BOEKBESPREKING   in Filosofie, Jaargang 15, nr. 6, december 2005/januarie 2006, p. 58-60

 

Dr. Shlomit C. Schuster, The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study, 2003. ISBN 0-275-97789-7 Praeger Publishers, Westport Connecticut, en Londen.

 

De Engelse filosoof David Hume biedt in zijn boek My Own Life zijn verontschuldigingen aan zijn lezers aan. Hij is van mening dat een omvangrijke autobiografie getuigt van ijdelheid van de schrijver. Volgens hem moet een autobiografie zo kort mogelijk zijn. Gelukkig heeft niet elke filosoof zijn raad opgevolgd, anders zou dit boek niet zijn geschreven, of er in ieder geval beslist anders hebben uitgezien.

Nadat in 1999 Dr. Schuster’s  Philosophy Practice: An Alternative to Counseling and Psychotherapy (vertaling in 2001) uitkwam, zo is nu haar boek The Philosopher’s Autobiography: A Qualitative Study in 2003 uitgekomen. Het boek is gebaseerd op haar dissertatie die ze tussen 1990 en 1997 schreef en waarop ze aan de Hebreeuwse universiteit promoveerde.

Ze laat de filosofie en de autobiografie elkaar ontmoeten en gaat in op de speciale problemen die deze ontmoeting met zich meebrengt. Ze biedt een alternatief voor de Freudiaanse benadering en ze beschrijft een filosofisch-psychologische benadering, waarbij ze zich door R.D.Laing en anderen laat beïnvloeden. Deze benadering geeft ruimte aan de beslissingen en de veranderingen in het persoonlijke bestaan.

In drie lange hoofdstukken behandelt Schuster de autobiografische geschriften van Augustinus, Rousseau en Sartre. Op boeiende wijze brengt ze deze personen tot leven. Van Sartre laat ze een andere kant zien dan de extreme existentialist en individualist waaronder hij de laatste decennia van zijn leven bekend was.

Haar boek is het eerste boek dat geheel gewijd is aan het onderwerp van de filosofische autobiografie, een aparte vorm van de autobiografie die eigenlijk pas sinds de laatste eeuw als een aparte vorm is onderscheiden. Als eerste werd de term gebruikt door William C. Spengeman in zijn The Form of Autobiography: Episodes in the History of a Literary Genre (1980). Karl Jaspers was de eerste filosoof die zijn autobiografie de titel Philosophical Autobiography meegaf.

Schuster stelt dat een filosoof die serieus betrokken is in zijn leven als denker, bij het schrijven over zijn leven hoogst waarschijnlijk een filosofische autobiografie schrijft, omdat filosofie en de wijze van leven en schrijven van de filosoof onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

In dit boek neemt Schuster een lijst op van vele filosofen en hun autobiografische werk, van Abelardus, via Augustinus, Einstein tot aan Morton G.White. Alleen al vanwege deze lijst is het hebben van dit boek al de moeite waard. Het laat bovendien zien dat schrijven over je eigen leven wijdverbreid was bij filosofen van verschillende tradities en nationaliteiten. Zelf betreurt ze dat er geen boeken op de lijst staan van vroege en middeleeuwse joodse filosofen, waarschijnlijk omdat het vertellen over jezelf en verafgoding in die tijd blijkbaar als synoniem gezien werden.

Schuster verbaast zich er over dat hoewel er veel autobiografisch werk van filosofen beschikbaar is, er toch zo weinig onderzoek naar is gedaan. Verder wordt aan het autobiografisch werk niet dezelfde status toegekend als aan de andere filosofische werken. Uitzondering wordt gemaakt voor de Belijdenissen van Augustinus, Meditations  van Descartes en De Woorden van Sartre. Ze vraagt zich dan ook af waarom andere voortreffelijke filosofische autobiografieën niet worden erkend als filosofie, terwijl dat met de drie genoemde boeken wel het geval is.

Een autobiografie kan een uitstekend middel zijn om een filosoof beter te begrijpen. Susan Sontag zegt “ Je kunt niet het leven gebruiken om het werk te interpreteren, maar je kunt het werk gebruiken om het leven te interpreteren”. Schuster noemt de filosofische autobiografie een verhalende zelfondervraging van het ik, de sociale context en het bestaan in bredere zin.

Zij stelt dat de reden voor de schrijver om een autobiografie te schrijven de stijl en de inhoud van het werk bepalen. Ze betreurt het dat er zo weinig vrouwen zijn geweest die een filosofische autobiografie hebben geschreven, hoewel er in de middeleeuwen en daarna wel autobiografieën werden geschreven door heiligen als Eloïse en Hildegard. De eerste vrouwelijke filosoof die een autobiografie schreef, schijnt de Nederlandse Anna Maria van Schurman geweest te zijn. Zij is in 1607 in Keulen geboren. In haar boek Eucleria citeert ze vaak Augustinus, zijn Belijdenissen waren een voorbeeld voor haar.

