Reisverslag Hiveria




Verslag van de Amerikaanse zakenman John Mitchell over zijn zakenreis naar Hiveria.



Ik staar uit het raam en luister naar het gezoem van de trein. De prachtige, Middeleeuwse stad Spirdung zijn we al enige tijd geleden gepasseerd en we naderen nu West-Runsburg, de gedeelde stad op de grens van Friland en Hiveria. Er is geen plaats in Europa waar de spanningen tussen twee landen zo hoog oplopen als daar. Het leek zo'n goed idee om Friland en Hiveria te combineren op mijn zakenreis, maar nu ik de zwaarbewaakte grens nader, begin ik toch een beetje zenuwachtig te worden. Ik heb mij voorgenomen om in Hiveria niet te vertellen dat ik ook zaken heb gedaan in Friland, want beide landen leven op voet van oorlog met elkaar. In plaats daarvan heb ik zogenaamd een vriend bezocht in Dunwik...
        'Godandag! Wiz nean banhald West-Runsburg, and fan hiz wrait.' kraakt het uit de luidsprekers. 'Goedendag! Wij naderen station West-Runsburg, einde van deze lijn,' herhaalt de stem zich in het Engels. Ik verwacht er nog een Franse vertaling achteraan voor de reizigers naar Hiveria, maar deze blijft uit.
        Buiten het raam zie ik de gebouwen van een grote stad en de trein vermindert vaart. We komen piepend tot stilstand en ik kijk op mijn horloge: precies op tijd! De secondewijzer raakt de twaalf en de deuren gaan sissend open. Ik stap uit en zie een mooi, 19e eeuws station. Op het bordje staat in zowel runenschrift als Latijnse letters de naam "Runsburg", waarschijnlijk een overblijfsel uit de tijd dat deze stad nog niet was verdeeld in een westelijk, Frilands deel, en een oostelijk, Hiveriaans deel. Hoewel het spoor gewoon doorloopt naar Hiveria, mag de trein niet verder rijden en moeten de passagiers uitstappen en te voet het gebouw verlaten. Ik loop mee naar buiten en volg hen naar de douanepost, waar ze zich opstellen in kaarsrechte, ordelijke rijen. Ik sluit aan en wacht tot ik aan de beurt ben.
        'Uw paspoort, alstublieft,' vraagt een Frilandse douanebeambte in zingerig Engels. Blijkbaar kan hij aan mij zien dat ik geen Frilander ben. Ik overhandig hem mijn paspoort en nadat hij het document nauwkeurig heeft gecontroleerd, zet hij er een stempel op. Hierna moet ik nog door een detectiepoortje.
        'Waarom wilt u naar Hiveria?' vraagt de beambte. Aan de klank in zijn stem hoor ik dat hij het volkomen belachelijk vindt dat iemand dat land zou willen bezoeken.
        'Ik ga een kennis opzoeken in St. Gérard,' lieg ik tegen hem. Dat ik in Hiveria ook zaken ga doen, is denk ik geen verstandig antwoord. Ik zie aan de beambte dat hij het niet gelooft, maar hij laat mij toch door.

Ik volg het groepje mensen over een pad dat langs de rails loopt. Het leidt door een niemandsland dat is vergeven van prikkeldraadversperringen, tankgrachten, mijnenvelden en wachttorens. Aan beide zijden patrouilleren soldaten en bordjes waarschuwen ons dat we niet van het pad moeten afwijken. We komen aan in Hiveria en worden meteen meegenomen door douanebeambten, die ons al op staan te wachten. Ze gedragen zich erg onvriendelijk en ik voel mij niet bepaald welkom. Vooral de Frilanders, die familieleden in het bezette Oost-Walamark willen bezoeken, worden erg ruw behandeld. Een van de beambten grijpt mij bij mijn arm en ik word naar een kale, betonnen ruimte geleid. Terwijl mijn paspoort en bezittingen worden gecontroleerd, moet ik plaatsnemen aan een tafeltje.
        'Waarom was u in Friland en wat komt u doen in Hiveria?' vraagt de streng kijkende douanier tegenover mij.
        'Ik heb een vriend in Dunwik bezocht en nu kom ik zaken doen in uw prachtige land,' antwoord ik met een glimlach.
        'Heet die vriend in Dunwik toevallig BTG?'
        'Hoe... Hoe bedoelt u?' Ik voel mijn gezicht rood worden. BTG is het bedrijf waarmee ik in Friland zaken heb gedaan over de aankoop van computeronderdelen...
        'Doe niet of u achterlijk bent, wij weten precies waarvoor u in Friland was!' De officier leunt achterover. 'U begrijpt natuurlijk wel, dat wij iemand die zaken doet met de vijand extra goed controleren...'
        Hij wendt zich tot twee beambten en zegt iets tegen hen in het Frans, waarna ze mij meenemen naar een aangrenzend kamertje. Hier word ik onderworpen aan een visitatie en moet ik mijn DNA en vingerafdrukken afstaan. Terwijl ik beschaamd naar de grond kijk, maken ze nog wat flauwe grappen in het Frans en brengen mij daarna weer terug naar het kamertje, waar ik nog zeker een half uur lang allerlei vragen moet beantwoorden. Pas nadat ik de volledige waarheid heb verteld, mag ik weer gaan. Een van de beambten gooit mijn paspoort op tafel en maakt met een handgebaar duidelijk dat ik kan oprotten...
        Met een rood hoofd en trillende handen vervolg ik mijn weg. Ik passeer een grimmige pantserwagen en een bordje met daarop de enthousiaste tekst "Bienvenue à Hiveria!" Ik ben echter te geschrokken om te kunnen lachen om de ironie van deze tekst...
        Eenmaal buiten, herken ik mensen die bij mij in de trein zaten. Ze vervolgen hun weg naar station "Runsbourg-Est", dat een eindje verderop is aangelegd. Dit nieuwe station ligt op een steenworp afstand van het vorige station, maar dan aan de Hiveriaanse kant van de grens. De trein naar de hoofdstad St. Gérard staat al op ons te wachten, dus we stappen snel in. Ik zoek een plaatsje en kijk nog een aantal minuten uit het raam. Dan vertrekt de trein.

