14
Lucifer * Shechino (inwoning van God in deze wereld) * Goloes (de
ballingschap van de) Shechino * verlossen * Geoelo (verlossing) *
Kanaän * bezetting Kanaän* geboorte * dood * zin v.d. wereld
* tocht (door de woestijn) Midbor * Kanaani * handel* koopman *
evenwicht * 2-heid * Awoudo Soro (afgodendienst) * einde v.d. tijd *
chewlei (geboorteweeën vóór het komen van )
Moschiach * Moschiach * Jozua * slang * Satan * Egel (gouden kalf)* Dan
* Jordaan * Milo (besnijding) * Gilgal* 8e dag
In de verschillende overleveringen wordt van de opstand in de hemel
verteld, de opstand van de aartsengelen, van Lucifer. Deze opstand is
iets, dat dus vooraf gaat aan de aardse. Wat Lucifer deed was niets
anders dan wat later op de aarde steeds weer gebeurde, namelijk het
gevoel van bepaalde mensen en ook van de mensheid als geheel dat zij de
mogelijkheid bezat gelijk te worden aan God. Er zijn altijd momenten
dat de mens of de mensheid dit gevoel heeft en dan ook tot te aanval
overgaat. Weten is namelijk op zichzelf een zeer gevaarlijk iets. De
moderne wetenschap is nog niet in een stadium dat er van werkelijk
weten gesproken kan worden. Het is nog slechts als het spel van een
kind met autootjes zonder dat het tot ernstige gevolgen kan leiden. Het
weten wordt echter gevaarlijk als men tot het werkelijke weten
doordringt, want inderdaad, ontstaat er dan een gebied waarop de grens
tussen het menselijke kunnen en dat wat hij van het Goddelijke ziet
niet meer is te trekken en dan is het weten inderdaad uiterst
gevaarlijk. Dan ontmoet de mens op zijn weg weer de boom der kennis en
wordt hij voor de keus gesteld deze voor God te laten, zijn oordeel
over de dingen dus van God te krijgen of die boom voor zich te nemen.
En steeds weer is het de normale weg dat de mens naar deze boom grijpt
en dit verhaal speelde zich al af voordat de mens hier was; voordien
was er de val al in de hemel. De hemel was dus het voorbeeld van een
strijd en van een verwerping van een deel der hemelbewoners, de opkomst
van Satan en de zijnen en juist -men kan haast zeggen ten gevolge van
deze val in de hemel- daardoor kwam de mens en deze schepping van de
mens was in feite niets anders dan een weg om de val in de hemel weer
op te heffen, weer goed te maken. Daarom is de weg naar de verlossing
in ieder opzicht en altijd weer steeds via deze aarde.
Zo kwam ook God zelf tot deze aarde om haar te verlossen en is het zijn
op deze aarde niets anders dan verlossen; daarom de drang ook in de
mens om te helpen, te verlossen; zoals de hemel bezet is door
gevallenen en er dus tweedracht heerst, een val, zo is dit ook met de
hemel zoals wij die zien als toekomstige wereld. Want het land
Kanaän, het beloofde land, is tot aan de werkelijke bezetting door
Israël in handen van heidenen, van gevallenen, van kinderen van
Cham en de verovering van Kanaän is de verovering van de
toekomstige wereld, doch daarmee gelijktijdig de verovering van de
voorbijgegane werelden. De mens komt in het verleden uit de hemel en
gaat in de toekomst naar de hemel terug. De mens komt uit de oude
werelden en gaat hierheen terug, doch deze terugkeer is gelijktijdig
een verlossing van de oude werelden. Daartoe kwam hij op de aarde,
maakte de woestijntocht komend uit het ene heidendom en gaande naar het
andere, echter met de wetenschap dat het andere zijn tijd dan gehad
heeft.
Kanaän betekent eigenlijk gewoon vertaald: koopman. Want het
typerende van de Kanaäniet is juist zijn koopmansaard. Een koopman
kent namelijk als natuurwet slechts het evenwicht, de balans, de
tweeheid, het geven en het nemen. Het is het typerende van het
heidendom dat het in alles juist tweeheid maakt. Het is het steeds
zoeken naar een evenwicht, naar een prijs, aan de ene kant de vraag en
aan de andere kant het aanbod. Dus een Kanaäniet is gewoon
vertaald een koopman en een koopman in deze wereld is een uiting van de
tweeheid.
Bij de mens bestaat in zijn voorstelling ook steeds de tweeheid van het
verleden en de toekomst. Hij kan niet begrijpen dat de verste oudheid
(nog verder dan de pre-historische) identiek is met de verste toekomst
zoals hij ook niet begrijpen kan dat het oneindig kleine en het
oneindig grote elkaar raken eigenlijk samenvallen. Hij ziet als een
Kanaäniet slechts tweeheid en vergeet dat alles in wezen juist
eenheid is. Daarom is de verovering van de hemel niets anders dan de
verovering van de oude werelden en deze zijn niets anders dan de hemel.
Op deze aarde vertoont zich dit alles eveneens in de ontwikkelingsgang
van heidendom via Godskennis naar toekomstige eindverlossing. Er is een
vrees voor de hemel; het volk in de woestijn zond verspieders om te
weten wat die komende wereld was en schrok van die komende wereld en
begreep niet dat men dit bij machte was zelf te veroveren om het zelf
te bezitten. Men begreep niet dat die verovering ook menselijk niet
uitvoerbaar was en dat daarom gezegd werd: God zal voor ons uittrekken
en Hij zal het voor ons doen. Men had vrees voor die macht die zo
volkomen onaards was, dat men er slechts een huivering van kan hebben.
