale identiteit van jongeren.

255. Tenslotte wil ik de inhoud van de jongerencatechese voor de identiteitsontwikkeling van jongeren in de Koreaanse situatie als volgt samenvatten:

1. Jongerencatechese voor de relatie met God, de Bijbel, en de kerkelijke traditie.

256. De kerk moet een nieuwe geloofstaal voor jongeren zoeken om God, de Bijbel, en de traditie van de kerk over te brengen. Jongeren kunnen de betekenis van het geloof met betrekking tot hun belevingswereld begrijpen. Door hun denkkracht kunnen zij persoonlijke God en de wil van God vanuit de Bijbel en de betekenis van de kerkelijke tradities ontdekken. De catechese kan jongeren leiden naar 'liefhebben, dialoog, en gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen' om hun gezonde identiteit op te bouwen.

257. De kerk moet een nieuwe onderwijsmethode hanteren. Jongeren willen niet meer door indoctrinatie leren, zij willen door onderlinge dialoog zelf tot eigen conclusies komen. Zij willen zelf-leren. Zelfstandigheid is erg belangrijk voor hen.

258. De kerk moet de kans bieden dat zij een persoonlijke relatie met God door het gebed kunnen opbouwen. Door het voortdurend gebed kunnen jongeren ontdekken dat zij het volk van God, dat zij kinderen van God zijn. Het gebed is de beste methode om de identiteit van de jongere christen te vinden. Maar daarnaast moeten zij in het dagelijks leven hun geloofsdaden laten zien.

2. Jongerencatechese voor de relatie met medemensen.

259. De kerk moet een gelegenheid bieden dat alle gelovigen, inclusief de jongeren, elkaar ontmoeten, met elkaar praten, en elkaar dienen. Koinonie is een belangrijke taak van de kerk.

260. Door de gezamenlijke dienst op zondag kunnen jongeren de vreugde in de geloofsgemeenschap ervaren. Zij zijn samen leerlingen van Jezus en tochtgenoten naar het Rijk Gods. Daarom moet de Koreaanse kerk een liturgie voor een gezamenlijke dienst voor alle leeftijden ontwikkelen. In een geseculariseerde samenleving is de kerkdienst erg belangrijk om onze identiteit als christen te behouden en te ontwikkelen.

261. In de geloofsgemeenschap kunnen de jongeren de naastenliefde leren uit te oefenen en te ervaren. De kerk moet de verschillende programma's om de relationele identiteit te ontwikkelen voorbereiden.

262. De kerk kan zowel de zwakken binnen de gemeente als de zwakken en armen buiten de kerk helpen. De jongeren moeten hun bezit, hun tijd en hun krachten voor anderen leren te gebruiken. De leerlingen van Jezus Christus moeten hun leven opofferen en daarin anderen dienen zoals Jezus in zijn leven ons geleerd heeft.

3. Jongerencatechese voor de relatie met de samenleving en de wereld

263. De jongeren als christenen vormen mede het volk van God. Zij vestigen hun hoop op het Rijk Gods. Hoewel wij in de geseculariseerde samenleving niet met christelijke normen en waarden leven, richt ons leven zich op het dienen van God, in de wereld zoals Jezus dat ons heeft voorgeleefd. Wij zoeken niet de glorie en het succes in de wereld, maar verdragen het lijden voor het Rijk van God. Wij hopen op het 'komende Godsrijk'. Wij zijn vreemdelingen vol verwachting. Dat is de basis van de identiteit van de jongere als christen in de wereld.

264. De kerk moet de concrete christelijke wereldbeschouwing aan jongeren onderwijzen. De jongeren moeten als christenen voor vrede en gerechtigheid van de wereld leven. De Koreaanse kerk moet voor de eenheid van Korea en voor de verzoening de concrete richting en taken aan jongeren aanwijzen. De hereniging en verzoening zijn de grootste taken van Korea. Deze taak is belangrijk niet alleen voor Koreanen, maar ook voor alle mensen in de wereld. De vrede tussen Zuid en Noord Korea kan bijdragen aan de vrede in de wereld. Zuid en Noord Koreanen moeten het met elkaar samenleven voorbereiden. Zij moeten open staan voor de verschillende maatschappelijke en politieke meningen en zij moeten elkaar leren begrijpen. Ook moeten zij de economische lasten samen delen, samen leven en vreugde en verdriet met elkaar leren delen.