De meeste autobiografieën zijn niet geschreven met een psychoanalytische bedoeling, daaruit mag echter niet de conclusie worden getrokken dat filosofen een gebrek hebben aan zelfkennis. Schuster heeft de autobiografieën van Augustinus, Rousseau en Sartre gekozen als een casus in de filosofische psychoanalyse omdat deze filosofen gedetailleerd over hun jeugd schrijven en op de wijze waarop hun eerste jaren hun invloed hebben gehad op hun verdere ontwikkeling.

Schuster introduceert een alternatieve vorm van psychoanalyse die ze filosofische psychoanalyse noemt. Het doel van de nieuwe aanpak die ze voorstaat is niet psychotherapeutisch, maar het is meer een voorstel om personen als subjecten te begrijpen. In haar Filosofische Praktijk in Jeruzalem gebruikt ze deze benadering. Mensen zijn vaak geneigd hun huidige problemen te verbinden met hun verleden, maar niet noodzakelijkerwijze op een Freudiaanse manier. Zelf vergelijkt ze de beschrijving van het verleden van haar cliënt met het werk van filosofen in hun autobiografieën. Het gemeenschappelijk element is betekenis geven aan het verleden, heden en toekomst, overeenkomstig de eigen filosofische inzichten.

In de hoofdstukken over het leven van Augustinus, Rousseau en Sartre heeft ze het accent gelegd op hun vrijheid van geest. Ze geeft aan dat in een kwalitatieve praktijk onderzoek en het begrijpen van het onderwerp hand in hand gaan.

 

Augustinus

Augustinus beschrijft in zijn Belijdenissen zijn filosofische ontwikkeling in de context van zijn levensgeschiedenis. Hij heeft het boek geschreven met het doel om zijn manier van leven te rechtvaardigen en om te laten zien dat filosofie nuttig is in het vinden van praktische wijsheid. Hij schreef zijn boek van 397 tot 401 na Christus, ongeveer tien jaar nadat hij zich tot het Christendom had bekeerd, hij stond toen aan het begin van zijn carrière als bisschop. Centraal in het boek staat zijn bekering.

Hij zocht een filosofie die hem in staat zou stellen een voorbeeldig leven te leiden. De Heilige Schriften nemen bij hem de plaats in van de seculiere filosofie. Augustinus was zich ervan bewust dat zijn zoektocht naar wijsheid hem ertoe had gedwongen om een religie te omarmen waarin hij zijn religieuze en filosofische idealen kon verwezenlijken. Hij vertelt dat hij door de geschriften van de apostel Paulus de ware filosofie had gevonden. Toch bekritiseert Augustinus filosofen en wetenschappers. Zijn argument tegen de filosofen is dat als zij werkelijk ware kennis bezaten, ze gebeurtenissen in de toekomst konden kennen.

Zijn autobiografie laat duidelijk zien dat het noodzakelijk is om steeds maar weer de zonden te belijden. Hij laat zien hoe ideeën van anderen en van zichzelf zijn leven veranderden. In zijn werk laat hij ook duidelijk zien hoe belangrijk zijn christelijke moeder Monica was voor zijn denken.

In de filosofische psychoanalyse die Schuster voorstaat, kijkt ze naar patronen van filosofische activiteit: hoe deze bijdragen aan de samenhang en de voortgang in het leven, of hoe de filosofische activiteit die eventueel zou tegen gaan. Het leven van Augustinus is beschreven in samenhang met zijn gedachten; in welke opzichten beïnvloedt zijn denken zijn leven en omgekeerd. Zijn zoektocht was een zoektocht naar een waarheid die hem in staat zou stellen een goed en plezierig leven te leiden. Een andere karakteristiek van de zelfanalyse van Augustinus is de samenhang in zijn gehele werk. Hij begreep zijn leven als een filosofisch-religieuze ontwikkeling, als een reis naar God. De onderwerpen die hij in de loop van de jaren behandelt zijn eigenlijk altijd dezelfde gebleven, zoals het belang van liefde, vriendschap, filosofie en godsdienst. Echter de wijze waarop Augustinus zijn leven analyseert verschilt uiteraard ten zeerste van de Freudiaanse wijze.

 

Rousseau

Rousseau schreef drie autobiografische werken. Zijn memoires schreef hij tussen 1764 en 1770. Deze memoires zouden een 18e eeuwse versie van de autobiografie van Augustinus kunnen worden genoemd. Waar Augustinus nog dacht dat hij niet alleen zijn eigen zelf kon ontrafelen, maar ook die van de menselijke natuur als geheel, daar is Rousseau bescheidener. Hij zegt alleen zijn eigen ziel te begrijpen, de wereld om hem heen blijft een mysterie. Wel is zijn bestaan vergelijkbaar met die van anderen.

Hij realiseerde zich dat zijn vroege herinneringen invloed op hem bleven houden. Zijn gezondheid liet te wensen over, maar hij merkte dat als hij zich bezig hield met zijn filosofiestudie, deze studie hem zijn lijden deed vergeten en dat hij minder last had van ziekte.