De hemel is niet zoals sentimentele plaatjes dit voorstellen met roze
engeltjes en mooie blauwe luchten. De hemel is iets, dat hier op deze
aarde veroverd moest worden en God ging hierbij voor doordat hij deze
aarde maakte en naar deze aarde kwam om van hieruit de hemel te
verlossen. De verhalen die men over hemelse strijd en de eindstrijd
leest, niet alleen in de Bijbel doch bij voorbeeld ook in de Apocriefen
zijn alles behalve een rustig iets. Men denke ook aan de verhalen in de
Openbaring van Johannes waarbij over deze eindstrijd alles behalve
aangenaam wordt beschreven. Juist in die eindtijd staat de mens weer
met een enorm weten, ziet hij de boom der kennis voor zich in al zijn
hoedanigheden van aangenaam zijn, liefelijk en aantrekkelijk en juist
op het punt dat hij verlost kan worden en zelf verlossen kan grijpt hij
weer naar deze boom en geeft opnieuw juist aan de grens van de hemel
een ontzettende val.
Dat Kanaän het beloofde land is laat zien, dat dit beloofde land
veroverd moet worden en die verovering is een ding dat slechts doordat
God vooraf gaat voltooid kan worden. Als Jozua, in de generaties de
8ste, de zoon van Nun, dus ook de 8ste, van de 8ste dag, dit land
veroveren moet, wordt hem ook toegeroepen: „Wees sterk en krachtig en
God helpe je." Want zonder dit zou Jozua die komende wereld nooit
hebben kunnen veroveren. En wij zien in het Bijbelverhaal de cyclus ook
al weer hoe aan de ene kant die komende wereld veroverd wordt, doch al
weer eindigt met een nieuwe ballingschap. Ook in de boeken van Mozes
wordt al gezegd: "Gij zult dit land bezitten maar ook weer vallen zoals
ook anderen gevallen waren,” gij zult weer verdreven worden opnieuw in
een cyclus; dit is zo tot de werkelijke eindverlossing gekomen is. Dit
is de weg van verlossing en bevrijding.
Juist als iets op het punt staat te verlossen komt de aanval van de
slang. Niet voor niets geven de oude prenten en overleveringen de slang
weer als de satan, want wat daarboven gebeurd was vóór
deze aarde met de opstand van de satan, dat projecteert zich nu op deze
aarde. Daarom was de slang inderdaad niemand anders dan de satan want
omdat die boven reeds in opstand was gekomen daarom moet ook op de
aarde steeds het punt van het grootste en het diepste weten bereikt
worden. Men wordt verleid met het weten voor God te spelen en met dit
weten wil men op Gods plaats gaan zitten. Juist op momenten van
grootheid vindt deze aanval plaats; bij Adam als hij eigenlijk op het
punt stond te kunnen verlossen, bij het volk in de woestijn nadat de
openbaring op de Sinai plaats gevonden had, steeds weer op zulke
momenten vindt de aanval plaats en valt de mens ook. Daarom wordt in
Psalm 146 bij de opsomming van al het ellendige waarbij God helpt zoals
„God maakt de blinden ziende, maakt de gevangenen los, richt de
gebogenen op; God helpt de onderdrukten, de weduwen en wezen" daar
temidden van al deze hulpdaden van God vermeld: "God helpt de
rechtvaardigen" alsof de rechtvaardige als iemand die gevangen is hulp
nodig heeft. Dit is juist het bijzonder typische dat de mens in zijn
hoogmoed altijd weer vergeet. Juist de rechtvaardige is blootgesteld
aan de aanval van de verleider omdat de rechtvaardige het grote gevaar
voor hem is. De gewone mens kan zomaar niet verlossen, heeft niet die
hoogte en het weten maar juist iemand die op het punt staat te
verlossen, die staat aan de aanval bloot zoals Adam aan die aanval
bloot stond en het volk in de woestijn en zoals ook in het Nieuwe
Testament van een verleiding, bij een verlossing verteld wordt.
De verovering van de nieuwe wereld vindt plaats met de overtocht van de
Jordaan. De Jordaan betekent niets anders dan "afdaling van Dan". Dan
was het lichamelijke; men denke aan de noordelijke plaatsen in het
leger, aan de Noordelijke plaats in het land, aan Simson die uit Dan
voortkwam. Dan is het lichamelijke en het overschrijden van de Jordaan
is niets anders dan het overschrijden van de vorm van het lichaam, dan
treedt men uit het lichaam. Daarom wordt ook bij de overschrijding van
de Jordaan de algemene besnijdenis toegepast; die besnijdenis, die
niets anders betekent dan het wegnemen van de kring, ook zichtbaar, en
het overlaten van de kern; dus het wegnemen van het lichaam en het
overlaten van de kern. Dit was het begin. In de woestijn mocht niet
besneden worden; dit zou dodelijk geweest zijn: op de zevende dag moet
het lichaam er zijn. In de 8ste dag mocht besneden worden al is het
pijnlijk, maar het is toch de verlossing. Men denke ook aan de nieuwe
jaartelling, komend uit het Christendom, waarbij het nieuwe jaar begint
met de dag van de besnijdenis van Christus. Met de besnijdenis begint
een nieuwe wereld; die uit zich derhalve ook in de cyclus van het
Christendom.
Dit overgaan dus naar een andere wereld is ook een treden uit te vorm
en is iets, wat de 8ste dag kenmerkt, wat in de 8ste dag plaats vindt.
Deze bezetting van die komende wereld is de bezetting van de oude
wereld want verleden en toekomst is één en slechts de
Kanaäniet ziet ze als tweeheid. Wij moeten dit als een gesloten
eenheid zien waarbij wij slechts een weg zijn in deze eenheid.
Terug
naar Friedrich Weinreb Web Site--Bijbelse en Joodse texten