AFKORTINGEN

Conc (N)Concilium: Internationaal tijdschift voor theologie

PrakTh Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen

RelEd Religious education

TTh Tijdschrift voor theologie

LITERATUUROPGAVE

Abram, I.B.H., Joodse traditie als permanent leren, Waddinxveen 1980.

Alma, H.A., Identiteit door verbondenheid : Een godsdienstpsychologisch onderzoek naar identificatie en christelijk geloof, Kampen 1998.

Berger, W., "Zelfbeeld - Godsbeeld, Godsbeeld - Zelfbeeld", in : Ken U Zelf : Godsdienst en Zelfbewustzijn, Zoetermeer 1992. pp. 105-108.

Bijlsma, R., Kleine Catechetiek, Nijkerk 1969.

Bosma, H.A. en Graafsma, T.L.G. (red.), De ontwikkeling van identiteit in de adolescentie ; bijdragen tot de ontwikkelingspsychologie, Nijmegen 1982.

Bulckens, J., Zoals eens op de weg naar Emmaus : Handboek voor Catechetiek, Amersfoort 1994.

Buhler, P., "De christelijke identiteit: tussen objectiviteit en subjectiviteit", in : G.A. Bologna (red.), Op zoek naar christelijke identiteit : De vorming van christelijke identiteit en de factoren die daarbij een rol spelen. Concilium : Internationaal tijdschrift voor theologie, Hilversum 1988-2. pp. 21-29.

Chareire, I., "De rol van Christus en de heilige Geest in het identificatieproces", in : G.A. Bologna (red.), Op zoek naar christelijke identiteit : De vorming van christelijke identiteit en de factoren die daarbij een rol spelen. Concilium : Internationaal tijdschrift voor theologie, Hilversum 1988-2. pp. 81-90.

Chung, I.U., Katechese van Koreaanse Kerk, Kyung Ki-do 1992.

_____ , Christelijke Opvoeding van Koreaanse Kerk : Theorie en Praktijk, Seoul 1992.

Concilium : Internationaal tijdschrift voor theologie, Hilversum 1988-2.

Concilium : Internationaal tijdschrift voor theologie, Hilversum 1997-1.

Cox, H., Fire from heaven: The rise of Pentecostal spirituality and the reshaping of religion in the twenty-first century, London 1994/1996

Dekker, G., "De veranderende samenleving" in : Rondom het Woord 32, nr. 2, 1990.

Dijk-Groeneboer, M. van, "Een uitdaging voor de kerken" in : Praktische Theologie : Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, Zwolle 1999. vol. 3. pp. 267-276.

Dingemans, G.D.J., In de leerschool van het geloof, Kampen 1986.

Erikson, E.H., Identity : Youth and Crisis, Great Britain 1974.

Fowler, J.W., Stages of Faith, New York 1980.

Groome, T.H., Christian religious education : Sharing our story and vision, San Francisco 1980.

Hessen, J. van en Klaassen, C. "Jeugd in verleden en heden", in : C. Klaassen (red.), Jeugd als sociaal fenomeen: Identiteit, Socialisatie en Jeugdcultuur in theorie en onderzoek, Amersfoort 1991. pp. 105-128

Honig, A.G., Ontwikkeling en culturele identiteit, Kampen 1981.

Jonkers, J., "De kerk als cognitieve minderheid: Overwegingen bij een strategie van de kerk", in : F.de. Lange (red.), Geloven in de minderheid?, Kampen 1996, pp. 123-143.

_____ (red.), Theologie achteraf: theologisch commentaar op het onderzoek 'de gelovige gemeente', Kampen 2000.

Juch, H.R., Geloven van huis uit : over geloofsopvoeding, Kampen 1996.

_____ , Kinderen over God vertellen, Kampen 1990.

_____ , Samen kom je verder, Kampen 1991.

_____ , Theoretische Notities Catechese, 1999

Kim, J.H., "The Christian education and Guide of the christian life of the Christian school", in : Church and guide of youth, Seoul 1997. pp. 82-117.