We rijden door Oost-Walamark, een stukje Friland dat al sinds de negentiende eeuw onder Hiveriaans gezag valt. Als ik naar de gehavende huizen en de slecht onderhouden wegen kijk, kan ik mij amper voorstellen dat die twee landen hier al zo lang ruzie over kunnen hebben...
        Na een tijdje stoppen we in Deuxchâteau, of "Twaiburg" zoals de Frilanders het noemen. Er stappen wat mensen in en uit en de trein vervolgt haar weg. Een flinke tijd later arriveren we in Château l'Est, ook wel "Austanburg" genoemd. Hier steekt de trein via de spoorbrug de Ruisseau (Riþar) over en verlaat het Oost-Walamark. De Frilandse architectuur maakt plaats voor gebouwen in Hiveriaanse stijl en ook de passagiers veranderen van samenstelling: de meeste Frilanders zijn uitgestapt in Oost-Walamark en het handjevol toeristen dat overbleef, is aangevuld met Hiverianen. Ik neem mijn nieuwe reisgezellen in mij op: ze zijn kleiner en smaakvoller gekleed dan de Frilanders. Ook maken ze sneller oogcontact en praten ze tegen iedereen die maar wil luisteren. Zo introvert als de Frilanders zijn, zo extravert zijn de Hiverianen. Ze praten luid, flirten met elke vrouw die voorbij komt en leggen ontspannen hun voeten op de bankjes.
        In Heunia, de op twee na grootste stad van Hiveria, stappen nog meer mensen in en in Louisville wordt het pas echt druk in de trein. Ik ben blij dat ik een zitplaats heb, want de meeste mensen staan noodgedwongen in het gangpad.

'Mesdames et messieurs, nous sommes arrivées à St.Gérard, Gare de l'Ouest,' roept de conducteur om.
        De trein stopt op Gare de l'Ouest, het meest westelijke station van St. Gérard. Ik ben er bijna! Er stappen nog meer mensen in en na enkele minuten vervolgt de trein haar weg naar Gare de Gaudin, het centraal station. Hier heb ik afgesproken met mijn contactpersoon. Ik kijk naar buiten en zie een mix van middeleeuwse gebouwen, neoclassicisme en moderne hoogbouw. In de verte zie ik de dubbele torens van de Cathedrale Saint Gérard. Als ik nog tijd over heb, ga ik daar zeker een bezoekje aan brengen!
        'Ensuite; St. Gérard, Gare de Gaudin!'
        De trein rijdt het station binnen en stopt langs het perron. De deuren worden geopend en de volgepakte trein stroomt leeg. Ik word meegesleurd in de stroom en eenmaal buiten, adem ik de frisse lucht in. Ik besluit de massa te volgen naar de centrale hal, waar ik Paulo Montparnelle, de vertegenwoordiger van Connex Rochamps, zal ontmoeten. Het is erg druk en het duurt even voordat ik de net geklede heer ontwaar, die achterin de hal een bordje met mijn naam omhoog houdt.
        'Bonjour, monsieur Mitchell!'
        'Bonjour!' probeer ik in mijn beste Frans.
        'Leuk je te ontmoeten, John!' zegt Paulo in gebroken Engels. Ik krijg een klap op mijn schouder en hij trekt mij mee naar buiten. Ik sta even perplex door de informele manier waarop ik word bejegend, maar vind het wel een leuke afwisseling vergeleken met de stijve, formele Frilanders waarmee ik de afgelopen dagen zaken heb gedaan.

'Is uw kantoor hier in de buurt, meneer Montparnelle?'
        'Zeg maar Paulo, hoor! En je gaat mij toch niet vertellen dat je naar zo'n saai kantoor wil gaan om over saaie zaken te spreken, hè? Dat kan altijd nog. Kom, we gaan de stad in!'
        Ik loop met Paulo mee door de drukke, gezellige straatjes van St. Gérard. Het valt mij op dat de mensen hier erg open zijn; voorbijgangers geven elkaar complimentjes over hun kleding of kapsel, mensen schelden elkaar uit wanneer ze elkaar in de weg lopen en taxichauffeurs toeteren naar iedereen die ze zien. De straten van deze kleurrijke stad worden bevolkt door mensen uit alle windstreken, eetkarretjes verspreiden hun heerlijke geuren en overal klinkt gepraat, geschreeuw en getoeter. Temidden van de drukte en de chaos, staan palen met beveiligingscamera's, die werkelijk alles wat hier gebeurt in de gaten houden. Her en der hangen grote TV-schermen, waarop reclames worden afgewisseld met de dagelijkse toespraak van president Collignon. Ik versta niet wat hij zegt, maar het gaat over Friland en het klinkt niet erg vriendelijk...
        'Waar gaan we naartoe, Paulo?'
        'Naar de Rue de Tanneurs,' zegt Paulo, terwijl hij met zijn mobieltje speelt. 'Daar zijn de beste restaurants van heel Hiveria!'
        Mijn maag rammelt na zo'n lange reis, dus ik ben blij dit te horen. Mijn eerste kennismaking met Hiveria was weliswaar niet zo prettig, maar ik begin nu ook de mooie kanten ervan te zien. Ik loop rustig met Paulo mee en besluit mij te laten verrassen door dit vreemde, maar boeiende land.