Hoezeer hij zijn denkwijze omzet in handelen blijkt wel uit het feit dat hij zijn kinderen afgeeft bij een weeshuis. Zelf geloofde hij dat hij het beste voor zijn kinderen had gedaan en wenste dat hijzelf dezelfde zorg had ontvangen die zijn nakomelingen nu ontvingen.

Al in het vroege werk van Rousseau zijn tekenen te vinden van zijn paranoïde ideeën. Het verlaten van de Hermitage, toen hij teleurgesteld was in de keuze van zijn vrienden, had een fatale invloed op de rest van zijn leven

Zelf geeft Rousseau aan dat het schrijven een helend effect op hem had en dat hij Julie had geschreven met een therapeutisch doel. Deze therapeutische projecten waren volgens hem zelf succesvol. Volgens hem was filosofie voor hem meer praktijk dan theorie.

Vanuit een traditioneel psychoanalytisch perspectief waren de familierelaties van Rousseau problematisch. Zijn moeder overleed kort na zijn geboorte, hij werd door een oudere vrouw geadopteerd. Later zag hij Thérèse als zijn vrouw en moeder van de familie, maar toch gaf hij hun kinderen af bij het weeshuis. Het spreekt voor zich dat dit leven voer voor psychoanalytici en psychiaters is.

Rousseau had tijdens zijn ziekte gemerkt dat de filosofie een helende werking op hem had, op lichaam, geest en emoties. Zijn besluit om volgens zijn eigen moraal te leven hielp hem om ziekte en depressie te overwinnen. Schuster betreurt het dat tegenwoordig filosofen zo weinig aandacht schenken aan Rousseau’s zelfdiagnose en aan zijn zelf voorgeschreven filosofische remedies.

 

Sartre

Sartre analyseerde in zijn boek De Woorden zijn leven volgens de existentiële psychoanalytische methode. In dit boek zet hij zichzelf neer als iemand die een levenlang bezig was met schrijven. Hij begon te schrijven toen hij acht was en hield, door blindheid gedwongen, op met 68.

Sartre wenste dat zijn autobiografie net zo revolutionair zou zijn als het Kapitaal van Marx. Al zijn werk getuigt van de veranderingen die zich in zijn leven en denken voltrokken. Hij verliet het vooroorlogse individualisme en wendde zich tot het sociale individu en het socialisme. Hij ging pas naar school toen hij tien was en hij is van mening dat de vrijheid van regeltjes bepalend is geweest voor zijn denken over individualisme en later socialisme.

Al vanaf de leeftijd van zeven jaar leed Sartre volgens eigen zeggen aan een neurose. De oorzaak zag hij als een filosofische: een wanhopige vraag naar de zin van het leven. Het schrijven zag hij als een vlucht, een soort van terzijde schuiven van het leven, een soort van suïcide.

Zijn autobiografie was niet bedoeld als literatuur, maar als literair-filosofische praktijk die een verandering in zijn leven moest bewerkstelligen. Zijn poging was succesvol, door De Woorden veranderde zijn leven volkomen.

Sartre geeft aan dat in zijn filosofie de notie van vrijheid is gebaseerd op zijn eigen ervaring. Vrij zijn is fundamenteel voor alle mensen, maar hun behoefte aan vrijheid verschilt. Wat Sartre precies meent met vrijheid voor mensen is dit: iemand is verantwoordelijk voor zichzelf, ook al zijn zijn handelingen geprovoceerd door iets wat van buiten komt. Zijn latere definitie van vrijheid is: vrijheid vertegenwoordigt iets wat niet bestaat, maar zich geleidelijk aan zelf creeërt.

 

Het idee van de verandering en zelfvernieuwing van het zelf zijn ideeën die mensen altijd hebben gefascineerd en het altijd wel zullen blijven doen. Een autobiografie kan ook worden gedefinieerd als een verslag van verschillende persoonlijke veranderingen en als verslag van hoe deze veranderingen in relatie tot elkaar staan.

Schuster trekt de conclusie dat de wijze waarop Augustinus, Rousseau en Sartre zichzelf begrijpen op geen enkele wijze inferieur is aan het Freudiaanse psychoanalytische begrijpen. De belangrijke einduitkomst van haar studie is dan ook: Filosofie was nuttig in het leven van de filosofen die ze in haar werk beschrijft en het is waarschijnlijk dat de filosofie ook nuttig kan zijn voor vele andere mensen. Al concludeert Schuster in de laatste zin van haar boek dat er een verschillende wijsheid is voor elk mens op elk moment.

Ik hoop dat dit boek in het Nederlands zal worden vertaald, zodat er nog meer mensen kennis van kunnen nemen. Maurice Friedman noemt in zijn voorwoord het boek origineel, belangrijk en opwindend, een boek dat een groot lezerspubliek verdient. En daarin kan ik hem alleen maar bijvallen.

 

Will Gerbers

 

Will Gerbers heeft filosofie en theologie gestudeerd en werkt als geestelijk verzorger in een gevangenis. Ze werkt daar met langgestraften.

Hosted by www.Geocities.ws

1