Klaassen, C. (red.), Jeugd als sociaal fenomeen: Identiteit, Socialisatie en Jeugdcultuur in theorie en onderzoek, Amersfoort 1991.

Koerts, E.M. en Driel, L. van, Identiteit en basisvorming, Kampen 1993.

Koo, J.H., en Nahm, A.C. (red.), An introduction to Korean culture, Seoul 1997.

Kuiper, F.H. en Robbers, B.J. (red.), Katechetisch Lexicon: Wat is wat in de katechese, Delft 1985.

Kuster, V., "Accommodation or Contextualization? : Ketut Lasia and Nyoman Darsane - Two Balinese Christain Artists", Mission Studies, vol. XVI-1. 31. Heidelberg 1999. pp. 157-172.

Lange, F.de, (red.), Geloven in de minderheid?, Kampen 1996.

Lange, J.J. de, Vrijwilligers in de jongerencatechese: Een praktisch-theologisch onderzoek naar aspecten van hun begeleiding, Kampen 1993.

_____ , " Over samenhang en identiteit" in: J.B.G. Jonkers (red), theologie achteraf: heologisch commentaar op het onderzoek 'de gelovige gemeente', Kampen 2000. pp. 76-86.

Lee, M.Y., A Special lecture in the History of Korean Christianity, Seoul 1985.

Lee, Y.H., "The history of Korean christian education", in: A history of Christian Education, Seoul 1994. pp. 477-547.

Meeus, W., "Jeugd en identiteit", Cees Klaassen (red.), Jeugd als sociaal fenomeen : Identiteit, Socialisatie en Jeugdcultuur in theorie en onderzoek, Amersfoort/ Leuven 1991. pp. 83-104.

Mette, N., "De moeilijke Jezus - het probleem om mensen in de huidige omstandigheden uit te nodigen tot navolgingspraktijk", in: Concilium: Internationaal tijdschrift voor theologie, Hilversum 1997-1. pp. 20-29.

Monks, F.J. en Knoers, A.M.P., Ontwikkelings Psychologie, Nijmegen 1983.

Park, W.H., Faith development and Christian Education, Seoul 1996.

Ploeger, A.K., Inleiding in de godsdienstpedagogiek, Kampen 1993.

Praktische Theologie : Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, Zwolle 1999. vol. 3.

Reich, C., "On Pluralism and religious education : How Jesus changed the life of a jewish educator" in : Religious Education, vol. 91, no. 4, Chicago 1996. pp. 555-561.

Rhee, J.S., Secularization and Sanctificatin, Amsterdam 1995.

Religious Education, vol. 91. no. 4, Chicago 1996.

Religious Education, vol. 94. no. 2, Chicago 1999.

Sapp, G.L., "Adolescent Thinking and Understanding" in: D.Ratcliff en J.A.Davies (red.), Handbook of youth ministry, Birmingham/Alabama 1991. pp. 70-96.

Schippers, K.A., Aan-Bod : Catechese, Kampen 1982.

_____ , Werkplaats Catechese: doelbepaling en organisatie jongeren - catechese, Kampen 1982.

Sherrill, L.J., The rise of christian education, New York 1944.

Siejk, C., "Learning to love the questions: Religious education in an age of unbelief" in : Religious Education, vol. 94. no. 2, Chicago 1999. pp. 155-171.

Tijdschrift voor theologie, Nijmegen 1993.

Verboom, W., De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, Amsterdam 1986.

Weverbergh, R., "Kerkopbouw in een veranderend religieus landschap" in : Praktische Theologie: Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, vol. 3. Zwolle 1999. pp. 297-314.

Wit, J. de, Veer, G. van der en Slot, N.W., Psychologie van de Adolescentie, Baarn 201995.

Witte, H., "Christologie in de 'wereldkatechismus' : Verkenningen in de opzet en uitwerking van de Katechismus van de Katholieke kerk", in : Tijdschrift voor theologie, Nijmegen 1993. pp. 119-138.

Wolterstorff, N.P., " Leven en geloven in een postmoderne cultuur", in : Rondom het woord (31)-3. 1989, pp. 71-78.

Wyckoff, D.C. en Richter, D. (red.), Religious Education Ministry with Youth, Birmingham, Alabama 1982.

Zock, T.J., A psychology of Ultimate Concern, Amsterdam/ Atlanta, GA 1990.

1) H. Cox, Fire from heaven: The rise of Pentecostal spirituality and the reshaping of religion in the twenty-first century, London 1994/1996, pp. 213-217.

2) Onder de 'theologen van tweede generatie' wordt een groeiende groep van jonge theologen uit de zich snel uitbreidende christelijke gebieden verstaan. Ooit werden deze gebieden bezien als 'missiegebieden', maar nu bevatten zij de meerderheid van de christelijke wereldbevolking. Deze theologen van tweede generatie zijn de slaafse omhelzing of het automatisch afwijzen van de versies van het christelijk geloof, zoals de missionarissen het brachten, ontgroeid. In plaats daarvan vormen zij theologen en liturgieen, die bouwen op hun eigen inheemse culturen.

3) In Korea betekent zondagsschool een kerkelijke opvoeding voor alle leeftijden, dat wil zeggen 'van de wieg tot het graf'.

4) Y.H. Lee, "The history of Korean christian education", in: A history of Christian Education, Seoul 1994, pp. 486-489.

5) Ibid., pp. 483-484.

6) M.Y. Lee, A Special lecture in the History of Korean Christianity, Seoul 1985, pp. 92-93.

7) Y.H. Lee, op. cit., pp. 511-515.

8) M.Y. Lee, op. cit., pp. 95-96.

9) Ibid., pp. 117-119.

10) Ibid., pp. 120-121.

11) Y.H. Lee, "The history of Korean christian education", pp. 494-500.

12) Ibid., pp. 520-525.

13) I.U. Chung, Katechese van Koreaanse Kerk, Kyung Ki-do 1992, pp. 17-18.

14) Y.H. Lee, "The history of Korean christian education", pp. 527-529.

15) Ibid., pp. 533-534.

16) J.H. Koo & A.C. Nahm (red.), An introduction to Korean culture, Seoul 1997, p. 307.

17) Y.H. Lee, op. cit., pp. 531-542.

18) J.H. Kim, "The Christian education and Guide of the christian life of the Christian school ", in: Church and guide of youth, Seoul 1997, pp.83-85.

19) De Hapdong-kerk is een grootste kerk onder de Koreaanse protestanse kerken. Ik behoor tot deze kerk.

20) H.R Juch, Geloven van huis uit: over geloofsopvoeding, Kampen 1996, pp. 18-21.

21) G.D.J. Dingemans, In de leerschool van het geloof, Kampen 1986, p. 159.

22) K.A. Schippers, Aan-Bod : Catechese, Kampen 1982, p. 4.

23) I.B.H. Abram, Joodse traditie als permanent leren, Waddinxveen 1980, p. 273.

24) G.D.J. Dingemans, op. cit., pp. 160-163.

25) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese: doelbepaling en organisatie jongerencatechese, Kampen 1982, pp. 35-36.

26) Ibid., pp. 23-24.

27) G.D.J. Dingemans, op. cit., p. 168.

28) H.R. Juch, Geloven van huis uit: over geloofsopvoeding, p. 26.

29) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese., pp. 23-24.

30) H.R. Juch, op. cit., pp. 24-25.

31) F.H. Kuiper en B.J. Robbers (Red.), Katechetisch Lexicon: Wat is wat in de katechese, Delft 1985, p. 68.

32) J. Bulckens, Zoals eens op de weg naar Emmaus: Handboek voor Catechetiek, Amersfoort 1994, pp. 51-52.

33) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese, pp. 24-25.

34) F.H. Kuiper en B.J. Robbers (Red.), op. cit., p. 68.

35) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese, pp. 23-24.

36) Soeur Jeanne d'Arc heeft uitvoerig over het verhaal van de Emmausgangers geschreven. Zij vertelt dat in het verhaal (Lc. 24:13-35) een pedagogisch model ten toon gespreid wordt.

37) J. Bulckens, op. cit., pp. 24-25.

38) G.D.J. Dingemans, op. cit., p. 164.

39) J. Dumon, Je geloof vertellen. Pleidooi voor een narratieve geloofscommunicatie, in TGL 48,(1992) 3, p. 301. in: J. Bulckens, op. cit., p. 33.

40) G.D.J. Dingemans, op. cit., pp. 168-170.

41) J. Bulckens, op. cit., p. 56.

42) H.R, Juch, Theoretische Notities Catechese, 1999, p. 2.

43) L.J. Sherrill, The rise of christian education, New York 1944, pp. 227-230.

44) 'Biblia pauperum' kan in 'de armenbijbel' vertaald worden. Dat diende als hulpmiddel bij het godsdienstonderwijs en de prediking door priesters die zich de aanschaf van een volledig exemplaar van de bijbel niet konden veroorloven. Mogelijk was het ook bestemd als platenboek dat men aan leken als illustratie van de bijbelinhoud kon voorleggen.

45) G.D.J. Dingemans, op. cit., p. 170.

46) J. Bulckens, op. cit., p. 57.

47) H.R. Juch, Theoretische Notities Catechese, p. 3.

48) R. Bijlsma, Kleine Catechetiek, Nijkerk 1969, p 62.

49) W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, Amsterdam 1986, pp. 329-331.

50) G.D.J. Dingemans., op. cit., pp. 171-172.

51) Ibid., pp. 172-173.

52) R. Bijlsma, op. cit., p. 81.

53) G.D.J. Dingemans, op. cit., pp. 172-173.

54) Ibid., p. 173.

55) Ibid., p.174.

56) Ibid., pp. 175-176.

57) R. Bijlsma, op. cit., p 11.

58) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese, p. 41.

59) Ibid., p. 40.

60) G.D.J. Dingemans, op cit., pp. 14-16.

61) Ibid., p. 233.

62) J. Bulckens, op cit., pp. 85-87.

63) Ibid., p. 87.

64) H.R. Juch, Geloven van huis uit: over geloofsopvoeding, p. 32.

65) J.J. de Lange, Vrijwilligers in de jongerencatechese: Een praktisch-theologisch onderzoek naar aspecten van hun begeleiding, Kampen 1993, p. 16.

66) A.K. Ploeger, Inleiding in de godsdienstpedagogiek, Kampen 1993, p. 212.

67) Ibid., p. 327.

68) I.U. Chung, Christelijke Opvoeding van Koreaanse Kerk : Theorie en Praktijk, Seoul 1992, pp. 141-142.

69) Ibid., pp. 187-190.

70) H.A. Alma, Identiteit door verbondenheid : Een godsdienstpsychologisch onderzoek naar identificatie en christelijk geloof, Kampen, 1998, p. 70.

71) E.H. Erikson, Identiteit : Youth & Crisis, p. 50.

72) H.A. Bosma en T.L.G. Graafsma (red.) De ontwikkeling van identiteit in de adolescentie, p. 8.

73) H.A. Alma, Identiteit door verbondenheid. p. 279.

74) Ibid.

75) H.R. Juch, Samen kom je verder, Kampen 1991, p. 84.

76) E.M. Koerts, L. van Driel, Identiteit en basisvorming, Kampen 1993, p. 87.

77) Ibid. p. 91

78) E.M. Koerts, L. van Driel, op. cit., p. 103.

79) E.H. Erikson, op. cit., p. 40.

80) T.J. Zock, A psychology of Ultimate Concern, Amsterdam/ Atlanta, GA 1990, p. 197.

81) J.W. Fowler, Stages of Faith. New York 1980, p. 18.

82) Ibid., p. 172.

83) P. Buhler, "De christelijke identiteit: tussen objectiviteit en subjectiviteit", G.A. Bologna (red.), in: Concilium: Internationaal tijdschrift voor theologie (= Conc (N) ). Op zoek naar christelijke identiteit : De vorming van christelijke identiteit en de factoren die daarbij een rol spelen, Hilversum 1988 -2, p. 21.

84) W. Berger, " Zelfbeeld - Godsbeeld, Godsbeeld - Zelfbeeld ", Ken U Zelf : Godsdienst en Zelfbewustzijn, Zoetermeer 1992, pp. 107-108.

85) W. Berger, " Zelfbeeld - Godsbeeld, Godsbeeld - Zelfbeeld ", op. cit., p. 108.

86) H.A. Alma, Identiteit door verbondenheid, p. 22.

87) I. Chareire, "De rol van Christus en de heilige Geest in het identificatieproces", Concilium (= Conc (N) ) 1988-2, p. 81.

88) F.J. Monks en A.M.P. Knoers, Ontwikkelings Psychologie, Nijmegen 1983, pp. 183-184.

89) D.C. Wyckoff and D. Richter, (red.), Religious Education Ministry with Youth, Birmingham, Alabama 1982, p. 17.

90) F.J. Monks en A.M.P. Knoers, op. cit., pp. 187-189.

91) Ibid., p. 204.

92) C. Klaassen (Red.), Jeugd als sociaal fenomeen: Identiteit, Socialisatie en Jeugdcultuur in theorie en onderzoek , Amersfoort 1991, p. 54.

93) H.A. Bosma en T.L.G. Graafsma (red.) De ontwikkeling van identiteit in de adolescentie ; bijdragen tot de ontwikkelingspsychologie, Nijmegen 1982, pp. 127-128.

94) Ibid., pp. 130-131.

95) G.L. Sapp, "Adolescent Thinking and Understanding" in: D. Ratcliff en J.A. Davies (red.), Handbook of youth ministry, Birmingham/Alabama 1991, p. 72.

96) Ibid.

97) E.H. Erikson, Identity: Youth and Crisis, Great Britain 1974, p. 245.

98) F.J. Monks en A.M.P. Knoers, op. cit., p. 206.

99) Ibid., pp. 208-209.

100) J. de Wit, / G. Van der Veer, / N.W. Slot, Psychologie van de Adolescentie, Baarn 201995, p. 188.

101) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese, pp. 18-21.

102) E.H. Erikson, Identity: Youth and Crisis, p. 40.

103) H.A. Bosma en T.L.G. Graafsma (red.), op. cit., p. 5.

104) T.J. Zock, op. cit., pp. 41-46.

105) H.A. Bosma en T.L.G. Graafsma (red.), op. cit., pp 9-10.

106) Het identiteitsstatussenmodel van Marcia(1966) is onbekend bij het grote publiek. Toch is het de belangrijkste onderzoeksmatige uitwerking van de identiteitsontwikkeling in de adolescentie. Tot nu toe zijn er meer dan 100 onderzoekspublikaties over dit model verschenen (Coten Levine, 1988).

107) W. Meeus, "Jeugd en identiteit", C. Klaassen (red.), Jeugd als sociaal fenomeen: Identiteit, Socialisatie en Jeugdcultuur in theorie en onderzoek, Amersfoort/ Leuven 1991, p. 102.

108) H.A. Bosma en T.L.G. Graafsma (red.), op. cit., p. 2.

109) Ibid., pp. 137-138.

110) J.van Hessen en C. Klaassen, "Jeugd in verleden en heden", in: C. Klaassen (red.), op. cit., p. 106

111) H.A. Alma, op. cit., p. 282.

112) Ibid., p. 283

113) Duitse socioloog K. Mannheim heeft als eerste gepoogd het generatieprobleem systematisch vanuit een sociologisch gezichtpunt te analyseren.

114) Zie R. Abma, "Jeugd en generatie", C. Klaassen(red.), op. cit., p. 26.

115) H.A. Bosma en T.L.G.Graafsma (red.), op. cit., p. 5.

116) V. Kuster, "Accommodation or Contexualization? : Ketut Lasia and Nyoman Darsane - Two Balinese Christian Artists" in : Mission Studies, vol. XVI-1, 31, Heidelberg 1999, pp. 157-158.

117) A.G. Honig, Ontwikkeling en culturele identiteit, Kampen 1981, p. 46.

118) N. Mette, "De moeilijke Jezus - het probleem om mensen in de huidige omstandigheden uit te nodigen tot navolgingspraktijk", in: Concilium (= Conc (N) ). Wie zegt gij dat ik ben?: Theologische en praktische implicaties van de navolging van Jezus, 1997 -1, p. 20.

119) J.S. Rhee, Secularization and Sanctification, Amsterdam 1995, p.2 ( Cf. L. Shiner, "The Meanings of Secularization," in: Secularization and the Protestant Prospect, Philadelphia 1970, 31-40; G. Dekker, "Secularisatie in de westerse samenleving," in : G. Dekker and K.U. G bler, ed., Secularisatie in theologisch perspectief, Kampen 1990, 32: He uses the term in three ways: (1) "secularization as the decline of religion of the people"; (2) "secularization as the reduction of the range of religion"; (3) "secularization as the adaptation of religion.").

120) J.S. Rhee, op. cit., p. 10.

121) R. Weverbergh, "Kerkopbouw in een veranderend religieus landschap" in: Praktische Theologie (= PrakTh), Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, Zwolle 1999, 3, pp. 299-300.

122) R. Weverbergh, op. cit., p. 301.

123) C. Siejk, "Learning to love the questions: Religious education in an age of unbelief" in: Religious Education (= RelEd), Vol 94 No 2, Spring 1999, pp. 155-156.

124) C. Siejk, op. cit., pp. 155-156.

125) H. Giroux. "Postmodernism and the discourse of educational criticism" Journal of Education 170:5-29. in: C. Siejk, op. cit., p. 163

126) C. Siejk, op. cit., pp. 170-171

127) C. Siejk, op. cit., p. 162.

128) C. Reich, "On Pluralism and religious education: How Jesus changed the life of a jewish educator" in: Religious Education (= RelEd) Vol 91 No 4 Fall 1996, pp. 556-557

129) D.L. Eck, Encountering God: A spiritual journey from Bozeman to Banaras. Boston 1993, pp. 191-199 in: C. Reich, op. cit., p. 557.

130) C. Reich, op. cit., pp. 556-557.

131) J. Jonkers, "De kerk als cognitieve minderheid: Overwegingen bij een strategie van de kerk", in : F.de. Lange (red.), Geloven in de minderheid?, Kampen 21996, pp. 130-143.

132) James Fowler, Faith Development and Pastoral Care, p. 55 in: W.H. Park, Faith development and Christian Education, Seoul 1996, p. 244.

133) T.H. Groome, Christian religious education: Sharing our story and vision, San Francisco, 1980, p. 108.

134) T.H. Groome, op. cit., pp. 114-115.

135) C. Siejk, op. cit., p. 164.

136) M.van Dijk-Groeneboer, "Een uitdaging voor de kerken" in: Praktische Theologie (= PrakTh), Nederlands tijdschrift voor pastorale wetenschappen, Zwolle 1999, 3, p. 273.

137) M.van Dijk-Groeneboer, op. cit., p. 274.

138) R. Weverbergh, op. cit., p. 306.

139) Mt 28:19.

140) R. Weverbergh, op. cit., pp. 306-307.

141) R. Weverbergh, op. cit., pp. 308-310.

142) R. Weverbergh, op. cit., p. 311

143) G. Dekker, "De veranderende samenleving" in: Rondom het Woord 32, nr 2, 1990, p. 63.

144) R. Weverbergh, op. cit., pp. 311-312.

145) T.H. Groome, op. cit., p. 34.

146) G.D.J. Dingemans, op. cit., p. 138.

147) K.A. Schippers, Werkplaats Catechese, pp. 37-39.

148) K.A. Schippers, Ibid., pp. 35-36.

149) H. Witte, "Christologie in de 'wereldkatechismus'": Verkenningen in de opzet en uitwerking van de Katechismus van de Katholieke kerk, in: Tijdschrift voor theologie (= TTh), Nijmegen 1993 pp. 119-138.

150) T.H. Groome, op. cit., p. 49

151) T.H. Groome, op. cit., pp. 49-51.

152) G.D.J. Dingemans, op. cit., p. 125.

153) H.R. Juch, Kinderen over God vertellen, Kampen 1990, p. 216.

154) T.H. Groome, op. cit., p. 75

155) T.H. Groome, op. cit., pp. 75-77.

156) Ibid., pp. 170-171.

157) K.A. Schippers, Werkplaats catechese, pp. 62-63.

158) N.P. Wolterstorff, " Leven en geloven in een postmoderne cultuur", in : Rondom het woord (31)-3. 1989, pp. 75-77.

159) Zie , Opzoek naar christelijke identiteit : Concilium 1988-2(= Conc (n))

160) J.J. de Lange, " Over samenhang en identiteit" in: J.B.G. Jonkers (red), theologie achteraf: theologisch commentaar op het onderzoek 'de gelovige gemeente', Kampen 2000, p. 83.

Untitled 1